
Naar een nieuwe vorm van worteling
Burgers moeten meer betrokken moeten worden bij ontwikkelingssamenwerking, is de algemeen heersende opinie. Henk Jochemsen, directeur van Prisma, mist echter een element in het debat. De traditionele relatie tussen burger en ontwikkelingsorganisaties is er een van liefdadigheid, terwijl het meeste werk van organisaties inmiddels is verschoven naar maatschappijopbouw en het aanpakken van structurele oorzaken van armoede. Hoe kun je de burger ook daar bij betrekken?
In Vice Versa vond het afgelopen jaar een debat plaats over innovatie in de sector. Dit werd af gesloten met een samenvatting van gesprekken over worteling in de Nederlandse samenleving met de zogenaamde ‘Five Smart’ betrokkenen bij ontwikkelingssamenwerking.[1]
Hieruit komen een paar dingen herhaaldelijk naar voren. Dat zijn het belang van een duidelijke identiteit waarvan een morele boodschap deel uitmaakt en, voor een deel van de ontwikkelingsorganisaties, het verlies van verbinding met een achterban. Dit laatste voltrok zich in samenhang met een grotere afhankelijkheid van de Nederlandse overheid, waardoor die organisaties meer het profiel kregen van uitvoerder van overheidsbeleid. Sommige maken de overheid het verwijt dat die veel maatschappelijke ontwikkelingsorganisaties eerst van zich afhankelijk heeft gemaakt en ze vervolgens met het zilveren koord bindt aan haar eigen politieke doelstellingen (waarmee nog niet beweerd wordt dat de diverse regeringen dit bewust zo opgezet hebben).
In elk geval heeft recent de regering de tegenbeweging ingezet. Op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat: ‘Op termijn wil het kabinet de subsidies voor maatschappelijke organisaties verder verminderen. Hulporganisaties moeten dan zelf meer geld opbrengen (via donaties van burgers bijvoorbeeld) om nog voor overheidssubsidie in aanmerking te komen. Het kabinet denkt daarmee het draagvlak voor ontwikkelingshulp te vergroten in de samenleving.’[2] Interessant is dat de regering dus het draagvlak van de maatschappelijke organisaties denkt te vergroten door te korten op subsidies waardoor die organisaties gedwongen worden hun achterban sterker bij het werk te betrekken, of er een te zoeken. Het belang van een betrokken achterban wordt dus ook sterker door de overheidsbezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking.
Concreet bijdragen
Ook de ‘smart five’ menen dat: ‘burgers … meer, anders en intensiever betrokken (moeten) worden bij het werk van ontwikkelingsorganisaties.’ Tevens constateert men dat ‘de burger houdt van concrete resultaten en dus ook graag op een concrete manier bijdraagt aan een betere wereld zonder armoede.’ De vraag die dan opkomt en die in het gesprek met de vijf deskundigen ook gesteld en beantwoord wordt, is: ‘Hoe kunnen maatschappelijke organisaties dan een actief betrokken achterban creëren?’ Dit is volgens de jonge professionals simpel: ‘Stop het zielige verhaal en biedt burgers aan zelf concreet iets bij te dragen.’
Dat er onder de bevolking aan dit laatste behoefte bestaat, blijkt wel uit het sterk gegroeide particuliere initiatief.[3] Dit roept overigens tegelijk de vraag op of burgers voor die concrete bijdrage aan armoedebestrijding de maatschappelijke organisaties nog wel nodig hebben.
Beeld en realiteit
Maar er speelt door deze hele discussie heen nog een andere ingewikkelde problematiek die in het aangehaalde Vice Versa artikel niet aan de orde komt. Ik vat die hier heel kort samen. Het werven van een (financieel) betrokken achterban onder de bevolking gaat het beste via concrete hulpverleningsactiviteiten in situatie van concrete nood, zoals hierboven ook al werd geconstateerd en zoals fondswervers weten. En dit is nog altijd een deel van het werk dat door ontwikkelings-organisaties en particulier initiatief wordt verricht.
