
Vice Versa #5: Maak plaats voor young professionals
In de meest recente Vice Versa concludeert hoofdredacteur Marc Broere in zijn beschouwing dat de positie van starters in de ontwikkelingssector slecht is. Dat heeft niet per se met de economie te maken. In de watersector bijvoorbeeld wordt bewust wél in starters en jonge professionals geïnvesteerd om zo de internationale toppositie van Nederland te handhaven. Ontwikkelingsorganisaties zouden hieraan een voorbeeld moeten nemen, betoogt Broere.
Eind van dit jaar stopt het Youth Zone-programma van PSO. Sinds de start in 2001 hebben zo’n 500 jongeren van 20 tot 32 jaar bij organisaties in het Zuiden ervaring opgedaan met ontwikkelingswerk. Ze werkten er voor de periode van een half tot twee jaar als starter of juniordeskundige in hun opleidingsveld. Youth Zone was een goede manier om ‘tropenervaring’ op te doen. Bijna de helft van de deelnemers vond na de uitzending een baan in de ontwikkelingssector. Een van hen is onze eigen columniste Ellen Mangnus, die na haar studie ontwikkelingseconomie in Wageningen via Youth Zone ruim een jaar werkte bij een boerencoöperatie in Nicaragua. Ze hielp met het opzetten van een dienstencentrum voor het vermarkten van hun producten, zoals maïs en bonen. Tegenwoordig werkt Ellen bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen als adviseur duurzame economische ontwikkeling en doet ze promotieonderzoek naar de rol van coöperaties in Mali.
De reden dat Youth Zone stopt is dat PSO, de organisatie die het programma uitvoert, binnenkort ophoudt te bestaan. Een initiatief om de uitzending van young professionals ergens anders onder te brengen heeft vooralsnog niet tot resultaten geleid, hoewel een groepje mensen onder leiding van PSO’s Mark Pieter van den Heuvel daar hard zijn best voor aan het doen is. Dit initiatief zou gehonoreerd moeten worden en zou een collectieve verantwoordelijkheid van de gehele ontwikkelingssector moeten zijn.
‘Franje’
Het voorbeeld van Youth Zone is tekenend voor de positie van starters en jonge professionals binnen de ontwikkelingssector. Joyce Kuis, werkzaam op de personeelsafdeling van Hivos, sloeg twee jaar geleden de spijker op z’n kop toen ze in Vice Versa de plek van starters in de sector ietwat neerbuigend omschreef als ‘franje’. Jonge professionals lijken niet hoog op de prioriteitenlijst van Nederlandse ontwikkelingsorganisaties te staan.
In een eerdere Beschouwing uit 2010 (‘Jong talent voelt zich niet welkom’) schreef ik al dat ik onder de indruk ben van de kennis die net-afgestudeerden met zich meebrengen en me zorgen maak over de moeite die starters hebben om in de ontwikkelingssector aan de slag te komen. Helaas lijkt de situatie sinds 2010 – ook als gevolg van de bezuinigingen – eerder verslechterd dan verbeterd. Ik vind nog steeds dat ontwikkelingsorganisaties zichzelf en de missie die ze uitvoeren tekortdoen door te weinig gebruik te maken van starters en een goed doordacht beleid voor hun participatie te ontwikkelen. Juist de wisselwerking tussen ervaren en jongere medewerkers zorgt voor vitaliteit en lerend vermogen binnen een organisatie. Het is zelfs een essentiële randvoorwaarde om het predicaat smart aid of topsector te verdienen.
Trainees
Laten we er eens een organisatie uitlichten, Hivos bijvoorbeeld. Hivos is een van de deelnemende organisaties aan de Advanced Master in International Development (AMID) van de Radboud Universiteit Nijmegen. Deze opleiding biedt jaarlijks aan ongeveer dertig jongeren die een master hebben afgerond de mogelijkheid om ervaring in de ontwikkelingssector op te doen. De belangstelling is enorm: jaarlijks krijgt de AMID honderden aanmeldingen. De trainees werken een jaar lang vier dagen per week bij een ontwikkelingsorganisatie in Nederland en gaan één dag in de week naar de universiteit voor studie en onderzoek. Meestal hopen ze na het afronden van hun opleiding op hun traineeplek een baan te krijgen.
Dit jaar hebben maar liefst vijf AMID-trainees een plekje bij Hivos weten te bemachtigen. Bij goed functioneren en voldoende financiële middelen mogen ze vaak nog een jaar blijven, maar daarna moeten ze op zoek naar een andere baan. Uitzonderingen worden alleen gemaakt als een starter zelf geld binnenhaalt en zo min of meer een eigen baan creëert, of als er een plek vrijkomt door bijvoorbeeld zwangerschapsverlof of als er iemand nodig is voor nieuwe kortlopende projecten.
Onvoldoende doorgeselecteerd
Een van de charmes van Hivos is dat de organisatie veel mensen in huis heeft die bijna vereenzelvigd lijken met de organisatie; ze zijn vaak al lang bij Hivos in dienst en hebben er in de loop van hun dienstjaren een duidelijke eigen positie gecreëerd. Illustratief voor deze betrokkenheid is dat oud-directeur Jaap Dijkstra zelfs jaren na zijn pensioen nog steeds regelmatig op het hoofdkantoor van Hivos wordt gesignaleerd. De keerzijde van het ‘Hivos-familiegevoel’ is dat er bij Hivos onvoldoende wordt doorgeselecteerd, om maar eens een voetbalterm te gebruiken, en dan vooral in de hogere functies. Het lijkt bijna onmogelijk om als starter door te groeien naar een managementfunctie. Hivos heeft ook geen beleid voor het doorstromen van starters ontwikkeld. Zoals Joyce Kuis van de personeelsafdeling het duidelijk stelde: ‘Als iedereen blijft zitten op zijn of haar plek, komt er niets vacant en kunnen we starters dus ook niets aanbieden. We gaan geen nieuwe functie in het leven roepen om een starter aan het werk te krijgen.’
Het gevolg hiervan is dat Hivos talentvolle starters in principe weinig kan bieden. Neem bijvoorbeeld Tabitha Gerrets. Ze is de oprichtster en voorzitter van online discussienetwerk ID-Leaks, een succesvol initiatief dat ontsproot aan A Call 2 Action van Jong OS. Tabitha Gerrets kwam via de AMID bij Hivos terecht. Net als andere starters kon ze na twee jaar niet langer blijven. Ze werkt nu sinds enkele maanden bij Aqua for All, een ngo op het gebied van water, in een baan die speciaal voor haar gecreëerd werd.
Open armen
Hier zit nu precies het verschil in houding tussen de ontwikkelingssector en de watersector. In de watersector worden jonge professionals met open armen ontvangen en wordt er juist wél in hen geïnvesteerd. Lange tijd werd water binnen de ontwikkelingssamenwerking gezien als een technisch onderwerp dat te maken had met waterpompen en irrigatiesystemen. Nu wordt ingezien dat waterproblemen een complete aanpak vereisen, die verbonden is met bijna alle onderwerpen binnen de ontwikkelingssamenwerking. Het hangt samen met milieuvraagstukken en klimaat, met goed bestuur, met conflict, met mensenrechten, met voedsel. Niet voor niets is het een speerpunt geworden binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid van staatssecretaris Knapen.
Het is opvallend dat er veel jonge professionals in deze sector werken. Je vindt ze terug bij waterschappen, drinkwaterbedrijven, adviesbureaus en platformorganisaties op het gebied van water. Ze zijn via publiek-privatepartnerschappen vaak bij ontwikkelingssamenwerking betrokken. Ook hier zit een doordacht beleid achter. Een van de zorgen in de Nederlandse watersector is namelijk het garanderen van genoeg talentvolle jonge aanwas in de sector om internationaal op een toppositie te blijven.
Haar langste tijd
Er worden dan ook allerlei programma’s opgezet, zoals water traineeships en het Young Expert Programme van het ministerie van Buitenlandse Zaken, om starters naar de watersector te lokken. Kortom: een heel andere manier van kijken naar starters dan ontwikkelingsorganisaties doen. In de watersector wordt geïnvesteerd in jonge mensen om de sector vitaal te houden, terwijl de ontwikkelingssector dreigt dicht te slibben. Misschien is dit – cynisch gesteld – ook wel een natuurlijk proces, omdat de traditionele ontwikkelingssamenwerking haar langste tijd heeft gehad en haar rol wordt overgenomen door het bedrijfsleven en andere nieuwe spelers. Toch zou ik dat jammer vinden, want ik denk dat ngo’s voor mondiale rechtvaardigheid nog wel degelijk een cruciale rol spelen.
De strekking van deze Beschouwing is zeker niet dat er geen plek meer voor oude rotten in de sector zou moeten zijn. Integendeel zelfs: deze oude rotten hebben de sector grootgemaakt en beschikken over een schat aan ervaring en kennis. Er lopen enorm veel toppers tussen. Maar laat ze die kennis niet alleen in ‘het Zuiden’ overdragen, maar ook aan hun jongere collega’s in Nederland. Directies en personeelsafdelingen van Nederlandse ontwikkelingsorganisaties zijn het aan de sector verplicht om voor een goede nalatenschap te zorgen, en daar ook een beleid op te ontwikkelen. Ik begrijp dat het lastig is vanwege de bezuinigingen. Desondanks zou de vraag moeten zijn: hoe kan een sector die financieel onder druk staat toch ruimte blijven creëren voor jong talent?
Gelukkig zijn er ook positieve uitzonderingen, zoals CARE, waar jonge professionals eerst worden uitgezonden en vervolgens in Nederland op kantoor in dienst worden genomen. Mijn tip zou verder zijn: imiteer de watersector. Om met internationale samenwerking een toppositie in de wereld te kunnen behouden, moet je blijven investeren in starters en jonge professionals. Juist in deze tijd.
Dit artikel verscheen in de laatste Vice Versa. Neem nu een abonnement op het vakblad en u ontvangt deze Vice Versa alsnog in de bus.