Naming en Shaming: misstanden in de private sector

ONDERZOEK – Deze week zagen we dat er een grote rol wordt toegeschreven aan de private sector om ontwikkeling te financieren. Maar wat als bedrijven mensenrechten of milieuwetten schenden? Er zijn geen internationale wettelijke mechanismes om bedrijven ter verantwoording te roepen en referenties om bedrijven verantwoordelijk te houden in het Zero Draft voor de Finance for Development conferentie, zijn volgens velen nog te zwak. Ngo’s en onderzoeksjournalisten springen daarom in dat gat en publiceren het ene onderzoeksrapport naar het andere. Hoe reageren bedrijven daar vervolgens op? Menno Kamminga van de Universiteit Maastricht deed er onderzoek naar.

Beter dan ronde tafels, enquêtes of codes of conduct, zeggen de reacties van bedrijven op kritische rapporten iets over hun houden tegenover mensenrechten, zo schrijft onderzoeker Menno Kamminga. Deze rapporten worden meestal door kleine organisaties gemaakt die de grote multinationals aanvechten.

Om een antwoord te vinden op zijn vraag, dook Kamminga in de database van het Human Rights and Business Resource Centre. Deze organisatie verzamelt kritische rapporten van ngo’s en vragen de betreffende bedrijven om een reactie op de bevindingen. Hun website bevat meer data over meer dan 5600 bedrijven in 180 verschillende landen. Maar voordat het Resource Centre een rapport publiceert, nodigt het een bedrijf uit om te reageren op het rapport.

Het onderzoek in het kort: van de 1877 cases waar het Resource Centre een reactie vroeg van bedrijven, kreeg ze in 1317 gevallen antwoord terug: dat is dus 70 procent. Het aantal rapportages en het aantal reacties hierop, verschilt per sector en per land. Sectoren met producten die direct op consumenten zijn gericht, zoals voedsel of kleding, geven het vaakst een reactie op de rapporten, zoals te zien in deze tabel. En verreweg de meeste rapporten gaan over extractives oftewel de grondstoffenindustrie.

Deze bedrijven zijn extra gevoelig voor een slechte reputatie. Grote, anonieme conglomeraten hebben hier veel minder last van. Bedrijven geven eerder een reactie op beschuldigingen van mensenrechtenschendingen in het eigen land dan wanneer deze in het buitenland plaats vinden. ‘In het eigen land zijn ze meer beducht voor rechtszaken en veranderingen in de wetgeving’, aldus Kamminga. Bedrijven uit Rusland, India, Israël en China geven het minste reacties op rapporten, terwijl Zuid-Afrika en Brazilië juist een hoge response rate hebben, zie in de onderstaande tabel.

Het valt op dat de Nederlandse civil society erg actief is, en de response rate hoog. Overigens hoeft de response rate niet altijd iets positiefs te zeggen: soms kan het zijn dat het bedrijf slechts een PR praatje houdt om de beschuldigingen van zich af te wassen. Desalniettemin, vindt de onderzoeker, is een antwoord altijd beter dan niets.

‘Naming and shaming’ is de belangrijkste manier om bedrijven verantwoording af te laten leggen voor mensenrechtenschendingen, vindt Kamminga, omdat er nog geen bindende internationale reguleringen zijn. Reacties van bedrijven naar aanleiding van kritische rapportages over hun bedrijfsvoering zijn daarom belangrijk, legt Kamminga uit: ‘Als een bedrijf niet de moeite neemt om een reactie geven, kun je aannemen dat ze niet geïnteresseerd zijn om iets te veranderen. Geven ze wel een reactie, dan zijn ze wellicht bereid om met de betreffende ngo om tafel te gaan zitten en met hen in dialoog te gaan’.

Kampioen die de meeste rapporten te verwerken kreeg is Shell, gevolgd door Chevron. En ook Wal-Mart krijgt er regelmatig van langs. Apple staat op het lijstje met minst responsieve bedrijven: van de 12 rapporten reageerde het slechts op 4. Overigens zijn 5 van de 12 bedrijven die niet reageren staatsbedrijven en 3 daarvan komen uit China.

UN Global Compact

Mogen we verwachten dat bedrijven die zich hebben aangesloten bij het UN Global Compact, dat zijn er 6000 in totaal, vaker reageren op rapporten, vraagt Kamminga zich tenslotte af. Dat blijkt zo te zijn: in 88 % van de gevallen wordt er gereageerd. Toch zijn er ook bedrijven die weigeren te reageren. Kamminga vindt het opmerkelijk dat deze bedrijven nog steeds binnen het UN Global Compact mogen blijven: een bewijs, volgens hem, dat er bij het UN Global Compact een monitoringsmechanisme ontbreekt.