Tegelijkertijd doen veel ontwikkelingsorganisaties momenteel voornamelijk andere dingen. Men is vooral bezig met het helpen van (groepen van) de bevolking om zoveel mogelijk zelf in eigen behoeften te kunnen voorzien. Denk aan training en toerusting in het opzetten en organiseren van activiteiten op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg, van voedselproductie of andere (vaak kleinschalige) economische activiteiten, etc. Weliswaar is het werk nog steeds gericht op leniging van nood. Maar dan niet zozeer op onmiddellijke nood als wel op structurele veranderingen. De primaire morele waarde is dan verschoven van compassie naar rechtvaardigheid.
Maar voor maatschappijopbouw zijn veel minder mensen snel geneigd geld te geven of zich direct in te zetten. Tegelijkertijd mag er tussen de presentatie van het werk waarmee geprobeerd wordt mensen aan zich te verbinden, en de realiteit van het werk geen kloof bestaan.
Verschuiving in frames
In een analyse van dit probleem stellen de Britse onderzoekers Andrew Darnton en Martin Kirk dat in de relatie tussen maatschappelijke ontwikkelingsorganisaties (in het Engels veelal ‘charity’ genoemd) en de (potentiële) achterban nog altijd het zogenaamde transactieframe overheerst.[4] Het transactieframe houdt in dat mensen medemensen willen helpen maar niet zien hoe ze dat kunnen doen en dan geld geven aan ontwikkelingsorganisaties die daarmee in hun plaats helpen, en vertellen hoe ze dat doen.
De impliciete vooronderstelling is dat doneren (via een goede doelenorganisatie) de manier is om bij de armoedeproblematiek betrokken te zijn. Armoede is vooral iets van de mensen ‘daar’, ze heeft geen verband met het alledaagse leven hier en de hulp verloopt dus via goede doelenorganisaties. Binnen dit transactie frame is emotionele geraaktheid door confrontatie met het leed van anderen de belangrijkste motivatie tot betrokkenheid, die zich uit in donatie. Vandaar dat voor de goede doelenorganisaties de verleiding om zulk leed te presenteren groot is.
Dat leed is er ook en maar al te veel. Maar hoezeer het ook te waarderen is, de vraag dringt zich op wat directe leniging van nood doet aan de structurele achtergronden ervan. Juist hierop richt veel werk van ontwikkelingsorganisaties zich. Hoe kunnen burgers hierbij betrokken worden? Hoe kun je voor dergelijke activiteiten een achterban werven die ook inhoudelijk berokken is? Op die vraag is mijns inziens geen simpel antwoord. Ik wil er een paar opmerkingen over maken in een poging de discussie hierover verder te helpen.[5]
In de eerste plaats brengen de moderne communicatietechnieken, waaronder de sociale media en het veelvuldig reizen, mee dat het tot nu toe dominante frame aan geloofwaardigheid inboet (behalve voor humanitaire hulp in noodsituaties, die belangrijk blijft). Ten tweede, de hardnekkigheid van de armoedeproblematiek toont aan dat het niet een kwestie is van mensen even helpen en dan gaat het verder wel goed. Misschien is dat wel te zeer een element geweest van het gehanteerde transactieframe. Dat leidt dan tot uitspraken als: we geven al 40 jaar en de armoede nog steeds niet opgelost.
Kennelijk zijn er ook factoren en krachten die armoede laten voortbestaan. Als dat duidelijker wordt dan zullen veel burgers willen weten hoe daaraan iets gedaan kan worden. Men is het ook beu om ‘te dweilen met de kraan open’. Duidelijk moet worden in hoeverre we zelf die kraan open houden.
Met Darnton en Kirk ben ik het dan ook eens dat we naar heel andere frames toe moeten in de communicatie tussen ontwikkelingsorganisaties en de bevolking. Frames die sommigen al wel hanteren. Frames die ook fundamentele waarden belichamen die bij veel mensen weerklank vinden. Dit geldt voor compassie, maar ook voor andere waarden die een groter accent leggen op rechtvaardigheid en zelfredzaamheid. Frames die het besef communiceren dat de wereld genoeg kan voortbrengen voor ieders ‘need’ maar niet voor ieders ‘greed’. Waarin niet de donatie voorop staat, maar de samenwerking in relaties van gelijkwaardigheid.
