Reacties op de coherentiemonitor in de Tweede Kamer

ACTUEEL – Om een overzicht te geven van de samenhang in het Nederlandse beleid presenteerden verschillende maatschappelijk middenveld organisaties afgelopen maart hun coherentiemonitor. Naar aanleiding van dit rapport en de hierop volgende reactie van minister Ploumen vond dinsdag een bijeenkomst plaats in de Tweede Kamer. Daar reageerden de schrijvers van dit rapport op de vragen die door Kamerleden werden gesteld. Vice Versa was erbij.

Koos de Bruijn van Partos begint de bijeenkomst met een algemene introductie van de coherentiemonitor. De minister heeft volgens hem een goede staat van dienst op het gebied van coherentie en ze neemt de algemene aanbevelingen van het rapport over. Vooral de toezegging dat ze een jaarlijkse rapportage zal maken over de stand van zaken rondom coherentie vindt De Bruijn belangrijk. Toch zijn er nog een aantal gaten in het antwoord van de minister, en De Bruijn was vooral teleurgesteld over haar kritiek op de institutionele focus van het rapport. Partos vindt het belangrijk dat coherentie structureel onderdeel van het beleid wordt, en dat er verder wordt gekeken dan de huidige regeerperiode. Ploumen wil bijvoorbeeld juist dat dialogen op een ad-hoc basis plaatsvinden, maar De Bruijn is bang dat dit dan ‘gelegenheidsdiscussies’ worden. ‘Ook is het belang dat de jaarlijkse rapportage geen gelegenheidsrapportage wordt, maar iets waar je elk jaar op terug kan vallen en dat er een agenda wordt meegegeven aan de minister’, aldus De Bruijn. Hij ziet hier een taak van de Tweede Kamer: aandringen op een coherentiestrategie en de rapportage goed en breed oppakken, niet alleen binnen ontwikkelingssamenwerking.

Taak voor de Tweede Kamer: aandringen op een coherentiestrategie en de jaarlijkse rapportage goed en breed oppakken, niet alleen binnen ontwikkelingssamenwerking.

De coherentiemonitor concludeerde dat de coherentie van het Nederlandse beleid nog tekortschiet op verschillende punten. Bijvoorbeeld als het gaat om maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO): vaak zijn de OESO-richtlijnen niet bekend bij de bedrijven, en is er weinig toezicht. Joël Voordewind van de ChristenUnie vraagt zich af wat de Tweede Kamer nog op dit gebied kan doen, omdat er al veel over gedebatteerd is. Suzan van der Meij van MVO Platform vindt dat ze actuele casussen waarbij het misgaat onder de aandacht kunnen blijven brengen en stappen kunnen maken naar een structureler beleid. Zij schetst het beeld dat het lijkt alsof er twee debatten zijn: een over mensenrechtenschendingen van bedrijven, de ander over de (positieve) rol van bedrijven in ontwikkeling. Van der Meij: ‘Deze twee debatten lijken over twee verschillende groepen bedrijven te gaan, maar het zijn hetzelfde: de debatten moeten dus ook bij elkaar worden gebracht’. Voordewind vraagt zich af of het College voor de Rechten van de Mens hier een rol kan spelen om misstanden aan te pakken. Van der Meij zou dit graag toejuichen, maar legt uit dat het College van de Rechten van de Mens alleen een mandaat heeft voor mensenrechtenschendingen binnen Nederland. Als zij hierin betrokken zouden worden, wat in andere landen wel gebeurt, zou het mandaat verbreed moeten worden. Of dat politiek haalbaar is, laat ze over aan de Tweede Kamer.

Het volgende punt op de agenda is voedselzekerheid, een speerpunt van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Incoherentie in beleid zorgt ervoor dat voedselzekerheid in het geding komt. Daarom zouden lokale producenten, de lokale behoeftes en de context als uitgangspunt moeten worden genomen in het beleid. Er zijn nog 800 miljoen mensen op de wereld die honger leiden en hun behoeftes zouden op de eerste plaats moeten staan. De impact van het beleid van de andere ministeries worden getoetst aan de hand van deze bevolkingsgroepen, vindt Barbara van Paassen van ActionAid. Fred Teeven van de VVD vraagt zich af of het Nederlandse bedrijfsleven daar ook een rol in kan spelen. Van Paassen geeft aan dat er een enorm potentieel is bij lokale producenten; zij zijn vaak productiever, duurzamer en inclusiever. ‘Nederlandse bedrijven kunnen daarop inhaken, mits ze uitgaan van de lokale behoeften en de lokale context. Dit gebeurt nu vaak niet. Als er aandacht is voor de lokale voedselmarkten en hoe Nederlandse bedrijven boeren kunnen ondersteunen, zijn er grote kansen’, aldus van Paassen.

