Rianne Letschert: ‘Beter één geweldige publicatie dan tien middelmatige’

Hoe zorg je ervoor dat wetenschappers meer doen aan de maatschappelijke bijdrage van hun onderzoek, zonder dat ze bezwijken onder de werkdruk? Vice Versa spreekt erover met Rianne Letschert, rector aan de Universiteit Maastricht. Deel zes in de reeks over wetenschap en het publieke debat in samenwerking met NWO-Wotro Science for Global Development.

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat Rianne Letschert haar intrede deed als rector magnificus aan de Universiteit Maastricht. Nu, eenmaal gewend aan haar baan in Maastricht (‘de mooiste stad van Nederland!’), heeft ze allerminst spijt van haar keuze. ‘Van acht uur ’s ochtends tot acht uur ’s avonds komt bijna ieder half uur wel een nieuw thema voorbij. Maar ik ga niet puffend naar huis; het geeft me juist energie.’

Die energie is voelbaar. Wie Letschert ontmoet, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat waar zij komt, er een frisse wind begint te waaien door het wetenschappelijk bestel. Er is genoeg dat ze wil veranderen, maar aan negativisme heeft ze weinig boodschap. ‘Als mensen hier binnenkomen met een cynisch verhaal, vraag ik eerst hoe ze zèlf naar een oplossing zochten. Alleen maar zuchten en moedeloos zijn, daar geloof ik niet in. Je moet een beetje positief blijven.’

Letschert was hoogleraar Internationaal Recht en Victimologie aan de universiteit van Tilburg en directeur van kennisinstituut Intervict, dat onderzoek doet naar slachtoffers van misdaden en conflicten. Dat type hand- en denkwerk vindt ze fantastisch – al staat het nu op een lager pitje. ‘Ik ben nog jong genoeg om na vier jaar weer voltijds de wetenschap in te gaan’, zegt Letschert, met veertig jaar de jongste rector van Nederland.

Een van haar missies: de werkdruk verlagen. Tijdens haar inaugurele rede betoogde ze dan ook dat het idee van de onderzoeker als ‘schaap met vijf poten’ tot het verleden moet behoren. ‘Het takenpakket wordt almaar groter’, vertelt Letschert. ‘Wetenschappers moeten steeds meer onderwijs geven aan steeds meer studenten, er is steeds meer druk om geld binnen te halen voor onderzoek èn ze moeten steeds meer naar buiten, want dat wordt gevraagd vanuit de maatschappij. Dat is niet verkeerd, maar het aantal uren in de week is beperkt. Wetenschappers moeten kunnen omgaan met accreditatiecommissies en toegenomen administratieve lasten. Je moet óveral goed in zijn – en het liefst excellent. Dat kan niet.’

Vooral voor jonge wetenschappers is die werkdruk een probleem, in combinatie met steeds meer moeilijkheden om een wetenschappelijke carrière na te jagen. ‘Zij schrijven continu onderzoeksvoorstellen om financiering te krijgen. Bij veel programma’s ontvangt slechts tien tot vijftien procent een subsidie, terwijl wellicht veertig procent van topkwaliteit is. Hoe zuur is dat voor die dertig procent die net achter het net vist? Krijg je de subsidie niet, dan kun je de gedroomde loopbaan eigenlijk vergeten. Zo heb ik veel talentvolle jonge wetenschappers meegemaakt die zijn gestopt.’

Terwijl Letschert zich verzet tegen het ‘schaap met vijf poten’, lijkt ze zelf wel zeven poten te hebben. Als rector regelt en bestuurt ze, maar ook is ze nauw betrokken bij haar onderzoek, neemt daarmee regelmatig deel aan het publieke debat en zoekt naar de toepassing van haar onderzoek in de praktijk. Kort nadat Letschert rector werd, gaf ze een TEDx Talk over The Power of Apologising en een presentatie tijdens het Gala van de Wetenschap. Ze staat regelmatig in de krant, zoals onlangs in de NRC over de March for science. Ze werkt samen met tribunalen en ngo’s, is adviseur bij het advocatenteam dat de slachtoffers van het Libanon-tribunaal bijstaat en ze is bezig met het maken van een documentaire in DR Congo – al is dat laatste wat bemoeilijkt door de veiligheidssituatie.

