
Vijf vragen aan… Pieter Winsemius
In alweer de laatste week van Smart Aid staat de worteling in de Nederlandse samenleving centraal. Pieter Winsemius is lid van de Wetenschappelijke Raad van het Regeringsbeleid (WRR). In mei bracht de WRR het rapport Vertrouwen in burgers uit, dat gaat over burgerbetrokkenheid in de Nederlandse samenleving. Een onderwerp dat ook goed toepasbaar is op de ontwikkelingssector. ‘Maatschappelijke organisaties moeten de overheid meer durven aanspreken op zaken waar ze het niet mee eens zijn.’
Vertrouwen in burgers is een project dat gaat over de wisselwerking tussen burgers en politieke ambtenaren. Wat kunnen burgers zelf en waar hebben ze de politiek voor nodig? En andersom: hoe zouden politieke ambtenaren burgers beter kunnen betrekken bij hun beleid?
Pieter Winsemius mag zich over twee maanden ‘ambteloos burger’ noemen, na tien jaar bij de Wetenschappelijke Raad van het Regeringsbeleid (WRR) gewerkt te hebben. In zijn jaren bij de WRR is hij onder meer projectleider geweest bij drie rapporten, waaronder Vertrouwen in burgers. Winsemius heeft daarnaast een achtergrond in de milieusector.
Hoe is het gesteld met de burgerbetrokkenheid in Nederland?
‘Er zijn meerdere soorten van burgerbetrokkenheid. De één is burgerparticipatie, dat heeft te maken met het ministerie van Binnenlandse Zaken. Dat vertalen we even kort met het woord inspraak. Inspraak wordt ontzettend veel beoefend, bijvoorbeeld als je praat over ruimtelijke ordening, bestemmingsplannen en bouwprojecten. Het gaat van heel klein, als je buurman een kippenhok in zijn tuin wil zetten, tot heel groot, als de hogesnelheidslijn aangelegd wordt. Je mag als burger meepraten met plannen van de overheid, maar je mag niet je eigen plan indienen. Mensen hebben daardoor vaak het gevoel dat ze niet serieus genomen worden. Op burgerparticipatie is enorm ingezet, maar het is een vermoeid systeem op dit moment.’
‘De tweede vorm van burgerbetrokkenheid is maatschappelijke participatie. Dat gaat over de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Als het gaat om de zorg, doen mensen veel voor elkaar in hun naaste omgeving. Kwetsbare mensen kunnen echter door hun hoeven gaan en dan neemt het officiële zorgsysteem het over. Dan speelt de overheid een rol, maar eigenlijk kunnen burgers ook ingezet worden. De overheid kan namelijk, om kosten te besparen, meer naar de burgers kijken. Een voorbeeld van maatschappelijke participatie is Buurtzorg. Een club die het klassieke thuiswerk doet, maar veel goedkoper en met een beter resultaat. Burgers kunnen een heleboel zaken zelf, met als voorwaarde dat de overheid daar de omstandigheden voor creëert. Je kijkt dus sterk naar de eigen kracht van de burger. Tot nu toe is dat nog niet goed van de grond gekomen. Het is te hopen dat dit in de toekomst veel meer, beter en goedkoper wordt gedaan. Gelukkig zie ik het terug in het nieuwe regeerakkoord.’
‘Ten slotte zie je ook dat burgers zelf steeds vaker initiatieven willen nemen die niet in het overheidsbeleid passen. Uit die maatschappelijke initiatieven is grote winst te halen. Dit is eigenlijk een derde vorm, die wij burgerbetrokkenheid noemen. Bij deze vorm moet de overheid ruimte maken.’
Hoe staat het met de betrokkenheid binnen de ontwikkelingssector?
‘Als je het hebt over beleidsparticipatie in de ontwikkelingssector, dan zie je dat burgers meepraten over het beleid van de overheid. Maar veel individuen en organisaties hebben het gevoel dat de overheid zich weinig aantrekt van hun mening. Ik denk dat dit deels komt doordat ngo’s moe zijn geworden. Ze zijn lang niet zo scherp meer als ze vroeger waren. Dat wordt ook vaak bevestigd in interviews die wij houden: eigenlijk zijn ze een beetje ingekapseld door die overheid. Ze zijn te afhankelijk geworden van de financiën, omdat ze het geld nodig hebben voor projecten en voor de banen van hun medewerkers. In zekere zin verlies je op dan je invloed. Ook daarmee ook je achterban.’
‘Als het gaat over maatschappelijke participatie in de OS-sector, heb je het niet zozeer over Nederland maar over ontwikkelingslanden. Wat zie je daar gebeuren? Is de traditionele lijn wel de lijn die volgehouden moet worden? Het kabinet heeft nu er kennelijk voor gekozen om meer de rol van handel te versterken. Daar kan je veel kanttekeningen bij zetten, maar het is wel de discussie die nu speelt: Gaat het over armoede of over het versterken van reeds lopende sterktes? Die tweede gedachte lijkt meer gekozen te worden. Waar zit economische ontwikkeling en hoe kunnen we dat versterken met behulp van Nederlandse kennis? Ik denk alleen wel dat deze gedachte ingaat tegen het beleid van een heleboel ontwikkelingsorganisaties.’