Op de vraag van Roelof van Laar van de PvdA of climate-smart agriculture gelinkt kan worden aan voedselzekerheid, is Van Paassen van mening dat dit tot op zekere hoogte kan, maar niet op de manier waarop het nu wordt gedaan. Ze legt uit: ‘Nederland is bijvoorbeeld lid van de Climate-Smart Agriculture Alliance, maar dit is een proces dat heel erg van bovenaf wordt gestuurd en nu dus niet verenigbaar is met het recht op voedsel, omdat dat juist uitgaat van de lokale situatie. De vraag is of dit initiatief nog die kant op kan gaan, zodat lokale boeren en boerinnen er een stem in krijgen, en er wordt gekeken naar lokale agro-ecologie en hoe je daarop kan bouwen.’

Ook belastingen komen aan de orde tijdens de bijeenkomst, en het vraagstuk over hoe dit op internationaal niveau moet worden aangepakt. Esmé Berkhout pleit namens Taks Justice voor een onafhankelijk belastingorgaan bij de VN, maar Ed Groot van de PvdA vraagt zich af of de discussie niet beter eerst binnen de OESO moet worden gevoerd. Hij legt uit: ‘De discussie is zeer specialistisch en nauwelijks behapbaar. Moeten we niet eerst binnen de OESO tot wat afspraken komen om belastingontwijking aan te pakken, en het daarna verbreden naar ontwikkelingslanden? Met tweehonderd landen aan tafel gaan is een recept tot mislukking’. Berkhout denkt dat dit het verhaal is dat vanuit de OESO-landen klinkt, maar dat ontwikkelingslanden een ander geluid laten horen: ‘De agenda hoeft niet in prullenbak, maar er is inclusiever proces nodig waarbij onderwerpen die voor hen relevant zijn aan de orde komen.’ Groot geeft de suggestie om het in dat geval bij het IMF te leggen, dat steeds meer aandacht heeft voor belastingen in ontwikkelingslanden. Berkhout is het erover eens dat IMF heel goed onderzoek en publicaties heeft gedaan hiernaar, maar concludeert dan: ‘Het IMF kan een rol spelen, maar er is maar één plek waar iedereen gelijk gerepresenteerd is en dat is de VN’.

‘Met tweehonderd landen aan tafel gaan is een recept tot mislukking.’

Tot slot wordt er nog gesproken over migratie. De coherentiemonitor geeft aan dat de focus van het beleid steeds meer gaat naar het tegengaan van migratie en de definitieve terugkeer van migranten naar het land van herkomst, in plaats van de positieve bijdrage die migranten en diaspora kunnen leveren aan ontwikkeling in ontwikkelingslanden. Fred Teeven denkt hier anders over en stelt dat mensen die niet in Nederland thuishoren, meer gebaat zijn bij programma’s voor vrijwillige terugkeer. Linde-Kee van Stokkum van Foundation Max van der Stoel maakt hierna duidelijk dat er een verschil is tussen irreguliere en reguliere migratie: ‘De positieve impact van migratie gaat over reguliere migratie, dus niet over migratie van mensen die hier niet thuishoren. Bovendien is vrijwillige terugkeer vaak niet zo vrijwillig als het lijkt, en is de ontwikkelingsimpact ervan moeilijk te meten. Laten we dus het negatieve voor het negatieve houden en de focus leggen op de positieve impact die diaspora kunnen hebben op het land van herkomst’.

‘Laten we de focus leggen op de positieve impact die diaspora kunnen hebben op het land van herkomst’

Bij het afsluiten van de bijeenkomst geeft Roelof van Laar aan dat de coherentiediscussie in het najaar wordt vervolgd, en dat het rapport aan de orde zal komen tijdens de begrotingsbehandeling in september.

 

Auteur
Anna Gorter

Datum:
18 juni 2015
Categorieën: