
Gemengde reacties op MVO-nota Ploumen en Kamp
Vorige week zetten de Minister van Economische Zaken Kamp en Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingszaken Ploumen hun beleid met betrekking tot MVO uiteen de brief ‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen loont’. De rol van de overheid in maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel nationaal als internationaal, moet uitgebreid worden. MVO Nederland is positief, andere organisaties wat minder. Tanden krijgt het beleid niet, vrezen zij.
De reacties vanuit het maatschappelijk middenveld zijn gemengd. Gerard Oonk, voorzitter van de Landelijk India Werkgroep, plaatst mede daardoor enige kanttekeningen bij de brief. Hij noemt het ‘een document met zowel positieve als minder positieve kanten’. Het is een voorzichtige verbetering ten opzichte van het vorige beleid, vindt hij. Met name de Sector Risico Analyses waarmee sectoren worden doorgelicht en die uiteindelijk moeten resulteren in MVO-Convenanten, noemt hij ‘positief en vernieuwend’. De analyses zouden een duidelijke beeld kunnen scheppen van waar de risico’s precies liggen en waar het beleid aangescherpt dient te worden.
Suzan van der Meij, werkzaam als co-ordinator bij MVO Platform, is ook positief is over de aanpak van risicosectoren. ‘Er wordt op deze manier op een meer structurele manier gewerkt met risicosectoren en dat is een positieve vooruitgang. MVO Platform heeft daar ook voor gepleit.’ Bovendien is ze blij dat nu eindelijk de verantwoordelijkheid van bedrijven in de keten erkend wordt. Dit is niet geheel nieuw, aangezien dit in 2011 is opgenomen in de vernieuwde internationale richtlijnen van de OESO. Maar waar er in de vorige kabinetsvisie over MVO nog vooral discussie was over tot waar die verantwoordelijkheid reikt, is er nu een duidelijke erkenning.
Dit geldt niet op alle punten volgens Oonk. Hij noemt een ‘rare passage’ in het document, waarin wordt ingegaan op het ‘verkeerde’ koopgedrag van consumenten. Er moet transparantie komen zodat consumenten een betere keuze kunnen maken met betrekking tot het kopen van producten bij bedrijven die op een maatschappelijk verantwoorde manier ondernemen. Oonk vindt het vreemd dat deze verantwoordelijkheid bij consumenten wordt neergelegd, ‘want zijn niet juist de bedrijven verantwoordelijk voor hun ondernemersgedrag? Bovendien is het voor de consument veelal lastig oprechte transparantie te verkrijgen als het gaat om ondernemerschap van bedrijven. Transparantie wordt bovendien niet afgedwongen, waardoor het lastig is voor de consument om ‘goed’ koopgedrag na te streven’, vindt Oonk.
Bij de aanpak van structurele problemen aan de hand van sectoranalyse wordt verwacht dat bedrijven zich houden aan de bestaande OESO-richtlijnen. Deze ‘verwachting’ is volgens Oonk wat slapjes, aangezien hij van mening is dat dit een must zou moeten zijn.
Toezichthouder
Een van de meest hete hangijzers in de debatten over maatschappelijk verantwoord ondernemen was of er wel of geen nationaal toezichthouder moest komen. In het debat van 7 maart deed Jan Vos (PvdA) een oproep voor een nationaal toezichthouder voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Vos gaf aan dat de toezichthouder de bevoegdheid moest krijgen tot het opleggen van sancties en het initiëren van onderzoek. Ook SP, GroenLinks en D66 waren voor een toezichthouder met tanden.
Ploumen zegde toe dat zij zou kijken naar de juridische mogelijkheden voor zo’n toezichthouder, aangezien die functie dan ook wel bepaalde wettelijke bevoegdheden diende te hebben en niet slechts regeldruk op zou moeten leveren. In de brief van vorige week werd echter geen melding gemaakt van een nationaal toezichthouder. Wel zijn er, zowel door de bedrijven zelf als door de overheid, verschillende maatregelen genomen om naleving van de OESO-richtlijnen te bevorderen. Zo verplichten multinationale ondernemingen zich met het onderschrijven van de OESO-richtlijnen tot het opzetten van een Nationaal Contact Punt (NCP). Hier kunnen belanghebbenden melding doen van situaties waarin naar hun mening de OESO-richtlijnen niet worden nageleefd, waarna het NCP een bemiddelende rol dient te spelen. Het NCP is echter geen juridische procedure waaraan directe rechtsgevolgen kunnen worden verbonden.
