DGGF: op hoop van humane handel

Van chocolade-rebel Tony’s Chocolonely tot een klassiek familiebedrijf van rozentelers: je treft ze op het DGGF-spoor ‘Investeren in het Nederlandse mkb’. Hoe ziet deze mengelmoes van sociaal ondernemers, startups en Afrika-pioniers hun ontwikkelingsimpact?

Over de zin en onzin van het bedrijfsleven als duurzame speler in de ontwikkelingssamenwerking klinkt pittig debat. Zeker als die bedrijven worden ondersteund met publiek ontwikkelingsgeld van het Dutch Good Growth Fund (DGGF). In het rumoer van kritische kanttekeningen, aannames en indianenverhalen rondom dit fonds, komt een paar kernvragen steeds bovendrijven.

Vice Versa legt die vragen voor aan drie Nederlandse bedrijven die via het DGGF worden ondersteund. Want al zijn het de beleidsmakers en ngo-medewerkers die erop los debatteren, uiteindelijk zullen de ondernemers de beloofde ontwikkelingsimpact moeten realiseren.

Waarom heeft een groeiend bedrijf DGGF-hulp nodig?


Tony’s Chocolonely: slaafvrij moet kunnen

Die met karamel en zeezout is de bestverkochte chocoladereep van Nederland. Hij is enkel op te delen in ongelijke stukjes – ‘want de industrie zelf is ook niet eerlijk’ – en in de reep vind je de contouren van de West-Afrikaanse kust waar Tony’s cacao slaafvrij is geproduceerd.

Tony’s Chocolonely is inmiddels een begrip in de chocolade-industrie. In de afgelopen vier jaar groeide de omzet van de sociale onderneming dan ook van vierenhalf naar bijna vijfenveertig miljoen euro. Ook maakte het bedrijf de stap naar de Amerikaanse markt. DGGF steunt Tony’s zodat meer boeren in Ghana en Ivoorkust slaafvrije cacao kunnen verbouwen. Waarom heeft het bedrijf daarbij hulp nodig?

‘Anders dan gangbaar in de zakenwereld is Tony’s Chocolonely ontstaan vanuit een missie: dat we niet alleen onze eigen chocolade, maar de hele chocolade-industrie volledig slaafvrij willen krijgen’, zegt Freek Wessels, die leidinggeeft aan het financiële team – de ‘bonenteller’, zoals dat in Tony’s-taal heet.

Als hard groeiend bedrijf had Tony’s meer geld nodig, zegt Wessels. ‘Geld om onze productie mee voor te financieren, bijvoorbeeld. Vragend bij een bank of dat bedrag te lenen valt, reageert die vaak bangig: “Wat als de groei tegenvalt?” Het bankwezen weet nog niet wat het met sociale ondernemingen aan moet – in eerste instantie kost sociaal ondernemen namelijk nog geld. Wij betalen de boeren meer, gaan langs bij de coöperaties en grijpen in bij kinderarbeid. “Allemaal liefdadigheid”, zegt een bank dan. “Ga eerst maar eens groeien en geld verdienen, voordat je hogere prijzen betaalt.”

‘Om te kunnen werken op onze manier, moesten we een tweetal jaar geleden op zoek naar een partij die ons en onze missie wel begrijpt: dat is het DGGF. Nu hebben we twee leningen bij de Rabobank, van vier en één miljoen euro, waarvoor DGGF voor zestig procent garant staat. Die leningen gebruiken we om de inkoop van cacao en onze extra Tony’s-premies mee voor te financieren.’

 

Koneksie: motoren voor iedereen

Kwalitatief veilig motorvervoer, beschikbaar voor iedereen. Met de Kibo, een opvallende motorfiets die is ontworpen voor Afrikaans gebruik, wil Koneksie dat doel dichterbij brengen. In een land als Kenia zijn veel mensen afhankelijk van motorfietsen en daar gebeuren nu nog een hoop ongelukken mee. Maar voor een startup als Koneksie, die producten ontwikkelt voor de Afrikaanse markt, blijkt financiering een uitdaging.

‘Wij zagen DGGF als ideale kans om meer te kunnen investeren in onze productie in Kenia’, zegt Pauline Uittenbogaard, seniorcontroller bij Koneksie. ‘Maar al snel bleek dat wij niet in aanmerking kwamen voor het fonds. Als bedrijf moest je bepaalde omzetten in Nederland behalen, maar wij zijn juist een startup met de meeste productieactiviteiten in Kenia. Gek, eigenlijk, dat het niet werkte, want wij zorgen juist lokáál voor impact.’