Vindt u dat het de verantwoordelijkheid van iedere wetenschapper is om zich met de praktijk bezig te houden?

‘Een wetenschapper moet aan de maatschappij kunnen uitleggen waarom het belangrijk is wat hij doet. Waarom is het relevant om Fins te bestuderen in Nederland? Of om een Middeleeuwse tekst te onderzoeken? Het hoeft niet direct nuttig voor de praktijk te zijn, maar waarom is die kennis van belang? Een tijdje terug zei iemand op een congres tegen me dat hij het liefst met rust gelaten wilde worden, dat hij wilde doen wat hij zelf wilde en niemand zich daarmee diende te bemoeien. Of iemand op zijn onderzoek zat te wachten, interesseerde hem niet. Ik vind dat er een grens zit aan de academische vrijheid. Een ander draait ploegendiensten en moet elke dag om zes uur opstaan, en betaalt van zijn loon ook onze salarissen. Die heeft geen “academische vrijheid”.’

Is het genereren van kennis een voldoende basis?

 ‘Ja, je genereert onder andere kennis om onderwijs te kunnen geven, wat volgens mij nog altijd een van de universitaire basiszaken is. Niet alles hoeft te worden vertaald naar praktische toepassing in de maatschappij. Voor mijzelf – als mens – is het een belangrijke drijfveer, maar dat moet niet per se voor iedereen zo zijn. Vaak is het ook niet vanaf het begin duidelijk of je onderzoek praktisch nut zal hebben. Bij de valorisatiesparagrafen in NWO-subsidies vind ik dat het te ver is doorgeschoten: je moet bijna een soort impliciete garantie geven dat je resultaten worden toegepast. Maar zo’n garantie kùn je niet geven, want je weet niet wat er uit je onderzoek komt.

‘Wat je wel van een onderzoeker mag eisen, vind ik, is dat die aan het begin van het proces al met relevante betrokkenen overlegt om de vraagstelling en behoeften vanuit het veld scherper te definiëren. Dat heb ik in mijn eigen onderzoek ook gedaan, met mensen van tribunalen, ngo’s, beleidsafdelingen en wetenschappers. Daardoor let ik continu op of ik de context wel voldoende meeweeg en ik ben er zekerder van dat die toepassing in de praktijk komt, omdat alle relevante partijen erbij betrokken zijn. Als rector kom ik er nu achter dat het bij de medische wetenschappen een voorwaarde is om sinds het begin met patiëntenverenigingen en ziekenhuizen te beraadslagen, maar bij de alfa- en gammawetenschappen is dat minder vaak het geval.’

En het publieke debat?

 ‘Dat vind ik lastig. Ik heb veel uitnodigingen afgeslagen, van Buitenhof en DWDD, omdat ik op een bepaald gebied niet de expert bij uitstek was. Zo werd ik eens gevraagd voor een item over teruggekeerde jihadstrijders, hoe dat zat met de mogelijkheden om hen strafrechtelijk te vervolgen. Dat is mijn expertise niet en er zijn tig wetenschappers die daar meer van weten. “Je hebt toch wel een mening?” zegt een redacteur dan. Of: “Je bent te onzeker, vast omdat je vrouw bent.” Maar je wilt als journalist toch domweg de beste kenner van die kwestie, denk ik dan.

‘Ik vind het belangrijk dat je als wetenschapper geen meningen verkondigt. Je moet trouw blijven aan de wetenschappelijke waarden, empirische bewijslast en theoretische duiding. Maar wel vanuit je vakgebied, niet omdat de maatschappij almaar meer om meningen vraagt. Je kunt wel je mening geven, maar dan moet je erbij zeggen dat het je persoonlijke opinie is.’

Daar ligt dus ook een verantwoordelijkheid bij de media.

