Kameroverleg WRR-rapport levert weinig concreets op

Anderhalf jaar na het verschijnen van het WRR rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’ hield de Commissie Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer dinsdag 17 mei een algemeen overleg om het rapport en de kabinetsreactie daarop, te bespreken. Er werden door staatssecretaris Ben Knapen enige zaken verhelderd, maar over de heetste hangijzers, zoals een coherentiebeleid en donorcoördinatie binnen de EU, kon Knapen weinig concreets zeggen. De staatssecretaris lijkt nog zoekende.

De Kamerleden namen in de eerste ronde heldere standpunten in. Kathleen Ferrier (CDA) streed voor een coherentiebeleid en –rapportages, Klaas Dijkhoff (VVD) stelde de 0,7%-norm ter discussie, Sjoera Dikkers (PVDA) maakte zich zorgen over de afbouw van programma’s en Arjan El Fassed (GroenLinks) hield een pleidooi voor monitoring van global public bads. Verder vroeg Wassila Hachchi (D66) zich af wat er met het genderbeleid gebeurd was, wilde Ewout Irrgang (SP) meer duidelijkheid over de rol van het bedrijfsleven en benadrukte Kees van der Staaij (SGP) dat ontwikkelingsprioriteiten niet vanuit Nederland bepaald moeten worden. Joel Voordewind (ChristenUnie) was niet aanwezig.

Coherentie van beleid

Coherentie (de manier waarop beleidsterreinen, andere dan ontwikkelingssamenwerking, invloed hebben op ontwikkelingslanden) was ook deze keer weer een hot item. Ferrier was uitermate benieuwd hoe ‘haar’ duurzaamheidsmotie vorm zou krijgen. Knapen liet weten nog voor de zomer een resultatenrapportage de Kamer te doen toekomen, waarin er vooral vanuit de vier speerpunten (water, voedselzekerheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en veiligheid) zal worden gekeken naar hoe coherentie vorm krijgt. Ferrier had echter liever gezien dat er vanuit landen in plaats van speerpunten geredeneerd zou worden.

Tegelijkertijd wees Arjan el Fassed erop dat ‘coherentie’ geenszins een nieuw onderwerp was: negatieve effecten van vrijhandel, landbouwsubsidies, et cetera zijn immers al langer bekend. El Fassed was niet zozeer geïnteresseerd in een visie, maar wat de staatssecretaris nu in de praktijk van plan was. De staatssecretaris waagde zich echter niet aan concrete antwoorden en bleef vaag – concreter dan dat hij zou gaan kijken naar hoe ontwikkelingsbelangen en andere belangen met elkaar in harmonie konden worden gebracht werd zijn visie niet. Het zal vooralsnog wachten zijn op een brief waarin zijn visie helder wordt uitgekristalliseerd.

Eigenbelang

Het woord ‘eigenbelang’ bleef vele (linkse) Kamerleden niet lekker zitten. Hierover zei de staatssecretaris dat hij drie motieven had om ontwikkelingshulp te geven. Het morele motief speelde nog wel degelijk mee. Daarnaast het verbrede, verlichte eigenbelang: want veiligheidscrises, internationale kapitaalstromen en handel in land X raken ook Nederland. Als laatste het pure eigenbelang om, wanneer een land zich verder heeft ontwikkeld, ervoor te zorgen dat er economisch profijtelijke bilaterale relaties ontstaan. “Ontwikkeling moet wel altijd voorop staan.”, voegde Knapen toe. Ewout Irrgang (SP) vroeg of economisch eigenbelang de keuze had bepaald voor de partnerlanden, waarop Knapen de vraag ontweek  door de gehanteerde criteria, die waren gebruikt in de landenkeuze, nog eens uit de doeken te doen. Irrgang, die hiermee geen antwoord kreeg op zijn vraag, schreef driftig mee – dit debat zal nog worden vervolgd op 16 juni (tijdens de behandeling van de tweede Focusbrief, over onder andere de landenkeuze).

