
Het Nieuwe Ontwikkelingsdenken
- Foto: Ian Kelsall
OPINIE – De nieuwe ontwikkelingsdoelen schetsen een wereld die nog mijlenver weg ligt. Juist daarin schuilt hun waarde. Want ons denken over ontwikkeling is aan fundamentele herziening toe. Eline Huisman gaat samen met Ralf Bodelier voor Vice Versa naar New York om verslag van de wereldtop te doen. Hier beschrijft zij alvast vier lessen uit de nieuwe doelen, die ons denken over ontwikkeling moeten veranderen.
Nog voor de wereldtop in New York is begonnen, zijn de bijbehorende mantra’s al cliché. ‘Een cruciaal jaar voor internationale ontwikkeling’, we kunnen het dromen, net als de tegenwerping dat de nieuwe ontwikkelingsdoelen veel te duur en ambitieus zijn om betekenisvol te worden. Maar betekenisvol kunnen ze wel zijn: want de doelen zijn vooral een kompas dat ons richting geeft. Die richting verschilt fundamenteel van het ‘oude kompas’ dat de Millenniumdoelen ons boden. Juist dáárin schuilt de potentie van de nieuwe ontwikkelingsagenda. Vier lessen uit de nieuwe, universele doelen die ons (Westerse) denken over ontwikkeling moeten veranderen.
Ontwikkeling is geen status quo
Universaliteit is het buzzword van de nieuwe ontwikkelingsagenda. Werden de Millenniumdoelen nog in de krochten van het VN-gebouw in New York opgesteld door een kleine groep toponderhandelaars, aan de nieuwe ontwikkelingsdoelen is een ongekende wereldwijde consultatie voorafgegaan. De ontwikkelingsdoelen zijn van iedereen, en bovendien: de doelen zijn voor iedereen. Niemand verlaat na dit weekeinde New York zonder huiswerk. Elk land – hoe rijk of welvarend ook – heeft met de doelen in de hand een opdracht tot (verder) ontwikkelen. Ook de meest ‘ontwikkelde’ landen kampen met sociale onrust, toenemende ongelijkheid en economische terugslag – de afgelopen jaren werd dat weer pijnlijk duidelijk. Door dat besef te onderstrepen met doelen voor ieder land, verschuift de SDG-agenda de aandacht van reactie op naar preventie van armoede. Ontwikkeling is niet langer een kwestie van ‘diploma gehaald’, maar meer van een ‘leven lang leren’. (Denk bijvoorbeeld aan ‘duurzame productie en consumptie’, doel 12.)
Dat is een essentiële verandering in ons denken: het verruilt de oude donor-ontvanger-relatie tussen ontwikkelde- en ontwikkelingslanden voor gelijkwaardige internationale samenwerking. Stop met denken in ‘Noord helpt Zuid’, zeggen de nieuwe doelen. De wereld is een gemeenschap van landen die allen bijdragen aan de uitdagingen die ons allemaal beïnvloeden.
Naar binnen kijken
Die nieuwe gelijkwaardigheid vraagt een grootse kanteling in het denken over wie wij zijn. Als Europese Unie zien we onszelf graag als belangrijke speler in ontwikkeling van de ‘derde wereld’. We zijn er trots op de grootste donor te zijn in ontwikkelingsfinanciering, en verzwijgen voor het gemak dat de beloofde 0,7 procentnorm al decennialang niet wordt gehaald. Natuurlijk, de EU kan een belangrijke bijdrage leveren aan de SDG’s door het ontwikkelingsbudget beter en gerichter in te zetten – ontwikkelingssamenwerking is nu versplinterd en daardoor veel minder effectief dan zou kunnen. En het eindelijk nakomen van de beloofde 0,7 procentnorm zou de geloofwaardigheid wat kunnen herstellen.
Maar New York verandert hoe dan ook onze rol van ‘weldoener’. Dat zit zo: de Millenniumdoelen waren voor het Westen vooral een kader dat de prioriteiten stelde voor het ontwikkelingsbudget. De nieuwe doelen dwingen ons breder te kijken: naar de impact van ons eigen beleid op duurzame ontwikkeling wereldwijd. Hoe beïnvloedt onze energieconsumptie via klimaatverandering de oogst elders? Welke gevolgen heeft TTIP voor de handelspositie van ontwikkelingslanden? En hoeveel inkomsten lopen arme landen mis, die afhankelijk zijn van grondstoffenexport door Nederlandse belastingconstructies voor multinationals? Wat is de invloed van onze rol in wapenhandel, van omgaan met migratie, van wetgeving op intellectueel eigendomsrecht? Ons beleid hier heeft grote impact op de mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling in andere landen.
De breed uitwaaierende doelen leiden af van wat het hardst nodig is in de armste landen, is een veelgehoorde kritiek. Maar de SDG’s zorgen er ook voor dat wij zelf niet langer kunnen verschuilen achter het simpelweg sturen van geld naar ontwikkelingslanden.
De top in New York is bovendien een moment van beloftes van onze leiders aan onszelf. De uitdaging is om na drie jaar onderhandelen de SDG’s niet als een puur diplomatiek proces te zien, geleid door de ministers van Buitenlandse Zaken. Juist ook alle andere ministeries moeten aan de slag om de doelen om te zetten in binnenlands beleid. Landen die aan de Millenniumdoelen hebben moeten werken, hebben daar ervaring mee. Maar voor welvarende landen is ontwikkeling nog altijd iets wat ‘daar’ gebeurt. Het is politieke zelfmoord in de VS als een overheid zegt het nationale beleid te laten bepalen door internationale afspraken, stelde een onderzoeker van Post-2015 Data Test (wetenschappers die implementatie van de SDG’s onderzoeken). En collega-onderzoeker Ruth Levine liet zien hoe weinig de kiesdistricten in Canada weten over de agenda waarover hun buitenlandministers onderhandelen.