Het onderzoek van Menno Kamminga geeft geen inzicht in de precieze reacties van bedrijven op de rapporten van ngo’s. ‘De volgende stap is om inhoudelijk naar de reacties te kijken, en dan vooral te concentreren op de bedrijven die het slecht doen’, zegt Kamminga. Maar wat zijn dan de reacties van de bedrijven, en wat voor effect hebben de rapporten en de publiciteit? Fairfood International, BothENDS en SOMO delen hun ervaringen.

Hoe stellen ngo’s misstanden aan de kaak?

Anouk Franck, senior beleidsmedewerker bij BothENDS: ‘Bij BothENDS richt ik me vooral op financiële instituties, zoals FMO, de Nederlandse ontwikkelingsbank. Zij investeren bijvoorbeeld in de Barro Blanco-dam in Panama, die negatieve gevolgen heeft voor de lokale inheemse bevolking. We gebruiken hierbij verschillende strategieën en werken samen met internationale en Panamese organisaties. Zo heeft de lokale gemeenschap  met steun van een Panamese milieu en mensenrechten NGO een rechtszaak in Panama aangespannen en worden er door Amerikaanse en Duitse organisaties petities gehouden tegen de bouw van de dam. De banken zijn voor ons een belangrijk aanspreekpunt, want als het geld weg wordt gehaald kan er weinig gebeuren en daarnaast hebben zij zich gecommitteerd aan milieu en mensenrechten standaarden. We hebben de zorgen van de lokale groepen continu onder FMO’s aandacht gebracht, nog vanaf het moment voor het ondertekenen van het contract. Toen dit geen effect bleek te hebben, hebben we eraan bijgedragen dat er een onafhankelijke klachtenprocedure is gekomen, zodat er kan worden getoetst of ze hun standaarden wat betreft milieu en mensenrechten ook echt implementeren. Het is lastig om deze problematiek onder de aandacht te brengen bij een breed publiek, omdat er vaak weinig ruimte is voor buitenlands nieuws. Toch is er wel aandacht aan besteed, ook omdat er Nederlands geld bij is betrokken. De aandacht van de media heeft er ook voor gezorgd dat het probleem in de Tweede Kamer werd aangekaart.’

Floor van Uhm, advocacy manager bij Fairfood International: ‘Wij richten ons op vijf projecten, waarbij het elke keer gaat om een specifiek land en een specifieke sector. Zo hebben we in Marokko onderzoek gedaan naar de werkomstandigheden onder tomatenplukkers. Die zijn vaak slecht en mensen krijgen een salaris dat niet hoog genoeg is voor hun dagelijkse kosten. In het rapport over de lage lonen van de tomatenwerkers in Marokko hebben we ook specifiek drie supermarkten genoemd die deze producten in Europese landen verkopen, namelijk Ahold, Tesco en Sainsbury’s. Voordat het rapport is uitgekomen waren we al in dialoog met deze supermarkten en ze hadden ook de gelegenheid om er voor de publicatie een reactie op te geven.’

Ronald Gijsbertsen, managing director bij SOMO: ‘Wij publiceren rapporten over bedrijven in veel verschillende sectoren. Hoe we ervoor zorgen dat het rapport impact genereert, hangt af van het doel van het project en in welke fase de sector zit. Als er over het algemeen nog weinig bewustzijn over een probleem is, dan hanteren we een brede mediastrategie. Is er al meer bewustzijn, dan publiceren we rapporten voor bepaalde doelgroepen in dialoog met de bedrijven en proberen we ook de politiek te bereiken. Als dit niet werkt, kan meer publiciteit weer helpen om de druk op te voeren. Soms richten we ons ook op een specifieke doelgroep. Toen we onderzoek zijn gaan doen in de elektronica sector zijn we begonnen met een bewustwordingscampagne gericht op jongeren. Nu er veel meer publiek bewustzijn voor de problematiek is, richten we ons internationaal meer op grote inkopers van elektronica.’

Wat is de reactie van bedrijven op het werk van ngo’s?

Anouk Franck (BothENDS): ‘Wij krijgen verhalen van de lokale groepen, FMO krijgt vooral informatie van de bedrijven waarin ze investeert; het zijn dus twee kanten van het verhaal. FMO controleert, meestal via consultants, wel wat haar klanten doen om problemen op te lossen, maar als ze eenmaal in een project zitten, trekken ze zich niet snel vrijwillig terug. De belangen zijn dan te groot. De eerste reactie van FMO, evenals andere instituties waarop Both ENDS zich richt, zoals Atradius DSB of de Europese Investeringsbank, is niet alleen om de verantwoordelijkheid bij de klant (i.e. het bedrijf) te leggen, maar ook om er jaren over te doen om de zaak serieus de nemen, waardoor de problemen op de grond alleen maar verergeren en nog moeilijker op te lossen zijn’.

