
Peter Heintze: Bezuinigingen zijn onevenredig en onverstandig
Door: Peter Heintze
Het kabinet Rutte kiest voor uitermate harde bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking (circa 28 procent ten opzichte van 2010) en gaat ontwikkelingsgelden gebruiken ter promotie van het Nederlands bedrijfsleven. Een zorgelijke ontwikkeling, vindt Peter Heintze, directeur van de Evert Vermeer Stichting. ‘Zeker omdat de achterliggende analyse om deze heroriëntatie te rechtvaardigen, ondeugdelijk is.’ Heintze wijst in zijn analyse van het nieuwe beleid op tegenstrijdigheden in de Kamerbrief.
De regering stelt dat de bevindingen van het WRR rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’ als leidraad dienen voor het nieuwe beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Voor een deel wordt dat gestaafd met de keuzen die zijn gemaakt. Het blijkt uit de ruime aandacht voor mondiale vraagstukken, de grotere focus (minder partnerlanden, minder thema’s), de nadruk op zelfredzaamheid en de stevige oriëntatie op (economische) groei. Vervolgens gaat het kabinet met de aanbevelingen van de WRR aan de haal en wil het bijvoorbeeld ontwikkelingsgelden gaan inzetten om het Nederlandse bedrijfsleven in ontwikkelingslanden te promoten en te subsidiëren. Daar waar de WRR expliciet kanttekeningen plaatste bij steun aan het Nederlandse bedrijfsleven en het zogenoemde bedrijfsleveninstrumentarium, kiest het kabinet voor een opmerkelijke uitbreiding van de mogelijkheden voor het bedrijfsleven. Daarbij worden investeringen van Nederlandse bedrijven in ontwikkelingslanden gefinancierd met ontwikkelingsgeld. Dit lijkt sterk op een terugkeer naar de gebonden hulp uit de jaren vijftig.
Natuurlijk hebben ontwikkelingslanden investeringen van bedrijven hard nodig. Zonder economische groei is er immers ook geen ontwikkeling mogelijk. De focus moet daarbij liggen op investeringen op bedrijvigheid die relevant is voor de ontwikkeling van een partnerland. Doorgaans gaat dat vooral om het Midden- en Kleinbedrijf in ontwikkelingslanden en in mindere mate om Nederlandse multinationals. Daarbij is de vraag relevant wie er beslist over de subsidies aan bedrijven om ontwikkeling te genereren. Als deze beslissingen worden genomen door het superministerie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) zal dat niet altijd vanuit het belang van ontwikkelingslanden gebeuren. Ontwikkelingsrelevantie moet altijd centraal staan. Verder is het van grootste belang dat bedrijven die subsidie ontvangen voor hun activiteiten in ontwikkelingslanden voldoen aan de strengste criteria voor wat betreft Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO).
Coherentie van beleid
Staatssecretaris Knapen pleit voor een globaliseringsvisie en wil meer werk maken van coherent beleid, waarbij duurzame groei voorop staat. Dit vind ik zeer positief. Maar doelen die Nederland met internationale samenwerking tracht te realiseren, mogen niet worden ondermijnd door andere beleidsterreinen zoals handel, landbouw, migratie, klimaat en veiligheid. Juist deze terreinen moeten bijdragen aan het behalen van ontwikkelingsdoelstellingen en deel uitmaken van een brede geïntegreerde ontwikkelingsagenda om duurzame ontwikkeling te bereiken.
Dat is niet alleen een zaak van Buitenlandse Zaken, maar zeker ook van de andere ministeries. Pas als die meedoen, kunnen globale, grensoverstijgende thema’s worden aangepakt. Dat is zowel in het belang van Nederland, als in het belang van ontwikkelingslanden. Maar Knapen moet wel de regie houden en die regie niet laten bepalen door ministers Rosenthal en Verhagen. Want dan dreigt het risico dat coherentie niet meer een zaak wordt van duurzame ontwikkeling, maar wordt coherentie ingezet om de eigen belangen nog meer te dienen. Daarom zou een sterkere, bij voorkeur wettelijke, verankering van beleidscoherentie voor ontwikkelingssamenwerking een belangrijke stap voorwaarts zijn.
Begrotingsbespreking
Daar waar meer geld wordt uitgetrokken voor het bedrijfsleven (plus tien procent), wordt zwaar gekort op gezondheidszorg, onderwijs en het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden. Met name de bezuiniging op maatschappelijke organisaties in het zuiden is onevenredig zwaar (ruim 34 procent). En dit terwijl het kabinet erkent dat het maatschappelijk middenveld ‘een belangrijke rol speelt in het bij de les houden van overheden, ondernemingen en instituties.’ Het maatschappelijk middenveld heeft een cruciale rol bij ontwikkeling, het is een waakhond en het begeleidt maatschappelijke processen en maatschappijopbouw. Een sterk maatschappelijk middenveld draagt in belangrijke mate bij aan een stabiele sociale, politieke en economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden. De voorgenomen bezuiniging op dat maatschappelijk middenveld is daarom niet alleen onevenredig, maar ook onverstandig.
Al met al is er sprake van een zeer stevige heroriëntatie, waarbij de regering geen andere achterliggende analyse geeft dan een verwijzing naar het WRR-rapport. Een rapport waar zij selectief uit put. Daarom ben ik zeer nieuwsgierig naar een reactie van de WRR zelf. Vooralsnog mist helaas de onderliggende analyse die de keuzen van Knapen onderbouwt.
Voor de EVS zijn er drie prioriteiten in het begrotingsdebat van maandag zes december. Allereerst de eis van ontwikkelingsrelevantie en MVO bij subsidiëring van bedrijven uit ontwikkelingsgelden. Daarnaast een sterkere (wettelijke) verankering van coherentie van beleid en geen verdere bezuiniging op het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden.