Economische voor(oor)delen van inclusie

De ‘one size fits all’ aanpak binnen hulp en handel houdt zeker mensen met een beperking nog altijd op afstand, schrijft Lieke Scheewe van Light for the World.  Zonde, want hiermee wordt hun potentie niet benut en loopt Buitenlandse Zaken zowel sociaal als economisch kansen mis.

Onder de allerarmsten zijn mensen met een beperking oververtegenwoordigd. 1 op de 5 mensen die in armoede leven heeft een beperking, ten opzichte van 1 op de 7 mensen wereldwijd  (WHO, 2011). Maar als jongere met een beperking kan je afgestudeerd zijn en alsnog geen kans krijgen op een baan vanwege ontoegankelijkheid van de arbeidsmarkt. Dat gebeurde bij Tinsaye in Ethiopië: “Met mijn diploma’s en referenties reageerde ik op een vacature voor docent op een openbare school. P&O riep me op voor een gesprek. Toen de man van P&O zag dat ik gebruik maak van een rolstoel, zei hij: ‘Iemand als jij nemen we niet aan. We zijn op zoek naar iemand anders.’ Ik werd echt heel kwaad en daagde hem uit met mij in discussie te gaan, maar hij liep gewoon weg.” Nu werkt Tinsaye als vrijwilliger op een andere school.

Of je kan geld hebben maar alsnog geen kans krijgen om een rekening te openen. Marzina heeft een verstandelijke beperking en deed mee aan een voedselzekerheidsprogramma van ICCO en Light for the World in Bangladesh. Toen zij haar verdiensten op de bank wilde storten zei de medewerker geen rekening te kunnen openen voor ‘abnormale’ mensen. Pas na veel discussie gaf de bankmanager toestemming.

Je kan ook ondernemend zijn maar geen lening kunnen krijgen. Hooguit 0,5% van de cliënten van micro-financieringsinstituten zijn mensen met een beperking (CBM, 2016). Dit komt met name door negatieve vooroordelen bij medewerkers, ontoegankelijkheid van de faciliteiten en onwetendheid zowel bij medewerkers als bij mensen met een beperking zelf dat zij voor deze diensten in aanmerking kunnen komen.

Barrières wegnemen

De armste 1 miljard bestaat uit mensen die op basis van specifieke groepskenmerken (zoals gender, leeftijd of handicap) worden uitgesloten (ODI, 2015). De rol van uitsluiting wordt toch nog  vaak over het hoofd gezien. In interviews eerder in deze serie van Vice Versa, met Christaan Rebergen en Marten van den Berg van Buitenlandse Zaken, ging het bij het terugdringen van ongelijkheid vooral over de herverdeling van welvaart, de noodzaak voor een combinatie met hulp en vangnetten om ‘negatieve effecten van groei bij te sturen’. Dat macro-perspectief draagt onvoldoende bij aan gelijke kansen – oftewel het wegnemen van barrières – voor  achtergestelde groepen.

Óf de verandering wordt alleen gezien als een verantwoordelijkheid van lokale overheden. In haar inclusiebrief aan de Kamer schreef minister Ploumen: “Het goede nieuws is dat ongelijkheid en uitsluiting niet onvermijdelijk zijn, maar aan te pakken zijn door inclusief beleid in de ontwikkelingslanden. Dit vereist veranderingsbereidheid bij besluitvormers in deze landen.”

Inclusief beleid wordt met dit Actieplan Inclusieve Ontwikkeling vooral los van andere programma’s en alleen lokaal gestimuleerd; door middel van dialoog met partnerlanden en het versterken van lobbycapaciteit van gemarginaliseerde groepen (bijv. VOICE). Maar in feite heeft 20% van de vrouwen en jongeren die Ploumen met het Actieplan wil bereiken een beperking. Wat zij nodig hebben is gelijke toegang tot de diensten, producten, infrastructuur, banen en eerlijke lonen die door steun van BZ tot stand komen.

Alleen met de  vingers naar het Zuiden wijzen voor ‘leave no one behind’ helpt niet. Dit probleem is niet uniek voor landen in het Zuiden. Uitsluitingsmechanismen op basis van handicap zitten ook ingebakken in onze systemen hier in het Westen. Ons OV-systeem bijvoorbeeld, dat mensen in een rolstoel regelmatig niet meeneemt, was een paar weken geleden nog voorpaginanieuws. Daarom heeft de VN het Verdrag inzake Rechten van Personen met een Handicap (IVRPH) in het leven geroepen dat vorig jaar door Nederland is geratificeerd. Dit Verdrag heeft behalve op het nationale beleid van Nederland ook betrekking op  internationale samenwerking. Juist door binnen de eigen subsidiekaders toegankelijkheid te waarborgen creëert een donor als BZ gelijke kansen en stimuleert ze structurele verandering bij alle stakeholders. Dit, in combinatie met het versterken van lobbygroepen lokaal, is niet alleen inclusiever maar ook effectiever en duurzamer in de strijd voor ‘leave no one behind’.

Integrale aanpak

Bij USAID, die al jaren een ‘disability inclusion policy’ heeft, blijkt dat programma’s pas op een betekenisvolle manier aandacht besteden aan inclusie wanneer hier ook in stevige taal om gevraagd wordt in tenders (InterAction Disability Working Group, 2015). DFAT (2017) rapporteert vanuit Australië dat ze investeert in interne capaciteitsopbouw van programmamanagers om disability inclusion goed te begeleiden en toont middels een aantal indicatoren aan dat dit tot nu toe in 55% van de programma’s een positief effect heeft. Bij GIZ leidde de combinatie van hulp, handel en inclusie tot een inclusief programma voor het verbeteren van arbeidsomstandigheden in de Bengaalse kledingindustrie. Zij nodigde organisaties van mensen met een beperking uit tot hun consortium met ILO, de overheid, de industrie en andere NGO’s om bij een selectie van de fabrieken in het programma te zorgen voor een toegankelijke werkvloer. Dat heeft sinds 2014 bij 102 fabrieken effect gehad. Zonder uitnodiging om onderdeel te zijn van dit bredere consortium, zouden lokale vertegenwoordigers van mensen met een beperking dit niveau van toegang tot fabrieken nooit bereiken.