Ploumen legt uit dat de overheid bedrijven binnen de nationale grenzen aan de wet kan houden, aangezien hier juridische stappen ondernomen kunnen worden. Dit geldt echter niet als het gaat om ondernemingen of dochterondernemingen in het buitenland. Om deze reden zal de overheid voor regelgeving in het buitenland met name inzetten op het versterken van internationale richtlijnen.
Vice Versa sprak Jan Vos nog even snel voor hij op het vliegtuig stapte, terug van een vierdaags werkbezoek aan Kosovo, en vroegen hem wat hij ervan vond dat er geen nationaal toezichthouder lijkt te komen. Volgens Vos komt er echter wel degelijk een toezichthouder, maar deze wordt ondergebracht in de bestaande organen en de bedrijven. Vos vindt dit niet per definitie een slechte ontwikkeling. Hij ziet het als een positieve ontwikkeling die de lijn illustreert die Ploumen met haar beleid heeft ingezet, namelijk een verzakelijking van het OS-beleid. ‘Op deze manier wordt er vertrouwen in bedrijven getoond, al moeten er natuurlijk wel consequenties zijn zodra bedrijven de regels overtreden.’ Wat die consequenties in zouden houden is echter niet uitgelegd in de nota van Ploumen.
In tegenstelling tot Vos, betreurt Gerard Oonk wel het gebrek aan een onafhankelijke toezichthouder. Dit had volgens hem een hoop profijt kunnen bieden aangezien een onafhankelijke toezichthouder de mogelijkheid zou hebben tot eerlijke controle en zo nodig tot het opleggen van sancties. Wie er nu wel toezicht gaat houden is volgens Oonk onduidelijk. Allereerst wordt in de brief de inspectie genoemd als geïnitieerd door de overheid, later gaat dit over in inspectie door de sector zelf. Met name inspectie door de sector zelf is reden tot zorgen, aangezien bedrijfsinspecties lang niet altijd naar behoren functioneren. ‘Er wordt niets gezegd over dat er kritisch gekeken moet worden of de bedrijfsinspecties naar behoren uitgevoerd worden en of lokale groepen daarbij nauw worden betrokken. Als dit niet gebeurt is er immers nog weinig gewonnen.’
‘Een flinke tegenvaller’, noemt van der Meij het hoofdstuk over toezicht. Zij haalt het voorstel van Vos aan en benadrukt dat het hierbij ging over toezicht van de Nederlandse overheid, terwijl er in de brief verwezen wordt naar de controlerende functie van buitenlandse overheden. ‘Het probleem is dat hier vaak naar verwezen wordt, maar juist dit toezicht schiet tekort. De problemen doen zich met name voor in fragiele staten en dat maakt het toezicht problematisch, omdat controle en overzicht daar vanuit de overheid over het algemeen niet toereikend is.’
In de brief van Ploumen en Kamp wordt het maatschappelijk middenveld benoemd als de zogenaamde waakhond. Van der Meij geeft aan dat het maatschappelijk middenveld uiterst effectief is om misstanden aan te kaarten, ‘maar dit mag niet het enige instrument zijn’. Ook de overheid heeft een toezichthoudende rol en daarbij hebben zij meer machtsmiddelen en verantwoordelijkheid om bedrijven bij de les te houden. ‘Verwijzen naar het maatschappelijk middenveld zonder zelf iets te doen is ontoereikend’.
Convenant
Het invoeren van convenanten, weliswaar vrijwillig, vindt Oonk daarentegen wel een positief punt, zolang de afspraken hierover stevig zijn. ‘Het is een vernieuwende maatregel, waarmee je een duidelijk wederzijds commitment schept om de richtlijnen van maatschappelijk verantwoord ondernemen na te leven.’
In de brief van de minister staat echter dat bedrijven zich ‘vrijwillig gaan verplichten’ tot deze convenanten en het is precies in deze formulering waar de kern wordt geraakt, aldus van der Meij. Het is immers onduidelijk wat dat uiteindelijk gaat betekenen. Toch is ook zij in het geheel niet ontstemd over deze constructie. Van der Meij: ‘Het tekenen van het convenant is weliswaar vrijwillig, maar als het na de ondertekening een juridische verplichting wordt, dan wordt het interessant.’ Verder belooft de regering dat zij bedrijven en ngo’s gaat ondersteunen waar actie nodig is die hun invloed overstijgt. Als dat inderdaad uitmondt in actieve ‘MVO diplomatie’ is dat een positieve zaak, aldus Oonk.
MVO loont?
Desalniettemin heeft Oonk nog wel een lijst kritiekpunten. Allereerst is daar de titel ‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen loont’. Naar zijn idee is dit een vreemde titel, aangezien het feit of maatschappelijk verantwoord ondernemen daadwerkelijk loont niet de drijvende factor zou moeten zijn. ‘Het lijkt er op deze manier op alsof de discussie op een verkeerd been wordt gezet. Het doel is niet maatschappelijk verantwoord te ondernemen omdat het loont, maar omdat dit een kwestie is van internationaal afgesproken mensenrechtennormen. Dat het daarnaast soms ook een business case is kan helpen, maar kan geen hoofdzaak zijn’, vindt hij.
Volgens Oonk is de brief enigszins onduidelijk. In de tweede alinea wordt aangegeven: ‘Het is aan bedrijven om een afweging te maken van kansen, dilemma’s en uitdagingen op het gebied van people, planet and profit’, maar daarnaast wordt nadrukkelijk verwacht dat bedrijven zich houden aan de bestaande OESO richtlijnen. ‘In hoeverre is dit dan een afweging?’, vraagt Oonk zich af.
Ook het MVO Platform geeft in haar reactie op de beleidsbrief aan dat dit een onduidelijk punt is: “Wat we zien in deze beleidsbrief is vooral hinken op twee gedachten: er is een oude visie die MVO ziet als vrijwillige optie en winstkans (vreemd genoeg komt de titel van het stuk nauwelijks aan bod) én er zijn richtlijnen waarmee recent de verantwoordelijkheden van bedrijven flink zijn aangescherpt. De Nederlandse overheid probeert beide uit te dragen en dat wringt. Het is de vraag in hoeverre dit bijdraagt aan de nodige duidelijkheid voor bedrijven.’ Een potentiӫle reden dat dit beleid op twee gedachtes hinkt, wordt treffend verwoordt door Oonk. Volgens hem is het beleid een ‘onvermijdelijk gevolg van een VVD PvdA coalitie’.
Ambitieuzere doelen
Bernedine Bos, Hoofd Programma’s en Projecten MVO Nederland, laat een ander geluid horen. ‘Uiteraard was ik trots dat MVO Nederland herhaaldelijk genoemd werd in de nota’, aldus Bos. Zij geeft aan dat MVO Nederland weinig kritiek kan hebben op deze brief, aangezien het redelijk in lijn is hun eigen visie. Wel is Bos van mening dat het allemaal iets ambitieuzer en uitdagender had gemogen. ‘Het beleid is erg gericht op de risicokant. De nadruk ligt vooral op verantwoording afleggen en niet op de meerwaarde die bedrijven zowel op nationaal als op internationaal op gebied van mens en milieu kunnen creëren. Dit is een gemis.’
Bos legt uit dat de brief met name ingaat op toezicht en controle, terwijl er volgens haar veel meer uitdagingen liggen op het gebied van MVO die aangegrepen kunnen worden, zoals milieuduurzaamheid en voedselzekerheid. ‘Binnen het duurzaam investeren zijn er veel meer uitdagingen die door de overheid aangegrepen kunnen worden, maar deze blijven nu veelal liggen. ‘Het tegengaan van negatieve impact is de basis van het MVO, maar van daaruit moet verder worden gekeken naar ambitieuzere doelen’, aldus Bos.
De brief zal door de commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking waarschijnlijk apart behandeld worden na het zomerreces. Het overleg daarvoor was vorige week dinsdag gepland, maar het debat is uitgesteld.