
OPINIE: OS-debat is te defensief
Nu de VVD bekend heeft gemaakt fors te willen bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking, betrekken voorstanders van OS wederom hun stellingen. Logisch, zegt Fons van der Velden, directeur van Context, international cooperation, maar hij vindt ook dat het debat te defensief gevoerd wordt. ‘Ontwikkelingssamenwerking moet, maar wel anders.’
Vanuit verschillende politieke partijen en ontwikkelingsorganisaties is de laatste dagen veelal met ‘verbijstering’ (Sap), ongeloof (Ferrier: ‘VVD volledig de weg kwijt’) en verzet (Karimi, Oxfam Novib) gereageerd op de plannen van de VVD om de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking te verlagen met 3 miljard euro. Deze kritische reacties zijn begrijpelijk: betrokkenheid bij mensen die in armoede leven, die uitgesloten worden of bij landen waar schendingen van mensenrechten plaatsvinden, is immers een teken van beschaving en op lange termijn ook in het economische en politiek-strategische belang van Nederland. René Grotenhuis (Cordaid) heeft in zijn bijdrage de ‘onderbouwing’ van het voornemen van de VVD vakkundig gefileerd. Het gaat bij dit plan – zoals zo vaak bij buitenlands beleid – om binnenlandse politieke aangelegenheden (in essentie: de VVD wil kiezers terugwinnen van de PVV).
Impasse
Het siert Grotenhuis dat hij het vermogen heeft uit het stuk van de VVD een aantal relevante aanbevelingen te destilleren. Er zijn immers gegronde redenen om niet al te defensief op kritiek op ontwikkelingssamenwerking te reageren. Eén ding is immers de afgelopen twee decennia wel duidelijk geworden: ontwikkelingssamenwerking anno 2012 moet echt anders. Het einde van de naoorlogse ‘traditionele’ ontwikkelingssamenwerking is in zicht: ontwikkelingstheorie bevindt zich in een impasse; ontwikkelingsorganisaties en het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking zijn in toenemende mate op zoek naar hun raison d’être; partnerrelaties met organisaties in lage- en middeninkomenslanden staan onder druk; er zijn uitdagingen op het terrein van resultaatmeting en communicatie; budgetten voor internationale samenwerking worden kleiner. Bovendien zijn steeds meer maatschappelijke organisaties activiteiten gaan ondernemen op het terrein van internationale samenwerking; internationale solidariteit is daarom niet langer het exclusieve privilege en domein van ontwikkelingsorganisaties en het ministerie.
Stilstand is achteruitgang. Er is urgent behoefte aan de verdere ontwikkeling van een nieuw paradigma, een nieuwe theorie en nieuw beleid en daaraan gekoppeld een vernieuwde praktijk van internationale solidariteit. In het debat over toekomst van (Nederlandse) ontwikkelingssamenwerking zou het daar – ook in Vice Versa – meer over mogen gaan. Een dergelijke innovatie past goed binnen de zoektocht naar een nieuwe economie en creatieve businessmodellen, die ontstaan is ten gevolge van de financiële crisis in Europa en de Verenigde Staten.
Sociaal ondernemerschap
Uitkomsten van recent actieonderzoek en experimenten wijzen erop dat een meer zakelijke benadering van veranderingsprocessen bij armoedebestrijding het potentieel heeft om uit te groeien tot een (‘een’, niet ‘de’ – sociaal ondernemerschap is geen panacee voor alle uitdagingen) nieuwe vorm van internationale samenwerking. Bij sociaal ondernemerschap, (waar in de regel actoren uit het bedrijfsleven, maatschappelijk middenveld en overheid bij betrokken zijn) staat niet aandeelhouderswaarde, maar het creëren van meervoudige maatschappelijke waardecreatie voorop. Daarbij hoort ook dat er genoeg financiële winst gemaakt wordt om de onderneming duurzaam voort te zetten. Bij waardecreatie kan gedacht worden aan werk en inkomsten voor de allerarmsten, verandering in machtsverhoudingen, een verbeterd leefmilieu en toegang tot basisvoorzieningen zoals gezondheidszorg en onderwijs. Een sociale onderneming streeft daarom primair naar het creëren van maatschappelijke en niet zozeer financiële waarde.
Een ‘echte’ sociale onderneming wordt verder gekenmerkt door het opereren via de markt, financiële duurzaamheid (werken met leningen waarover rente wordt betaald in plaats van subsidies) en een actieve betrokkenheid van burgers (als producenten, consumenten, medewerkers, et cetera) in alle fasen van een bedrijfsproces. Een sociale onderneming wordt geleid door een sociaal ondernemer, niet door een sociaal werker. Kapitaal wordt ter beschikking gesteld door een sociaal investeerder, die genoegen neemt met een lager dividend dan wat op dat moment in de financiële markten gangbaar is en een langere terugbetalingsperiode maar in plaats daarvan een aantoonbaar sociaal en/of ecologisch rendement ontvangt.
Geen toegang tot kapitaal
Veel sociaal ondernemers in lage- en middeninkomenslanden hebben echter problemen om toegang te krijgen tot kapitaal. Voor microkrediet – dat bovendien te duur is en een onwaarschijnlijk hoog terugbetalingspercentage vereist – zijn ze vaak te groot. Daarentegen zijn ze te klein of hebben ze een te beperkte reputatie om toegang te krijgen tot grote financiële instellingen. Hier ligt een belangrijke taak voor de Nederlandse overheid, financiële instellingen, bedrijfsleven en particuliere organisaties: het op grote schaal ondersteunen van sociaal ondernemerschap door het opzetten en faciliteren van sociale investeringsfondsen om zo bij te dragen aan een vernieuwing van het beleidsterrein van internationale samenwerking.
Fons van der Velden is directeur van Context, international cooperation en redacteur van het boek New approaches to international development cooperation (2011)