‘Ja. Ik vind bijvoorbeeld dat je nuances moet kunnen aandragen. “Dan ben je zo’n twijfelwetenschapper”, krijg je in zo’n geval te horen. Maar er is niet altijd een eenduidig antwoord en wij wetenschappers moeten ons niet laten verleiden om stelligheden te verkondigen waarvan je weet dat ze populistisch zijn. De media vercommercialiseren en geven gehoor aan dat populistische geluid – zodat ik hoop dat onze universitaire instellingen zodanig goed onderwijs geven dat we onze studenten opleiden als kritische burgers die weten te nuanceren. Ook al in het lager onderwijs, waar men meer moet inzetten op vaardigheden in plaats van op kennis. Je kunt “kennis” opzoeken, maar relevanter is de vraag: wat voor kennis kan ik vertrouwen? Tegenwoordig kun je alles op internet vinden en op sociale media wordt van alles verkondigd. Maar je moet het weten te duiden.’

Zelf bent u een fervent twitteraar.

‘Dat ben ik geworden omdat ik merkte dat ik niet de partijen bereikte die ik graag wilde bereiken. Een onderzoek wordt voornamelijk gelezen door andere wetenschappers en komt achter betaalmuren in academische tijdschriften (daaraan gaan we trouwens wat doen via open access websites – het is belachelijk dat het nog steeds voor de samenleving is afgesloten), terwijl ik graag ngo’s en beleidsmakers wil bereiken, zoals Amnesty, War Child en Buitenlandse Zaken, onder meer. Via Twitter krijg ik vaak persoonlijke berichten, waaruit mooie dingen zijn voortgekomen: samenwerking voor onderzoeksprojecten, organisatie van congressen, adviesopdrachten – puur door het twitteren. Je wordt zichtbaar; mensen beginnen je te kennen als Rianne van de oorlogsslachtoffers. Ik heb via Twitter een onderzoek naar de uitwerking van het Libanon-tribunaal op de slachtoffers kunnen doen. De advocaat van het tribunaal had me gevonden omdat een assistent eens een tweet van me had gezien, waarna die verder googelde en erachter kwam wat ik nog meer doe op dat terrein.’

Zelf lijkt u alles goed te kunnen combineren, maar hoe probeert u – in uw rol als bestuurder in Maastricht – vorm te geven aan de wetenschap en het publieke debat, zonder dat het tot extra werkdruk leidt?

 ‘Wetenschappers moeten tijd en ruimte krijgen om mee te doen aan het publieke debat. Je doet het er niet eventjes bij; deelname vergt voorbereiding, die anders is dan wanneer je op een wetenschappelijk congres je resultaten deelt met vakgenoten. In het protocol dat we op universiteiten gebruiken om wetenschappers te evalueren is er nu ook een categorie voor valorisatie, zodat je kunt laten zien op welke manier je hebt bijgedragen aan kennisbenutting: hoe je meedoet aan het publiek debat of dat je werk leidt tot nieuwe wetgeving of nieuw beleid. Dat is een manier om te erkennen dat die rol belangrijk is èn tijd kost, of mag kosten. Staatssecretaris Sander Dekker van OC&W wil een valorisatieprijs in het leven roepen die dezelfde statuur moet krijgen als de Spinozapremie. Dat geeft een grote impuls aan de erkenning van activiteiten in onderzoek die erop gericht zijn om tot daadwerkelijke implementatie te komen.

‘Daartegenover staat wel dat er elders druk vanaf moet. Zo proberen we hier anders naar publicaties te kijken, dat je er niet per se vijf of tien per jaar moet schrijven, maar dat een (kleiner) aantal toppublicaties ook goed is. Eén geweldige publicatie is beter dan tien middelmatige. Een aantal faculteiten in Maastricht gaf al te kennen niet langer alleen de publicaties te tellen, dat is een stap richting verlichting van de werkdruk: en ook een stap richting kwaliteit in plaats van kwantiteit.