Het is van belang dat Buitenlandse Zaken haar eigen systemen kritisch onder de loep neemt, zodat inclusie een integraal onderdeel kan worden van beleid en programma’s – zowel op het gebied van hulp als van handel. Zo worden er bijvoorbeeld nog geen eisen gesteld aan bedrijven en ontwikkelingspartners om rekening te houden met de toegankelijkheid van hun diensten, producten, programma’s of werkplekken voor mensen met een beperking. Ook al geven de OESO-richtlijnen, de Ruggie-principes en het VN Verdrag (IVRPH) daar wel alle reden toe. De nodige maatregelen, op basis van de ervaringen van andere donoren, zijn: inclusiecriteria binnen subsidiekaders, interne bewustwording en capaciteitsopbouw, partnerschappen met organisaties van mensen met een beperking en goede monitoring van de mate waarin zij uiteindelijk bereikt worden.

Dubbele winst

Inzien dat inclusie van mensen met een beperking niet zomaar een nobel streven is, maar ook economisch winst oplevert, zou helpen bij de vorming van een meer inclusieve aanpak. De rechten van mensen met een beperking worden vaak afgezet tegen economische belangen; overheden, bedrijven en ook NGO’s zijn vooral bang dat het duur is. De kosten van inclusie zijn echter gering in vergelijking met die van uitsluiting. Denk aan uitkeringen die omlaag kunnen, of de productiviteit van familieleden die omhoog gaat omdat ze minder tijd kwijt zijn aan zorg, en meer geld dat overblijft om te investeren in ondernemingen. Op nationaal niveau heeft de ILO (2009) berekend dat de economie van een land 1-7% groeit wanneer arbeidsparticipatie voor mensen met een beperking mogelijk wordt gemaakt. Zo leverde de integratie van blinde mensen op de arbeidsmarkt in Pakistan alleen al 72 miljoen dollar op (Awan et al, 2012). Er zijn wereldwijd steeds meer bedrijfsnetwerken die zich sterk maken voor de ‘business case’ van inclusie, zoals bijvoorbeeld De Normaalste Zaak hier in Nederland en het ILO Global Business and Disability Network. Zij stellen dat het openstellen van hun bedrijf voor werknemers en consumenten met een beperking de competitieve waarde, afzetmarkt, productiviteit en tevredenheid onder werknemers verhoogt.

Meer op het snijvlak van hulp en handel heeft het voedselzekerheidsprogramma van ICCO en Light for the World in Bangladesh aangetoond dat een investering van 1-3% van het totale budget voldoende is om uitsluiting tegen te gaan (Bruijn, 2013). Aan dit programma voor 40.000 extreem arme vrouwen deden ruim 4.000 (10%) vrouwen met een beperking mee. Zij volgden dezelfde activiteiten, draaiden mee in de vrouwengroepen en behaalden dezelfde resultaten met het genereren van eigen inkomen. De investering in inclusie zat in het trainen van (veld)medewerkers, bewustwording in de gemeenschap over gelijke rechten en zorgen voor toegankelijkheid van de activiteiten (bijv. gebarentaal of vervoer), maar ook in kosteloze maatregelen zoals het bijstellen van selectiecriteria die discriminerend bleken te zijn voor deelnemers met een handicap. Samen met de economische winst voor deze vrouwen en hun families, verwierven zij ook sociale status. Waar aan het begin van het project 32% van de vrouwen zich geaccepteerd voelden door hun omgeving, was dat na deelname aan het project 74%. “Mijn waarde binnen de familie is toegenomen; mijn buren praten nu met me, komen langs, raken me aan en vragen om advies over het generen van inkomen,” verteld Alimon. Marginalisatie is dus geen bodemloze put waarin alleen een vangnet nog helpt, maar een situatie die doorbroken kan worden door het creëren van kansen.

Toegankelijke technologie

De economische kansen voor inclusie liggen niet alleen bij banen, betere lonen, leningen en ondernemerschap. Bijna 50% van het budget onder de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) wordt geïnvesteerd in infrastructuur. Juist daar is met betrekking tot toegankelijkheid voor mensen met een beperking veel winst te behalen. Bedrijven zijn ook nodig voor de investering in toegankelijke technologieën die participatie mogelijk maken. Een mooi voorbeeld is Barclays, die een app ontwikkelde genaamd SignVideo. Door middel van die app kunnen klanten en medewerkers op elk gewenst moment virtueel een gebarentolk inschakelen om te kunnen communiceren met elkaar. Vergelijkbaar zijn de segways met iPads die tijdens het 2017 Global Platform for Disaster Risk Reduction werden ingezet voor ‘remote participation’ van mensen die vanwege een mobiliteitsbeperking niet konden afreizen naar Mexico.

Daar waar geld van Buitenlandse Zaken naar toe gaat – zij het voedselzekerheid, noodhulp, of een investering in een bedrijf – dat is waar inclusie moet plaatsvinden om ‘leave no one behind’ te laten slagen. Dit is nu precies waar hulp en handel samenkomt: mensen met een beperking zijn niet alleen ontvangers van hulp, maar ook werknemer, klant, producent en ondernemer. Laten we ze dus ook zo behandelen.

Auteur
Lieke Scheewe

Datum:
29 juni 2017