Politici en maatschappelijke organisaties in het Westen moeten hard aan de bak om te laten zien waarom de SDG-agenda ook voor de eigen kiezers relevant is. Want als de SDG’s alleen als leidraad voor ontwikkelingshulp aan anderen wordt gebruikt, blijft er van het universele ideaal weinig meer over dan papier.
Anders denken over hulp
De conferentie in Addis Abeba deze zomer kondigde het einde aan van ontwikkelingsfinanciering zoals dat werkte onder de Millenniumdoelen. De verschuiving ‘from billions to trillions’, zoals het bekende Wereldbank- en IMF-rapport over financiering van de SDG’s heet, maakt dat er veel meer hulpbronnen nodig zijn dan alleen het officieel ontwikkelingsbudget. Ook private investeringen en binnenlandse hulpbronnen (denk aan innen van belasting) moeten worden gemobiliseerd.
Donoren moeten dus gaan samenwerken met landen die hun belastinginkomsten verhogen, multilaterale ontwikkelingsbanken moeten samen met de private sector zorgen voor de infrastructuur om te ondernemen. Dat maakt het officiële ontwikkelingsbudget overigens niet onbelangrijk: juist in de armste landen blijft hulpgeld nodig om te zorgen dat zij niet achterblijven. Wel betekent het dat samenwerking nog belangrijker wordt: niet alleen tussen overheden, maar ook tussen overheid, maatschappelijke organisaties, wetenschappers en het bedrijfsleven. Elk heeft zijn rol in het bijdragen aan de doelen; maar juist omdat die doelen complementair zijn, moeten zij daar samen aan werken. Dat is ook spannend voor de ngo’s in de sector: als spelers ‘in het veld’ hebben ze een cruciale rol om maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven – zowel transnationaal als lokaal – in ontwikkelingsprocessen te betrekken.
Machtsverhoudingen
De nieuwe ontwikkelingsdoelen bieden volgens VN-chef Ban Ki-Moon een nieuw economisch paradigma, ‘that recognises the parity between the three pillars of sustainable development. Social, economic and environmental well-being are indivisible.’ De doelen stellen zo het informele leiderschap van economische grootmachten ter discussie, en zetten vraagtekens bij de opkomende macht van landen China en India. In een boeiende reconstructie van de SDG-onderhandelingen door de Correspondent, stelt een anonieme diplomaat: ‘Voor jullie lijkt deze onderhandeling over duurzame ontwikkeling te gaan. Maar dat is niet zo. Voor sommigen gaat het over wie de wereld in 2030 regeert.’
Lorenzo Fioramonti, hoogleraar Politieke Economie aan de universiteit van Pretoria, houdt in dat licht een interessant pleidooi voor nieuw leiderschap. In plaats van de G7 – de in de jaren zeventig opgerichte groep van de destijds grootste economieën – hebben we een WE7 nodig, stelt hij: een Wellbeing-leidersgroep. De G7 heeft nog altijd een sterke informele economische en financiële macht, maar hoe geloofwaardig is hun leiderschap in het licht van de SDG-agenda? Juist zij zijn vaak de grootste vervuilers, moeten zij het voortouw nemen in duurzame ontwikkeling? Nee, zegt Fioramonti, zij missen de politieke wil en capaciteit te innoveren. Hij noemt het voorbeeld van Costa Rica, die de trend van ontbossing heeft omgekeerd, 99 procent van de energie uit hernieuwbare bronnen haalt en als 17e in de Wellbeing-index van Social Progress Index de VS (plaats 35) voorbijstreeft. ‘Laat de meest progressieve landen van elk continent zichzelf presenteren als bakens van duurzame ontwikkeling’, stelt Fioramonti dan ook.
Stevig verhaal
De SDG’s zijn geen compact, catchy rijtje om uit je hoofd te leren en met simpele symbooltjes te promoten, zoals de Millenniumdoelen zich daar zo succesvol voor leenden. Maar de veelgehoorde klaagzang dat de nieuwe doelen geen duidelijk verhaal naar buiten zijn, is niet helemaal terecht.
Homi Kharas en Amar Bhattacharya van het Brookings Instituut vatten de 17 doelen samen in een heldere boodschap in een opiniestuk voor the Economist: ‘De SDG’s streven ernaar armoede en honger uit te bannen, elk kind de kans op een waardig leven te geven, een klimaat te creëren waar het bedrijfsleven floreert, banen en groei schept, binnen de natuurlijke grenzen van de planeet. […] De SDG’s gaan om het uitroeien van armoede en wereldwijd welvaart en duurzaamheid te brengen.’
En vergeet niet: 17 doelen en 169 subdoelen mogen een chaotisch geheel zijn, een wereldwijde poging om met een democratisch proces tot een consensus te komen is, in een tijd van grote verdeeldheid, toch ook een best stevig verhaal.
Het is tijd dat verhaal te omarmen. De nieuwe doelen zijn een kompas die ons de goede richting wijzen voor een nieuw denken over ontwikkeling. Pas als we die richting met overtuiging inslaan, kan de nieuwe ontwikkelingsagenda echt relevant worden. Want de wereld zelf, die is allang veranderd.