‘Ook wil ik sterk inzetten op werken in teams. Sommige mensen zijn goed in het naar buiten treden, die een keer een TEDx Talk kunnen geven. Anderen zijn beter met data of in het managen van een project. Waar nu de individuele prestaties van een wetenschapper worden geëvalueerd, wil ik liever de teamprestatie kunnen belonen. Wat heb je met elkaar gedaan om tot een resultaat te komen, wat was jouw rol daarin? Op die manier ga je elkaar meer gunnen, meer voor elkaar opvangen – terwijl nu de competitie, de eigen carrière centraal staat.’

Op welke manier geven wetenschappers in Maastricht al vorm aan valorisatie?

‘Ik heb nu een assistent in opleiding die onderzoek deed in de Centraal-Afrikaanse Republiek, over recht op onderwijs. Ze zei: “Ik moet ernaar terug, om het onderzoek te delen met de lokale onderzoeksgroep”, en ze zocht zelf middelen om hen middels een tolk te informeren over haar bevindingen. Of je kunt bij het ministerie van Justitie bepaalde ambtenaren op de hoogte brengen van onderzoeksresultaten. Wat voor dialoog komt eruit, wat betekent dat voor het werk? Dat soort contact vind ik effectiever dan een optreden in de media. Den Haag doet er zelf ook meer aan: als je wilt kun je als wetenschapper wel elke week aan een symposium meedoen om te praten over je onderzoek en de beleidsrelevantie ervan. Al kan het altijd nog beter: men zegt wel dat de wetenschap in een ivoren toren leeft, maar ook ministeries, de VN en de EU kunnen hun deuren verder openen.’

Hoe probeert u die valorisatie een impuls te geven?

 ‘Via dat evaluatiesysteem, onder andere. En in september is de opening van het academisch jaar en daarvoor hebben we een oproep uitgewerkt voor medewerkers en studenten die aan “actieonderzoek” doen; naar maatschappelijke thema’s waar ze echt de maatschappelijke partners bij betrekken en serieus nemen. Daaraan is een aanzienlijk budget verbonden, waarmee we een signaal geven: we vinden het belangrijk dat onderzoek terugslaat op de praktijk.

‘Ook heb ik de Maastrichtse Jonge Akademie opgericht met allerlei onderzoekers van begin dertig, die ik de opdracht – en een budget – heb meegegeven om meer te doen rondom wetenschap en communicatie. Dat draait om praktische initiatieven, net zoals op de Jonge Akademie van de KNAW. Daar heb ik een project opgericht voor vluchtelingen die in hun land van herkomst wetenschapper waren, en hen gekoppeld aan wetenschappers hier. Zo kwamen ze in een netwerk terecht waarin ze ook wetenschapper konden zijn, in plaats van alleen het etiket “vluchteling” op hun hoofd te hebben.

‘Verder is er dit jaar een Unesco-conferentie in Jordanië, waar wetenschappers die onderzoek doen op het gebied van conflict en vrede bij elkaar komen. Ik heb gezegd dat ik daarbij wil zijn en wil meepraten, dus alle faculteiten dienden voorstellen in voor panels. Mensen zijn daarover erg enthousiast – het helpt als het college van bestuur zegt dat het belangrijk is die vertaling te maken, dat geeft de erkenning ook om andere dingen te worden gewaardeerd, buiten toppublicaties om.’

Zijn er manieren om structureler te werken aan het versterken van partnerschappen tussen bedrijfsleven, wetenschap en overheid?

‘Vanuit de Universiteit Maastricht zijn er vier campussen ontwikkeld, die allemaal over thema’s gaan die hier in de regio spelen, zoals gezondheid, duurzaamheid, voedsel en veiligheid. Met bedrijven, kennisinstellingen en overheid wordt er gezamenlijk een agenda bepaald en uiteindelijk bevordert dat de implementatie van die resultaten. Dit soort initiatieven moet meer worden toegepast.