Gelukkig zag ook het DGGF dat het model tekortschoot, vervolgt Uittenbogaard, en is het fonds aan de slag gegaan om dat te veranderen. ‘Er kwam een “hoog risico, grote impact”-regeling, speciaal voor ondernemers zoals wij, met behoefte aan kleinere leningen die wel veel impact op de lokale economie kunnen hebben.’

Gelukkig maar, zegt ze: ‘Want bij de Nederlandse en Keniaanse banken waar wij aanklopten voor financiering lukte dat niet, die vonden ons toen nog te riskant. Nu hebben we een lening van twee miljoen euro met een looptijd van vijf jaar, waarmee we kunnen opschalen en we willen ervoor zorgen dat steeds meer onderdelen van onze motor in Kenia zelf worden geproduceerd. Ook bieden we trainingen voor de bestuurders van de Kibo, want met alleen een veilig vervoersmiddel ben je er nog niet.’

 

Zijn commerciële bedrijven wel de aangewezen partij om ontwikkeling te realiseren?


Friendship Flowers: de rozen bloeien weer

In 2014 staat er in Ethiopië een verwaarloosde rozenkwekerij te koop. Edwin de Gruijl, dan nog bloemenexporteur, ziet mogelijkheden voor eigen productie. Na anderhalf jaar klussen, opknappen en doorzetten groeien er nu weer rozen op de Friendship Flowers Farm in Debrezeit. Maar dat is niet vanzelf gegaan.

‘Toen wij daar aankwamen’, zegt Martin Leuven, de financiële man van de bloemenkwekerij, ‘waren de kassen kapot, woekerden er rozen met negen jaar oude onderstammen en stonden tweehonderd mensen op het punt hun baan te verliezen. We waren blij dat we die banen konden behouden, maar al snel bleek dat we meer moesten investeren.

‘Zo lagen op de eerste dag de medewerkers na een paar uurtjes werken allemaal in het gras. “Wat is hier aan de hand?” vroegen we ons af. Bleken ze allemaal honger te hebben. Er werd zo weinig betaald dat er onvoldoende over bleef om fatsoenlijk eten van te kopen. Schrijnend was het! De eerste maatregel die we namen was om alle medewerkers die om zeven uur ’s ochtends op de boerderij zijn dagelijks ontbijt te geven. Daarna verhoogden we de lonen stapsgewijs.

‘Goed voor je mensen zorgen is belangrijk. We hebben het keurmerk MPS-A voor de sierteelt en gaan met hulp van DGGF ook voor MPS-SQ, dat voor “sociaal gekwalificeerd” staat. Dat betekent dat we zorgen voor veiligheid, kleding, gezondheidszorg, urencompensatie… noem maar op. Soms is dat veel en lastig, ja, met name voor een beginnend bedrijf. Zo moeten we zeker weten dat er bij onze Ethiopische dozenleverancier bijvoorbeeld geen kinderarbeid plaatsvindt.

‘Vaak hebben we direct baat van een sociale investering. Een bron die wij aanboorden, voorziet een dorp in de buurt van water. De dorpsoudste is nu bereid om goede mensen voor ons te werven; we helpen elkaar. En inmiddels werken er al 750 mensen voltijds op de boerderij.’


Tony’s Chocolonely: méér dan eerlijke handel

‘Zoals ik het zie’, zegt Freek Wessels, ‘komt het DGGF-geld nu via ondernemers indirect op dezelfde plekken terecht als waar het eerst via ngo’s kwam – met als verschil dat het nu “handel” is en geen “hulp”. Hierdoor kunnen wij niet alleen nu, maar ook in de toekomst met boeren in Ivoorkust en Ghana samenwerken en toewerken naar een slaafvrije industrie.

‘Wat wij daar lokaal doen gaat verder dan wat het Fairtrade-keurmerk voorschrijft. Ja, we betalen de Fairtrade-premie, maar voor ons is dat de ondergrens. Wij willen de werkelijke prijs voor onze chocolade betalen. De organisatie True Price rekende voor ons uit wat daarvoor nodig is en kwam uit op tweehonderd dollar méér per ton cacao; die krijgen de boeren dus ook van ons boven op de Fairtrade-premie.