Floor van Uhm (Fairfood): ‘Doordat er veel publiciteit kwam voor het rapport over de tomatenplukkers, kwam de dialoog die we met de supermarkten hadden op scherp te staan. De supermarkten hebben een publieke reactie gegeven waarin ze zeiden zich aan de aan de nationale wetgeving in Marokko te houden. Ze hielden het dus een beetje af. Maar ondertussen zijn we nog wel met hen in gesprek over hoe het beter kan. Deze grote bedrijven hebben er belang bij dat er geen schandalen naar buiten komen waardoor ze imagoschade oplopen.’

Ronald Gijsbertsen (SOMO): ‘De reacties verschillen per bedrijf en dit heeft te maken met de sector en hoe bekend zij zijn met rapportages. Als een sector niet gewend is om kritische rapporten te krijgen, zijn ze vaak erg defensief. Dan zeggen ze dat ze het niet eens zijn met het rapport en dat er fouten in staan zonder te specificeren wat de fouten zijn. Is een sector al meer bekend met rapportages, dan zijn ze vaak ontvankelijker voor kritiek. Bedrijven zijn bang voor een slechte reputatie, al heb ik de indruk dat de rol van de consument soms wordt overdreven. Gezien sommige reacties op onze rapporten krijg ik de indruk  dat bedrijven beduchter zijn voor de reactie van aandeelhouders dan van klanten. Als wij een rapport naar een bedrijf sturen, hebben ze vaak meer moeite met de elementen waardoor ze er negatief uitkomen ten opzicht van hun concurrenten, dan de beschuldigingen over mensenrechtenschendingen. Bedrijven geven soms ook verschillende reacties, dit is bijvoorbeeld het geval in de zaak van Zara in Brazilië, die deze week naar buiten kwam. . Het bedrijf straalt naar consumenten toe uit dat het alles doet om zo goed mogelijke werkomstandigheden te creëren, maar in de rechtszaal zegt het juist dat ze de keten niet kunnen beheersen en dat ze niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor schendingen in hun keten.’

Wat is de impact van zo’n onderzoek?

Floor van Uhm (Fairfood): ‘Een rapport als dit zorgt er misschien wel voor dat er bij de supermarkten een alarmbel gaat rinkelen dat er ergens in de keten iets mis is. Als bedrijf moet je ook weten waar je risico’s liggen van je activiteiten op mensenrechten-of milieugebied. Helaas zie je in de meeste gevallen dat winst maken het primaire doel is van bedrijven. Als mensenrechten op één stonden, zou de hele keten veel transparanter zijn.’

Anouk Franck (Both ENDS): ‘Er zijn nog andere dammenprojecten in Centraal Amerika, maar ook daar zijn conflicten met de inheemse bevolking, waardoor de bouw niet van start kan gaan. Ook de Barro Blanco dam ligt nu stil en dat is niet goed voor de zaken van de FMO. Doordat er aandacht gevraagd is voor de problematiek rond het bouwen van dammen, is de FMO gaan nadenken over of dit wel goede projecten zijn om in te investeren. Het grootste effect is dat ze nu hun beleid wat betreft het investeren in dammen aan het aanpassen zijn’.

Ronald Gijsbertsen (SOMO): ‘Er werken binnen de bedrijven heel veel mensen die met de beste bedoelingen de situatie proberen te verbeteren. Helaas is het resultaat vaak nog onvoldoende. Druk van buitenaf kan dan helpen;  een CSR-manager is soms heel blij met ons rapport, omdat hij zo binnen de organisatie weer iets voor elkaar kan krijgen. Er wordt veel met onze rapporten gedaan. Een aantal jaar geleden was er een kritisch rapport over Unilever en werkomstandigheden in Kenia. Ze wilden niet dat het rapport werd gepubliceerd, maar nu hebben ze alle adviezen van SOMO overgenomen. Ook in de politiek zijn er veranderingen. Op de korte termijn komen er bijvoorbeeld vaak kamervragen naar aanleiding van onze rapporten. Op de lange termijn zie je dat er allerlei beleidsprocessen in gang worden gezet. Dingen die wij vijf of tien jaar geleden aankaarten, daar zijn nu beleidsinstrumenten voor.’

Auteur
Anna Gorter

Datum:
14 mei 2015