
Smartphones in Centraal-Afrika
Professor Mirjam de Bruijn van het Afrika-Studiecentrum Leiden ontving vorige week een Vici-subsidie ter waarde van 1,5 miljoen euro van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO-WOTRO). Het geld is bedoeld voor haar onderzoek naar de invloed van sociale media op politieke ontwikkelingen in conflictgebieden in Centraal-Afrika. ‘Hoe vindt ‘de normale man’ zijn weg in een conflict, en wat voor rol spelen communicatie en sociale media daarbij?’
De Vici-subsidie wordt elk jaar uitgereikt aan senioronderzoekers die hebben bewezen dat zij succesvol innovatief onderzoek kunnen uitvoeren. Mirjam de Bruijn houdt zich al langer bezig met interdisciplinair onderzoek naar de invloed van mobiele telefonie in Afrika. Ze is betrokken bij het lopende onderzoek Mobile Africa Revisited. Hierin zoekt de professor uit wat de algemene invloed van mobiele telefonie is op de sociale dynamiek in Afrika.
Het nieuwe onderzoek Connecting in times of duress: understanding communication and conflict in Middle Africa’s mobile margins is specifieker dan Mobile Africa Revisited en gaat over een kleinere regio en smallere casestudies. Het richt zich op de rol van sociale media in conflictgebieden. ‘Het is een grotere subsidie, maar de vraag is veel kleiner’, aldus De Bruijn.
De titel van het onderzoek heeft nog een beetje uitleg nodig, want wat is precies duress? Letterlijk betekent het ‘hardheid’. Zoals gezegd concentreert het onderzoek zich op conflictgebieden. De Bruijn wil niet alleen een traditionele analyse maken van het conflict. Ze wil juist de manier waarop ‘de gewone man’ het conflict ervaart meenemen in het onderzoek. Duress verwijst naar ‘de perceptie van de gewone man, niet iemand die aan de politieke touwtjes trekt’, aldus professor De Bruijn. Hoe ‘de gewone man’ omgaat met een conflictsituatie en wat voor rol sociale media daarbij spelen zal een belangrijk onderdeel zijn van het onderzoek.
Twee kanten van de hype
De Bruijn ziet een soort hype ontstaan rondom termen als mobile media en mobile intervention: ‘Een hele golf denkers is op de relatie tussen social media en democratisering gedoken. Zij geloven in een nieuwe vorm van democratisering.’ In de ontwikkelingswereld is daar vooral een positieve boodschap aan opgehangen, vertelt de professor. Maar het is volgens de onderzoekster nog maar de vraag of er echt sprake is van een nieuwe democratiseringsgolf.
Ze vindt het ook belangrijk om te waarschuwen voor de negatieve kant van de opkomst van social media. ‘Social media en mobiele communicatie zijn niet alleen bevrijdend, maar misschien ook wel een nieuwe gevangenis’, aldus de professor. Ze doelt op nieuwe mogelijkheden voor controle en politieke repressie. Daar moeten zowel organisaties als regeringen zich bewust van zijn. Het ‘hele rechtenverhaal’ rondom het afsluiten van netwerken en beschermen van gegevens is nog heel onduidelijk. Daar moet volgens De Bruijn aan gewerkt worden. Daarom probeert ze in het komende onderzoek samen te werken met juristen.
Conflictpreventie
Rondom de hype over mobiele telefonie en democratisering of conflictpreventie is inmiddels op verschillende plekken actie ondernomen. Dit soort trends raken ontwikkelingswerk en vormen een belangrijk onderdeel van het onderzoek. Een mooi voorbeeld, volgens De Bruijn, is het netwerk Ushahidi [Swahili voor getuige(nis), red.] dat werd ontwikkeld rondom de verkiezingen in Kenia. Dit netwerk is toegankelijk voor iedereen met een telefoon of computer. De bedoeling is dat mensen rapporteren over bijvoorbeeld conflicten, het uitbreken van ziektes, en natuurrampen. Inmiddels wordt het netwerk gebruikt door bijvoorbeeld Al Jazeera in de Gazastrook. Ook werd het ingezet bij de aardbevingen in Japan en Haïti en in de crisissituatie in Libië, om een actueel overzicht te geven. Op deze manier krijgen burgers, hulpverleners en overheden cruciale informatie. Ook de VN maakt gebruik van de real-time kaarten van Ushahidi.
De Bruijn herkent in dit soort initiatieven een nieuwe vorm van de Early Warning Systems. Ze ziet bijvoorbeeld voor zich hoe meldingen via een netwerk als Ushahidi preventief kunnen werken, omdat er ingegrepen kan worden voor het conflict uit de hand loopt. Om dit verder te onderzoeken probeert De Bruijn samen te werken met technische experts.
Interdisciplinaire ‘grote tendensen’
Op de vraag hoe het onderzoek zich verhoudt tot ontwikkelingsvraagstukken antwoordt De Bruijn: ‘Ik denk zeker dat het aanhaakt, maar het is niet het eerste doel van het onderzoek.’ Het uitdrukkelijk interdisciplinaire onderzoek gaat om het effect van betere communicatie op de politieke ontwikkelingen in conflictgebieden. Toegang tot informatie is niet alleen belangrijk voor ontwikkeling. De verwachting is dat nieuwe informatiestromen die ontstaan door social media zowel politiek als sociaal veel invloed zullen hebben.
Historische vergelijking zal ook een belangrijk element zijn binnen het onderzoek. De Bruijn wil de huidige ‘revolutie in het medialandschap’ graag vergelijken met haar voorgangers. Radio zal daarbij terugkomen, maar er is ook overleg met een expert op het gebied van de invoering van het schrift.
In de combinatie van historisch en sociaalwetenschappelijk onderzoek ziet de professor mogelijkheden om grotere ‘tendensen’ te ontwaren. ‘Ik vind het heel eng om dit soort dingen te zeggen, maar ik denk wel dat we dat nu moeten proberen, zodat we iets substantieels kunnen zeggen over de mogelijke toekomst,’ aldus De Bruijn. Om dat nog beter te kunnen doen zal er deze keer ook meer kwantitatief onderzoek worden gedaan. De professor is van plan een ‘geïnformeerde survey’ uit te voeren. Daarmee doelt zij erop dat zowel voor als na de uitvoering van de vragenlijst kwalitatief onderzoek zal plaatsvinden.
De subsidie van de NWO biedt de professor meer bewegingsvrijheid dan zij normaal gesproken zou hebben. De extra middelen die beschikbaar zijn wil De Bruijn onder meer gebruiken om een dialoog te starten tussen mensen uit de praktijk en uit de wetenschap. Als beide groepen bereid zijn om bij te blijven kunnen falende projecten eerder ontdekt worden.
Er is dus veel zelfontwikkeling op het gebied van mobiele communicatie. Ngo’s moeten dit vooral ondersteunen. De Bruijn: ‘Maar gratis telefoons uitdelen is zeker niet nodig.’