Veel van de Nederlandse ontwikkelingsorganisaties hebben deze verschuiving in theorie al (lang) gemaakt. Maar blijkt dat ook in wijze waarop naar de bevolking/achterban gecommuniceerd wordt?
Omslag en verbreding
In de manier waarop hierboven over een wenselijke verschuiving in de communicatie wordt gesproken overheerst nog steeds het zender–ontvanger model. De organisatie ‘zendt’, communiceert, en de achterban ontvangt en reageert. Natuurlijk mag verwacht worden dat de organisatie iets doet met de reacties uit die achterban. Maar de vraag is of het model niet op de kop moet.
In onze samenleving is een nieuwe dynamiek onder burgers te bespeuren, waarvan het particulier initiatief in OS slechts een voorbeeld is. Mensen, vooral jongeren, verwachten veel minder van de overheid en het grote bedrijfsleven dan voorheen. Mensen zoeken in deze tijd van het einde van de grote verhalen (en gelukkig lijkt het erop dat dit ook gaat gelden voor het ‘grote verhaal’ van het neoliberale individualistische marktdenken), naar nieuwe vormen van zinervaring. Naar een (klein) verhaal waarin ze zich herkennen en verbondenheid ervaren en dat hen ook een besef van zelfwaardering geeft.
Persoonlijke betrokkenheid met mensen die het moeilijker hebben, met hen optrekken om uit te wisselen en samen te werken aan een beter leven en, als het even kan, een betere wereld, kan voor velen zo’n verhaal bieden. In plaats van dat ontwikkelingsorganisaties de burger benadert met de vraag; help ons helpen, wordt het aanbod meer: hoe kunnen we jou helpen met je zoektocht naar betrokkenheid op anderen met het oog op een beter leven. Duidelijk is dat de organisatie dan wel een moreel en eventueel levensbeschouwelijk of politiek profiel moet hebben, waarmee mensen zich kunnen verbinden en dat zich ook door de verbinding met de achterban verder ontwikkelt.
Er zijn ongetwijfeld organisaties die hier al volop mee bezig zijn. Het lijkt me interessant om hierover ervaringen uit te wisselen. Als dit meer de trend wordt zal er een heel andere dynamiek tussen ontwikkelingsorganisaties en burgers ontstaan dan er lange tijd was. Een dynamiek waarin ook andere actoren gewenst zijn die zich in dezelfde waardeoriëntatie herkennen, zoals sociaal investeerders, beleggers, bedrijven, kennisinstituten en overheden. In plaats van een sector wordt ontwikkelingssamenwerking dan een beweging die veel actoren in de samenleving beweegt en verbindt. En zo een nieuwe worteling heeft.
Henk Jochemsen, directeur Prisma, vereniging van christelijke organisaties in ontwikkelingssamenwerking
[1]
[2] . Hierbij wordt overigens verwezen naar een brief van het vorige kabinet.
[3] Kinsbergen, S. & Schulpen, L. (2010) De anatomie van het PI. Resultaten van vijf jaar onderzoek naar Particuliere Initiatieven op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, Nijmegen, The Netherlands: CIDIN-NCDO ; zie ook: Esther van den Berg m.m.v. Irene de Goede. Particuliere Initiatieven in ontwikkelings-samenwerking. Een casestudy naar nieuwe verbanden in de Nederlandse civil society. Sociaal en Cultureel Planbureau,. Den Haag, november 2012.
[4] Darnton, A. & Kirk, M. (2011) Finding frames: new ways to engage the UK public in global poverty, London,
UK.: Bond 2011.
[5] Uitvoeriger hierover in: Jochemsen, H. Ontwikkelingsorganisatie en haar achterban–naar een nieuwe betrokkenheid. In: H Jochemsen (red). Van geven naar delen. Geef-en leefgedrag van christenen in Nederland. Reeks Just development 3. Maastricht: Shaker 2012; hs. 5