Hoe kunnen maatschappelijke organisaties een actief betrokken achterban creëren?
‘Ik ben niet werkzaam in de OS-sector, dus ik vind het lastig om hier wat over te zeggen. Maar in de sector zie je bijna altijd het zielige verhaal. Plan Nederland was daar vroeger extreem in, maar voor veel andere organisaties gaat dat ook op. Misschien is dat toch niet helemaal waar burgers naar zoeken. Misschien zoeken ze meer naar mogelijkheden om zelf iets te doen. Er zijn een heleboel jonge mensen die bereid zijn om vier of vijf maanden naar een vreemd land toe te gaan om zich buitengewoon in te zetten voor een bepaald project. Naar mijn gevoel kan daar veel meer uitgehaald worden.’
‘Wel komen er steeds nieuwe organisaties bij en voor een deel spelen die op dit soort zaken in. Misschien is dat een teken dat de langer bestaande organisaties hebben zitten pitten en gaten hebben laten vallen. Dat Artsen Zonder Grenzen opgericht kon worden bijvoorbeeld, kwam doordat het Rode Kruis dat gat niet opvulde. Ook zijn er steeds meer particuliere fondsen ontstaan waar mensen gericht iets concreets willen doen met hun geld. Dat is een afwijking van het vaste spoor, dat duidelijk maakt dat een directere vorm van betrokkenheid van belang is in de ontwikkelingssector. Mensen willen gewoon concrete dingen doen. De indirecte weg is niet meer zo sterk als vroeger, zo van: “Geef ons maar een berg geld en dan doen wij er als organisatie wel goede dingen mee.” Ik denk dat daar een grote verandering in zit.’
Volgens Paul Valentin, de internationale directeur van Christian Aid, nemen organisaties daarmee ook een arrogante houding aan richting de achterban. Bent u het daar mee eens?
‘Misschien klinkt het arrogant, maar ik denk niet dat het zo bedoeld is. Het is alleen een houding van een vroegere tijd. Vroeger regelden de kerken en de vakbonden ook dingen voor ons. Mensen zijn tegenwoordig veel hoger opgeleid en hebben veel meer informatie dan vroeger. Ze willen meer zelf doen. Ik denk dat er een nieuwe beweging ontstaat waar mensen elkaar in grote acties, internationaal, via het web vinden. Dat zijn rare ongeorganiseerde groepen van mensen, die elkaar vinden omdat ze iets willen veranderen in de wereld. Die accepteren geen leiding meer. Ik vraag me af of ontwikkelingsorganisaties daar voldoende op inspelen.’
‘Natuurlijk zit er een hele goede kant aan traditionele ontwikkelingssamenwerking. Er heeft op een aantal plaatsen ontzettend veel ontwikkeling plaatsgevonden ten opzichte van twintig jaar geleden. Er zijn hele stukken van de wereld, grote delen van Azië en Latijns-Amerika bijvoorbeeld, die geweldig in beweging zijn gekomen. Toch zijn er nog steeds absolute noodgebieden en daarom blijven dit soort organisaties ook gewoon nodig. Maar of de toon die organisaties aanslaan en de manier waarop ze werken voldoende is, vraag ik me af.’
Hoe zou een gezonde relatie tussen de overheid en maatschappelijke organisaties eruit moeten zien?
‘Dan moet er van twee kanten wat veranderen. Het eerste is dat maatschappelijke organisaties de overheid moeten durven aanspreken op zaken waar ze het niet mee eens zijn. Ik was eens uitgenodigd bij een gesprek tussen een minister en een aantal ontwikkelingsorganisaties. Het was verbijsterend. Op één na, durfde niemand iets te zeggen wat tegen het beleid inging. Dat is jammer, je moet voor je mening uitkomen, zelfs als je dat leden of een inkomstenbron kost. Het tweede wat moet veranderen is dat de overheid vervolgens wel tegen kritiek moet kunnen. Een grote mond wordt meestal niet gewaardeerd, zeker niet van de ontwikkelingssector. Je moet op de poef zitten en als je wordt toegesproken, moet je waf zeggen.’
‘Dus beide kanten moeten eraan wennen dat tegenspraak een goede zaak is. Het wordt nu te veel beheerst door gouden koorden. Maar tegenspraak houdt de overheid juist scherp. Zij heeft er eigenlijk niets aan als partijen haar niet voor de voeten lopen. Kortom: Tegenspraak is nodig, maar het moet natuurlijk wel binnen bepaalde spelregels blijven.’