‘Door de beschikbaarheid van wat ik “flexibel geld” noem (een DGGF-lening is verder marktconform, dus niet extra soepel), kan ik nu meer in het belang van de boeren werken. Als ik een telefoontje van een van onze coöperaties in Ivoorkust krijg met het bericht dat de boeren deze maand schoolgeld moeten betalen, dan wil ik alvast die extra premies kunnen uitkeren – ook als er niet meteen een zak cacaobonen tegenover staat. Traditionele chocoladeproducenten en banken zeggen dan: “Nee, dat kan niet.” Maar wij zeggen: “Het kan wel!” Ik hoop dat we ze daar steeds beter van kunnen overtuigen.’

 

Is het met de DGGF-definitie, die vooral gericht is op banen, eigenlijk niet vrij gemakkelijk voor bedrijven om voor ontwikkelingsimpact te zorgen? 


Koneksie: lokaal produceren

‘Voor ons’, zegt Pauline Uittenbogaard, ‘zit het verschil qua ontwikkelingsimpact erin dat wij de productie van motorfietsen naar Oost-Afrika brengen. Nog altijd verlaten vooral primaire grondstoffen de regio en worden “affe” producten geïmporteerd. Zo ook de motorfietsen van onze concurrenten, die worden allemaal buiten Kenia gemaakt en in elkaar gezet.

‘Wat wij doen: we kopen de onderdelen in verschillende landen en assembleren de motorfiets dan volledig in Kenia. En langzaamaan willen we ook de productie van de Kibo-onderdelen die kant op brengen. Op deze manier zorgt Koneksie er voor werkgelengheid en vaardigheden. Maar het is meer dan dat! Denk alleen al aan de strenge kwaliteitscontroles bij een vervoersmiddel. In het idee van continue kwaliteit, bij elk product, investeren we ook.

‘Dat we daarmee goed voor onze mensen en de omgeving zorgen, vind ik iets natuurlijks. We zijn een sociale onderneming; sociaal ondernemen zit in ons DNA.

‘Maar er zijn ook voor uitdagingen voor Koneksie. Wij zijn nu – met hulp van DGGF – bezig om ons mvo-beleid te formaliseren en de moeilijkheid zit in de keten. Zo kopen wij sommige onderdelen nu nog in China, en het is lastig om te weten hoe die worden geproduceerd. We kijken wat we dan kunnen doen, maar we zijn zo’n kleine speler – onze laatste bestelling betrof driehonderd stuks – dat we nog niet veel kunnen eisen.

‘Het is daarom niet altijd makkelijk geweest om bij de aanvragen aan alle DGGF-eisen te voldoen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland kijkt scherp en kritisch naar de plannen. Dat is goed: wij zijn een onderneming, we moeten winst maken om duurzaam te zijn – anders blijft impact uit. Maar om dat goed neer te zetten, ja, dat leverde wel een paar slapeloze nachten op.’


Friendship Flowers: een beetje clementie

 

‘Ik denk niet dat de eisen, zoals die via DGGF gelden, altijd gemakkelijk zijn’, zegt Martin Leuven. ‘Zeker niet voor een kleiner familiebedrijf. Allereerst zijn de terugbetalingseisen keihard, net als bij iedere commerciële bank. En als je het hebt over impact: wij zijn geen multinational met een hele betaalde mvo-afdeling, maar ondertussen moeten we wel aan dezelfde eisen voldoen als, zeg, Heineken.

‘Een voorbeeld: wij moesten voor beschermende pakken zorgen in de bosschuur, waar de bloemen worden gebost. Daar is het vijftien graden, dus we wilden de werknemers helpen met de juiste kleding. Terwijl wij er trots op waren dat we die pakken zo snel ter plekke hadden, kregen we te horen dat we twee pakken per persoon moesten aanschaffen! Dat zijn de details waarop je wordt afgerekend, ook al ben je druk bezig om de sociale certificering rond te krijgen.

‘Ondernemen in Ethiopië is bovenal pionieren, je bent continu bezig je hoofd boven water te houden. Zo kreeg ik vanmorgen nog een telefoontje met het bericht dat het zo hard geregend heeft dat de kassen onder water staan. Tja, dan moet je iets regelen. We zijn erg blij met de lening, zònder was het ons niet gelukt. Maar op zulke momenten zou ik willen dat er iets meer ruimte was voor een overgangsperiode wat financiële en sociale eisen betreft. Een beetje clementie.’

Auteur
Sarah Haaij

Datum:
12 juni 2017