Kennis en organisatie

Geen van de Kamerleden brak een lans voor een NL-AID. Zoals de staatssecretaris ook al had aangegeven in de schriftelijke reactie op het WRR-rapport, ziet hij geen heil in een NL Aid-achtig instituut. In Nederland zijn al zo’n 25 kennisinstellingen; beter lijkt het hem zich te richten op versterking van onderlinge netwerken, dan deze in één statisch centraal instituut samen te voegen. Hij hoopt dat wanneer er minder landen met relatief meer middelen zullen overblijven, er op ambassades meer plaats kan zijn voor een mix van generalisten en specifieke deskundigen (‘circuitdeskundigen’). Er zullen middelen worden vrijgemaakt voor deze professionalisering. Na de zomer komt de staatssecretaris met een brief over het kennisbeleid, waarin ook de rol van maatschappelijke organisaties mee wordt genomen.

Donorcoördinatie

Sjoera Dikkers maakt zich sinds december al zorgen over kinderen die in lege klaslokalen belanden omdat Nederland haar onderwijsprogramma’s afbouwt. Haar zorg lijkt niet volledig weggenomen te kunnen worden. Er vindt een geleidelijke afbouw plaats en er wordt zoveel mogelijk met andere donoren overlegd om waar mogelijk de gaten op te vullen, maar er zijn geen garanties dat alle gaten opgevuld kunnen worden. De staatssecretaris kon niet precies zeggen hoe de afbouw er in de praktijk uit zou komen te zien, maar zou er later nog op terugkomen. De zo belangrijk geachte donorcoördinatie werd een ‘verplichte inspanning’ in de bewoordingen van de staatssecretaris.

Het plaatje, dat de keuze voor landen en thema’s afgestemd worden met andere donoren, kan zelfs Knapen niet ophouden. Zo hebben de Britten, Denen en Belgen veelal ook op eigen houtje besloten uit wat voor landen ze weg zouden gaan, liet Knapen weten. ‘Au fond zijn het nationale overwegingen’, aldus Knapen.

Het bedrijfsleven

Kritische vragen van onder meer Sjoera Dikkers (PvdA) en Ewout Irrgang (SP) over de rol van het Nederlandse bedrijfsleven greep Knapen aan als gelegenheid om enkele misverstanden de wereld uit te helpen. Waar de kabinetsreactie en focusbrief het hebben over de rol van het bedrijfsleven, wordt daar hoofdzakelijk het lokale MKB in ontwikkelingslanden mee bedoeld – niet het Nederlandse, zo verzekerde de staatssecretaris de Kamerleden. Knapen ondersteunt de visie van het WRR rapport dat er gewerkt moet worden aan zelfredzaamheid door ontwikkeling van de lokale economie. ‘Het is een misverstand dat deze hulp loopt via het Nederlandse bedrijfsleven’, aldus Knapen. Subsidies gaan niet alleen naar Nederlandse bedrijven, maar ook naar ngo’s die zich bezighouden met private sectorontwikkeling. Wel worden Nederlandse bedrijven betrokken bij projecten om hun kennis en investeringen te benutten. Er wordt momenteel over een ‘Fonds Opkomende Markten’ nagedacht. Over het precieze instrumentarium dat Knapen voor ogen heeft, zal hij meer uitleg geven in een Notitie die vóór de begrotingsbehandeling verschijnt.

ODA-criteria

Intussen is de regering nog steeds bezig met haar inspanningen om de ODA-criteria te verruimen. Er blijken nogal wat meningsverschillen te bestaan in Europa over de al dan niet wenselijkheid van het oprekken van de criteria, liet Knapen gister weten. Zo zijn de Britten tegen, omdat het departement voor ontwikkelingssamenwerking zoveel mogelijk zaken onder hun eigen budget wil scharen. Toch is Knapen van mening dat veiligheid, in een wereld waar ontwikkeling in grote mate afhankelijk is van de stabiliteit van een land, ook een belangrijk deel van ontwikkelingshulp is. Een ander aspect waarop hij de criteria ter discussie wil stellen, zijn investeringen in het bedrijfsleven. Hij liet weten hierover met Nanno Kleiterp (FMO) in gesprek te zijn, die eerder al pleitte voor oprekking van de criteria ten gunste van innovatieve financieringsmechanismes. De criteria zijn sterk verouderd in een wereld waarin internationale samenwerking, in plaats van hulp, steeds belangrijker wordt, zo verdedigde Knapen zijn standpunt ten aanzien van de ODA-criteria. ‘Maar’, zo voegde de staatssecretaris toe, ‘we doen het niet op eigen houtje. We sjorren eraan en klagen erover, maar we gaan niet unilateraal te werk.’ Joel Voordewind van de ChristenUnie, een grote tegenstander van het oprekken van de ODA-criteria, was de grote afwezige op dit punt tijdens het debat. Knapen kreeg dan ook weinig tegengas.

Draagvlak

De PVV ontweek een inhoudelijk debat over het WRR-rapport, behalve dat het rapport wat hun betreft in een diepe la opgeborgen mocht worden, om er nooit meer uit te komen. Johan Driessen stelde verder dat er geen draagvlak meer was onder de Nederlandse bevolking voor ontwikkelingshulp. Dit werd door Knapen diplomatiek gepareerd. ‘Wat blijft hangen, zijn de dingen die misgaan’, zei hij. Maar volgens hem is er nog altijd een meerderheid voor ontwikkelingshulp, al zijn er vragen omtrent de effectiviteit. Van der Staaij sloeg in zijn slotspeech een zijpad in door zich af te vragen wat gedaan kon worden dat dit soort inhoudelijke debatten op de voorpagina’s van kranten verschijnen, in plaats van discussies over directiesalarissen.

En het maatschappelijk middenveld..?

De rol van het maatschappelijk middenveld bleef enigszins onderbelicht tijdens het debat. Deze rol was dan ook niet uitvoerig besproken in het WRR-rapport en vandaar dat er nu een aanvraag ligt bij de SER om hierover een advies uit te brengen. Wel behandelde Knapen de vraag van Dikkers over de arbeidsintensieve evaluatieprotocollen van MFS-II. Er bestaat volgens hem een spanningsveld tussen afrekenbaarheid en vertrouwen. Hij zou liever iets meer de kant van het vertrouwen opgaan en minder accountability, maar de Algemene Rekenkamer en de Tweede Kamer zelf eisen juist een gedetailleerde verantwoording. “We kennen onszelf ook als het een keer misgaat”, voegde hij toe.

Wassila Hachchi was verontwaardigd dat Ben Knapen de motie van de Eerste Kamer, waarin wordt opgeroepen om de bezuinigingen op het maatschappelijk middenveld terug te draaien, naast zich neer had gelegd. Volgens Knapen zijn er simpelweg niet genoeg middelen.

Ten slotte liet hij weten dat de landenreductie geen grote gevolgen zou hebben voor het aantal landen waar medefinancieringsorganisaties werkzaam mogen zijn. Verrassend genoeg vertelde hij dat, wanneer er aan minder landen bilaterale hulp gegeven wordt, vanuit de posten in deze landen middelen voor ngo’s vrijgemaakt kunnen worden – welke ngo’s en waar dat geld vandaan komt, bleef echter in het luchtledige hangen.

Vraaggestuurd

Op het genderbeleid zal Knapen voor de zomer nog terugkomen. Verder beweerde Knapen met grote stelligheid dat zijn prioriteiten niet aanbodgestuurd waren, zonder deze stelling overigens duidelijk te onderbouwen (‘omdat de prioriteiten vraaggestuurd zijn’, zo luidde zijn redenering kortheidshalve). Een discussiepunt van Ferrier: hoe komt de economische groei ook bij de allerarmsten terecht, bleef onderbelicht.

Al met al werd het een redelijk inhoudelijke discussie, al bleek een werkelijk debat over het WRR-rapport een stap te ver: het recente beleid van de staatssecretaris stond centraal. Wel werd door iedereen afstand genomen van de door het WRR gewekte tegenstelling tussen investeringen in sociale sectoren en economische groei. Ook de staatssecretaris vond dat het WRR op sommige punten ‘technocratisch en verstatelijkt’ was. Het debat kwam verder op cruciale punten moeilijk op gang, doordat Knapen op veel punten nog weinig kon zeggen over zijn beleid. Het is wachten op het advies van de SER over de rol van het bedrijfsleven en ngo’s. Verder kunnen de Kamerleden tenminste zes brieven tegemoet zien: een praktische agenda over globalisering; een brief over het kennisbeleid; een brief over hoe ontwikkelingslanden betrokken zullen worden bij de effectenrapportage; een brief over het genderbeleid; een brief over financieringsinstrumenten voor het MKB en een brief over de ‘restlanden’ (twee miljoen euro van het budget zal namelijk gaan naar landen die geen partnerlanden meer zijn). De ambtenaren van Buitenlandse Zaken zullen het nog druk krijgen aankomende zomer.