
Les van het Keniaanse parlement
Eind november deed Robert Wiggers in Kenia een vreemde ervaring op. Tijdens een workshop over lokale fondsenwerving maakte hij opgetogen notities over de vraag naar ondersteuning daarbij. Maar hij ervoer aan het eind van diezelfde workshop ook dat nationale overheden iedere buitenlandse hulp zo maar onmogelijk kunnen maken.
Eind november organiseerden Wilde Ganzen en de Kenya Community Development Foundation (KCDF) in de stad Kisumu een uitwisselingsworkshop over lokale fondsenwerving. Vertegenwoordigers van 22 partnerorganisaties uit de Together4Change waren nog net zo geïnteresseerd als vijf jaar geleden, toen wij voor het eerst nut en noodzaak van lokale fondswerving met ze bespraken. Toch was er een groot verschil: eind 2008 zeiden veel organisaties weliswaar dat ze het belang ervan inzagen om zelf fondsen te gaan werven, maar er waren er nog maar weinig die dat daadwerkelijk deden. Gevraagd naar het waarom, was het standaard antwoord: ‘Het is gemakkelijker om geld te krijgen van buitenlandse donoren dan om het zelf te werven.’
In november 2013 bleken de tijden echt veranderd. Het begon al toen de deelnemers zich moesten introduceren. ‘De westerse geldkranen worden dicht gedraaid’, ‘de buitenlandse hulpstromen stoppen’, ‘de Europese geldbronnen drogen op’ en ga zo maar door: de meeste deelnemers lieten overduidelijk weten dat zij niet langer vertrouwen op eindeloze steun vanuit het buitenland. Opgetogen maakte ik mijn eerste notities: waar vijf jaar geleden nogal vooral ‘lip service’ werd verleend aan het belang van fondswerving in eigen land, bleek het besef van dat belang nu volledig geïnternaliseerd.
Uit de casestudies die de deelnemers presenteerden en de bespreking daarvan in werkgroepen, bleek dat er al veel meer aan lokale fondswerving gebeurt dan vijf jaar eerder. Bijdragen van de doelgroep; giften van ouders van schoolkinderen; een zelf opgezette verloting van geiten; etentjes waar de prominenten uit het dorp of de stad een mooi bedrag voor neerlegden; bedrijven langsgaan voor een gift of voor sponsoring; sportwedstrijden; muziekvoorstellingen; open dagen voor ‘vrienden’; spaar- en kredietgroepen; het verkopen van advertentieruimte in een eigen tijdschrift voor scholieren: de voorbeelden vlogen over tafel. Enthousiast noteerde ik ze. Op basis van de opgedane ervaringen is het geloof er nu dat het ook echt kan: ‘Lokale fondswerving is mogelijk, als je je hart er maar aan wijdt: gevers bestaan’; ‘als je maar een leuk evenement aanbiedt, je doel uitlegt en de aanwezigen vraagt om te geven, dan doen ze dat wel’. Opnieuw maakte ik opgetogen notities.
Tegelijk werd duidelijk dat er nog veel te winnen valt: de geworven bedragen zijn vaak nog klein, er komen onnodige mislukkingen voor, en de organisaties halen lang niet alles uit hun evenement wat er in zit. Bijna iedere deelnemer had wel een zinvol advies aan een ander om de uitgevoerde activiteit de volgende keer zo te organiseren dat die nog meer geld oplevert. Vrijwel niemand vroeg mij om geld, ook niet na mijn terugkeer naar Nederland. Meer van dit soort workshops, leergangen, persoonlijke begeleiding, voorbeelden van succesvolle strategieën en activiteiten, draaiboeken, mogelijkheden om van elkaar te leren, informatie over vigerende wet- en regelgeving op het vlak van onderwijs, gezondheidszorg, water, sanitatie en inkomensgenerering: dat is waar men om vroeg. Ik kon tijdens het maken van mijn aantekeningen mijn geluk niet op, want dat zijn zaken waar Wilde Ganzen nu al een tijd fors op inzet.
Ngo’s onder vuur
En toen hield op de laatste dag Janet Mawiyoo, de directeur van KCDF, haar afsluitende toespraak. Zij was net overgekomen uit Nairobi, waar ze de hele week samen met enkele andere nationale ontwikkelingsorganisaties gesprekken had gevoerd met Keniaanse parlementariërs, in een laatste poging om naderend onheil af te wenden. Een maand eerder had het parlement besloten journalisten en de media onder toezicht te plaatsen van een semi-overheidsorgaan en bedreigd met zware boetes of een beroepsverbod bij het schenden van een gedragscode. Dat besluit liep, na furieuze protesten van de media, tegen een veto van de president aan.
Nu lagen de ngo’s onder vuur. Volgens een ingediend wetsvoorstel en een amendement daarop, zouden Keniaanse ngo’s voortaan niet meer dan 15 % van hun budget uit het buitenland mogen ontvangen. En iedere organisatie zou, net als in het wetsontwerp over de media, onder overheidstoezicht komen te staan. In dit geval van het bureau van de president. Alle inspanningen van Keniaanse ngo’s om het voorstel en het amendement daarop van tafel te krijgen, leken tot dan toe tevergeefs, aldus een duidelijk vermoeide en zeer verontruste Janet.
Als er zo snel en zo ernstig in de budgetten moet worden gesneden zou zo’n 80 % van de lokale ngo’s gedwongen zijn de poort te sluiten. Het gevaar is bovendien groot dat men dan niet meer onafhankelijk kan opereren of zelfs tegen een activiteitenverbod aanloopt. Voor de bevolking zou het desastreus uitpakken: vele honderdduizenden mensen (zo onderschreef een artikel in een lokale krant diezelfde dag) zijn afhankelijk van Aidsremmers die gefinancierd worden door het buitenland en gedistribueerd door ngo’s; veel scholen en gezondheidsposten werden gesticht en draaien op buitenlandse bijdragen; en allerlei andere noodzakelijke voorzieningen worden met buitenlands geld onderhouden. Uitbreiding van dergelijke voorzieningen naar mensen die het nog aan van alles ontbreekt, zou buiten bereik komen.
Enkele dagen na onze workshop zou het parlement de wet naar verwachting aannemen, want de druk die tot dan toe was uitgeoefend had er alleen maar toe geleid dat de regeringspartij probeerde het proces van goedkeuring te versnellen. De deelnemers aan de workshop waren geschokt en verlieten na de afsluitende toespraak de bijeenkomst veel minder optimistisch gestemd dan zij de dag waren begonnen.
Internationale druk
Ik vroeg de KCDF top wat de Keniaanse ngo’s gedaan hadden richting de diplomatie, de internationale NGO wereld en de internationale pers. Weinig, zo bleek: ‘We dachten dat dit alleen voor Kenia van belang was, dus we richtten ons voornamelijk op onze eigen parlementariërs.’ Dat verontrustte me, want vergelijkbare problemen spelen in Ethiopië en Ghana. En ook in India wordt het werk van ngo’s er niet gemakkelijker op. Het is echt een breed spelend probleem. Na enig onderzoek bleek dat er al internationale druk werd uitgeoefend om de wet tegen te houden. In de dagen daarna zwol de kritiek in Kenia zelf verder aan. Onder de druk van straatprotesten en de internationale diplomatie werd de wet in de nacht van 5 december met 83 tegen 73 stemmen, bij 8 onthoudingen, na een marathonzitting uiteindelijk door het parlement verworpen.
Voorlopig kunnen de Keniaanse ngo’s dus door met hun werk. Maar het verworpen wetsvoorstel is een teken aan de wand. Een teken dat regeringen het beu zijn dat lokale organisaties geld uit het buitenland krijgen en het zich daardoor kunnen verantwoorden om kritisch te zijn op hun eigen overheid en in staat zijn om schendingen van mensenrechten, milieudegradatie, corruptie en een steeds groeiende inkomensongelijkheid aan de orde te stellen. Een teken ook dat buitenlandse hulp zijn langste tijd gehad heeft.
Gedwongen einde?
De gebeurtenissen bevestigen dat er snel en fors geïnvesteerd moet worden in de capaciteit van lokale organisaties om fondsen te werven in de eigen samenleving. Met een stevige eigen financiële basis kan geen enkele overheid ngo’s meer verwijten dat ze marionetten zijn van buitenlandse belangen en dat ze niemand vertegenwoordigen. Dan kunnen ngo’s bovendien echt hun eigen prioriteiten stellen, zijn ze niet langer afhankelijk van veranderlijk financieringsbeleid van donoren en zijn ze beter in staat om de lokale middenklasse, het bedrijfsleven en de overheid aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. Dat daarbij ook fors geïnvesteerd moet worden in hun vermogen om beleid te beïnvloeden, bleek in Kenia overduidelijk. Er valt nog veel te winnen op het vlak van kennis over en vaardigheden op dat vlak, bijvoorbeeld over het belang van een multi-actor benadering, als je zoveel mogelijk druk wilt uitoefenen.
Als we er niet in slagen de twee strategieën van versterkte lokale fondsenwerving en versterkte beleidsbeïnvloeding te combineren, kan een gedwongen eind aan ontwikkelingssamenwerking ieder moment zomaar daar zijn, terwijl de lokale bevolking zonder alternatieve financiering achter blijft. Die les heeft het Keniaanse parlement ons begin december geleerd.