‘Ook Wotro kan daarvan leren; het stimuleert weliswaar de samenwerking tussen wetenschappers, ngo’s en ministeries, maar dat gaat nog niet zover dat je over een gezamenlijke strategische onderzoeksagenda spreekt, met een consortium dat onderzoek bepaalt, uitvoert en iets met die bevindingen doet. Er wordt ingezet op calls, oproepen tot het indienen van voorstellen. Die worden binnen de kennisplatforms van Buitenlandse Zaken bepaald door verschillende partijen, maar dan nog wordt het van boven bepaald en moeten groepen mensen om hetzelfde potje vechten. Het zijn inhoudelijk te dichtgetimmerde calls met thema’s en soms zelfs theorieën die je bij voorbaat moet gebruiken – dat stimuleert niet altijd de creativiteit. De manier waarop het geld nu verdeeld wordt, vind ik daarom soms niet effectief.

‘Ik pleit ervoor om mensen bij elkaar te brengen die op bepaalde onderdelen expertise hebben: laat hen een agenda uitwerken. Daar kunnen we ook nog meer bedrijven bij betrekken. In Nederland zijn er topsectoren op het gebied van gezondheid, chemie of energie – waarom niet eveneens op het terrein van armoedebestrijding of conflictresolutie? Bedrijven als DSM of Philips zitten in gebieden waar het belangrijk is dat het veilig is. Dan steek ik ook de hand in eigen boezem, want als wetenschap kunnen we meer laten zien wat ons werk in die sectoren heeft opgeleverd.’

Het bleef onbesproken, maar aan het einde van het gesprek stippen we het toch even aan: Rianne Letschert is met haar veertig jaar de jongste vrouwelijke rector ooit. Haar benoeming trok dan ook de aandacht met interviews in onder meer NRC Handelsblad, Opzij en de Volkskrant, dat kopte met ‘Goedlachse powervrouw’. Over dat soort koppen moet ze een beetje lachen.

Letschert: ‘Dat het opvallend is dat ik jong ben, in een beroepsgroep waar normaliter meer ervaring is vereist, kon ik me voorstellen. Maar het vrouw-zijn? Jammer dat dat nog steeds de aandacht trekt. Dat zegt iets over de huidige situatie – daar word ik niet zozeer blij van, eerder boos om. Ik probeer het vrouw-zijn niet te benadrukken, ook al zeggen mensen vaak dat ik dat juist wel moet doen, omdat ik een rolmodel ben. Het is best triest, dat je anno 2017 een rolmodel moet zijn terwijl je zoveel hoogopgeleide vrouwen hebt.’ Diversiteitsbeleid is dan ook een speerpunt in haar rectorschap.

Waarom is het belangrijk dat er meer vrouwen komen in het hoger onderwijs?

‘Het gaat me niet per se om vrouwen, maar diversiteit in het algemeen. Daaronder vallen eveneens leeftijd en etniciteit, ook al is dat in een stad als Maastricht wat lastiger dan in de Randstad. En het gaat om het type mensen in een team, wat voor verschillende competenties en persoonlijkheden ze hebben. Uit onderzoek blijkt dat je met een divers team tot beter werk komt, tot betere uitkomsten. In een groepsdynamiek zie je vaak dat vrouwen opener zijn en iets gevoeliger of iedereen aan bod komt. Mannen zijn dominanter en willen het woord voeren, gewoon, omdat ze graag het woord voeren. Al kun je niet alle mannen en vrouwen over één kam scheren, of alle vluchtelingen – je wilt groepen vertegenwoordigen op basis van hun individuele talenten. Maar als je graag een team wilt met uiteenlopende persoonlijkheden en individuele competenties, is er een beginpunt nodig. Zolang nog steeds minder dan een kwart van de hoogleraren vrouw is, kan ik niet op een “eerlijk speelveld” beginnen. Eerst moeten we werken aan die basis.’

Hoe stimuleer je dat? U zei eens: ik ga niet meer naar het zoveelste congres over vrouwen in de wetenschap, we moeten het gewoon dóen.

‘Klopt. Dus ik zeg tegen decanen dat ze meer vrouwen moeten benoemen. Die zijn harstikke goed, maar je moet ze af en toe een beetje pushen.’

Auteur
Selma Zijlstra

Datum:
18 juli 2017
Categorieën: