
Speerpunt voedselzekerheid in kritisch perspectief
Zeg je in het buitenland Nederland, dan antwoordt men Wageningen. Dit is het antwoord dat je van staatssecretaris Ben Knapen krijgt ter rechtvaardiging van zijn speerpunt landbouw en voedselzekerheid. Maar volgens Leonardo van den Berg (ILEIA en gastonderzoeker Wageningen Universiteit) en Klarien Klingen (Stichting Boerengroep) heeft deze medaille ook een keerzijde en is het nog maar de vraag of ons land wel de juiste expertise heeft om de voedselzekerheid in ontwikkelingslanden te waarborgen. Een kritische analyse.
Door: Leonardo van den Berg en Klarien Klingen
Ben Knapen schrijf in zijn focusbrief: ‘Nederland heeft veel te bieden, met innovatie kracht en internationaal opererende bedrijven op het gebied van voeding en landbouw, zijn positie als tweede landbouwexporteur ter wereld, zijn toonaangevende kennisinstellingen met het stimuleren van bedrijvigheid en landbouw, zijn ervaring in duurzame handelsketens en de expertise op watergebied.’ Maar doen we het eigenlijk wel zo goed in eigen land? Een bredere analyse, die ook gevolgen voor natuur, de boer en de rest van de maatschappij in acht neemt, geeft een minder romantisch beeld van de Nederlandse landbouw.
Keerzijde
Nederland heeft haar mondiale positie als tweede landbouwexporteur vooral te danken aan de productie van groenten, fruit, bloemen en planten. Dat lijkt mooi, maar er is een keerzijde. Voor de productie van gewassen zijn grote hoeveelheden pesticiden nodig. Nederland is samen met België en Japan recordhouder op het gebied van gifgebruik in de landbouw. Dit heeft verschillende consequenties voor natuur en de volksgezondheid. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld de grootste bijensterfte in Europa. Dit vormt een bedreiging voor de voedselzekerheid: 80 procent van alle planten op aarde, en dus ook van de landbouwgewassen, is namelijk afhankelijk van bestuiving door bijen.
Ook directere gevolgen van landbouw bestrijdingsmiddelen op volksgezondheid worden genoemd. In een reportage van Zembla spraken artsen, toxicologen, milieudeskundigen en burgers hun zorgen uit over de verspreiding van gifstoffen van de bollenteelt in de lucht en in het grondwater. Landbouwgif zou ook ongunstige effecten hebben op de ontwikkeling van kinderen. In de uitzending is ook te zien hoe de overheid, door economische belangen, onderzoek weigert te doen naar de effecten van pesticiden op de gezondheid van inwoners uit de omliggende dorpen. Iets wat in bijvoorbeeld Frankrijk en Engeland standaard wel wordt gedaan.
Intensieve veehouderij
Nederland is ook een groot exporteur van zuivel en vlees. Dit is voor het grootste deel afkomstig uit de intensieve veehouderij waar veel maatschappelijk bezwaar tegen is, vooral tegen de manier waarop dieren worden gehouden. Een ander probleem is antibiotica, dat in de intensieve veehouderij vaak preventief wordt gebruik. Binnen Europa is Nederland de grootste gebruiker van antibiotica bij dieren. Volgens het RIVM ontstaan hierdoor bacteriën die resistent zijn tegen medicijnen die ook in humane gezondheidszorg worden gebruikt. Mensen kunnen dan niet meer behandeld worden waardoor een simpele infectie ernstig kan uitpakken.
Een gerelateerd probleem is dat door de hoge dichtheid aan dieren (Nederland is het meest veedichte land ter wereld) en veelvuldig transport van dieren ziektes zich ontwikkelen en verspreiden. Door de uitbraak van varkenspest, vogelgriep, MKZ, BSE en Q-koorts zijn de afgelopen veertien jaar meer dan 40 miljoen dieren geruimd, en in sommige gevallen hebben zich varianten ontwikkeld van deze ziekten die gevaarlijk zijn voor de mens.
Nederland voldoet niet aan Europese richtlijnen
Om de productie te handhaven is Nederland afhankelijk van de import van soja uit ontwikkelingslanden. Nederland is op China na, de grootste importeur van soja ter wereld. Volgens de FAO, de voedsel- en landbouwtak van de Verenigde Naties, is mede door de ontginning van natuur voor de productie van soja, de veehouderij wereldwijd verantwoordelijk voor 18% van de emissie van broeikasgassen. Dat is hoger dan het aandeel van verkeer (13%). Door de import van veevoer dat uiteindelijk dierlijke mest wordt, en door het veelvuldig gebruik van kustmest, hopen nutriënten zich op in de bodem. Deze lekken naar het grondwater of komen in het oppervlaktewater terecht. Hierdoor verdwijnen soorten in natuurgebieden en raakt drinkwater vervuild. Maatregelen zijn genomen op dit gebied maar Nederland voldoet, als enige EU land, nog steeds niet aan de Europese richtlijnen.
De productiviteit van Nederlandse boeren stijgt. Toch daalde het aantal agrarische bedrijven in Nederland de afgelopen jaren flink (36% in 15 jaar). In 2007 verdiende 44% van de boeren een minimuminkomen of minder, en had 10% van de boeren zelfs een negatief inkomen. De belangrijkste redenen hiervoor zijn: steeds strengere regelgeving die boeren ondervinden (bedoeld om negatieve milieu- en dierenwelzijnseffecten van de landbouw tegen te gaan), de daling en schommelingen van voedselprijzen op de wereldmarkt en doordat een steeds groter aandeel van de waarde van de producten terecht komt bij supermarkten en tussenhandelaren. Een boer krijgt bijvoorbeeld ongeveer 10 cent voor een kilo uien, die de supermarkt vervolgens voor 1 euro verkoopt. Voor veel boeren zijn er twee opties: stoppen of het verder vergroten en intensiveren van hun bedrijven.
Vraagtekens
Er zijn dus vraagtekens te plaatsen bij het succes van de veelal industriële landbouw zoals wij die in Nederland kennen. In een speciale editie van the Economist wordt de industriële landbouw onder de loep gehouden met als conclusie dat die, nu en ook in 2050, niet op een duurzame manier de wereld kan voeden. Hoe moeten we dan voor voedselzekerheid zorgen? Kunnen deze problemen verholpen worden door meer technologische ontwikkeling en strengere regelgeving? Of is het probleem fundamenteler en inherent aan een expert systeem dat technologieën en voorschriften ontwikkelt los van en zonder rekening te houden met de maatschappelijke realiteit en de realiteit van boeren en de natuur?
Behalve het inzetten van Nederlandse expertise zou volgens Ben Knapen ook de verbeterde toegang voor Nederlandse bedrijven tot ontwikkelingslanden en de modernisatie en integratie van kleinschalige boeren in internationale markten moeten leiden tot meer voedselzekerheid: ‘Voedselzekerheid sluit aan bij Nederlandse kennis en kunde. Daardoor ontstaan investerings- en handelsmogelijkheden voor Nederlandse bedrijven en instellingen.’ Het stimuleren van buitenlandse investeerders en bedrijven, door bijvoorbeeld het stichten van faciliterende organisaties, belastingsvoordelen voor bepaalde deals, en wetswijzigingen in ontwikkelingslanden wordt al decennia lang gedaan door de Wereldbank.
Landgrabbing
In een rapport van het Oakland Instituut, dat onlangs verschenen is, wordt aangetoond hoe deze stimulerende maatregelen hebben geleid tot land grabbing: in de afgelopen paar jaar is in ontwikkelingslanden 50 miljoen hectare land door westerse bedrijven opgekocht. Volgens het rapport heeft dit negatieve effecten op kleinschalige boeren, die vaak van het land worden verdreven en waarvan de toegang wordt ontzegd tot water en andere natuurlijke hulpbronnen, waar hun voedselvoorziening afhankelijk van is. Steeds meer voedsel voor Europa wordt elders geproduceerd. `
Volgens Jan Douwe van der Ploeg, hoogleraar aan de Wageningen Universiteit gaat dit op een ‘hit-and-run’ manier: bedrijven verplaatsen zich naar gebieden waar arbeid, land, water en andere grondstoffen goedkoop zijn en waar de regelgeving en –handhaving soepel is. Dit heeft nadelige effecten voor de lokale bevolking en de natuur.
Een voorbeeld is de cyclus van soja producerende bedrijven in het Amazone gebied. Eerst wordt een stuk regenwoud gekapt en soms moet hierbij ook de inheemse bevolking of kleinschalige boeren worden weggedreven. Dan wordt het bedrijf opgezet, meestal een geïndustrialiseerde vorm van landbouw met grote machines, weinig werkgelegenheid, en veel kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Na een aantal jaren is de bodem uitgeput en verplaatst het bedrijf zich naar een andere plek. Daar begint de cyclus opnieuw.
Deze vorm van productie is niet duurzaam. Het producerend vermogen van deze gebieden als geheel neemt af, natuur verdwijnt (jaarlijks verdwijnt wereldwijd 5,6 miljoen voetbalvelden aan regenwoud door soja), arbeidsomstandigheden zijn slecht en de lokale bevolking verliest vaak toegang tot hulpbronnen die belangrijk zijn voor voedselvoorziening. De productie van soja en andere granen die dienen als veevoer (de helft van de wereldgraanoogst) is ook slecht voor voedselzekerheid vanuit een ander oogpunt: gemiddeld is 5 kilo soja, die ook gebruikt zou kunnen worden om mensen te voeden, nodig om 1 kilo vlees te produceren.
Funest voor kleine boeren
Knapen wil zich ook richten op kleinschalige boeren. Twee vijfde van wereldbevolking bestaat uit kleinschalige boeren. Deze produceren het grootste deel van het voedsel op de wereld. Toch is de ‘integratie van kleinschalige boeren in marktketens’ waarbij ‘marktprikkels dienen als leidraad voor economische ontwikkeling’ problematisch. Kleinschalige boeren zoeken naar autonomie (zie een eerder stukje dat verschenen is op deze site). Volgens het ‘Rural Poverty Report 2011’ van IFAD zijn kleinschalige boeren risico vermijdend en beschikken ze over strategieën om marktafhankelijkheid te verminderen. Meer markt betekent meer risico, iets dat funest kan zijn voor kleinschalige boeren. Over positieve effecten voor voedselzekerheid van ‘duurzame ketens’, volgens Knapen een Nederlandse expertise, is nog weinig bekend. Ketenonderzoek naar verschillende producten van Albert Heijn door de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) heeft uitgewezen dat ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ van dit bedrijf geen gunstig effect zou hebben op arbeidsomstandigheden in arme landen.
Vergelijkbaar met het promoten van expertise van Nederlandse landbouw wordt ook hier een vorm van landbouw gestimuleerd die losgekoppeld is van en geen rekening houd met de maatschappelijke realiteit en de realiteit van boeren en de natuur.
Het model van Knapen staat niet alleen los van de realiteit, het sluit ook andere vormen van kennis uit. De kennis, werk- en leefwijze van de boer wordt ondergeschikt gesteld aan de visie van de Nederlandse expert. Toch zijn er veel voorbeelden waarin (kleinschalige) boeren op eigen initiatief, al dan niet met hulp van andere organisaties, successen hebben geboekt op het gebied van voedselzekerheid (zie bijvoorbeeld het nieuwe rapport van het World Watch Institute of het tijdschrift Farming Matters), ook in Nederland. De les die uit deze ervaringen getrokken kan worden is dat we moeten bouwen op de vaardigheden en grondstoffen die boeren al tot hun beschikking hebben en op de praktijken die al bestaan, in plaats van het opleggen van bevooroordeelde voorschiften. Succesvolle initiatieven uit ontwikkelingslanden zelf kunnen als bron van inspiratie worden gebruikt in plaats van deze te zoeken in het denkbeeldige succes van Nederland.