
Fondsenwerving als uniek, Nederlands exportproduct
‘Investeer nu in fondsenwerving in opkomende economieën!’ Dit betoogde Marjolein de Rooij, voormalige woordvoerder van minister Koenders en adviseur op het gebied van internationale fondsenwerving, eerder op deze website. In het kader van het Change the Game debat is haar oproep nog steeds relevant. De Rooij ziet veel kansen die nog niet met beide handen worden aangegrepen.
Naast watermanagement en mensenrechten kan Nederland op nog een ander kennisgebied een grote bijdrage leveren aan ontwikkelingslanden: fondsenwerving. In opkomende economieën als India, Brazilië, maar ook in landen als Nigeria zijn de mogelijkheden voor fondsenwerving ongekend en vooralsnog onbenut. Laten we de unieke Nederlandse kennis gebruiken om ook in deze landen donateurs te vinden voor ontwikkelingssamenwerking..
Een miljardenbusiness
Wat ooit begon met Mies Bouwman en Open het Dorp in 1962 is uitgegroeid tot een miljardenbusiness. Jaarlijks geven we met z’n allen bijna 2,5 miljard euro[1] aan goede doelen via collectes, onze mobiele telefoon, evenementen, donaties, nalatenschappen etc. De kennis die wij de afgelopen decennia hebben opgebouwd op het gebied van fondsenwerving is ontzettend waardevol. De televisieshows in de jaren 80 brachten ons massaal aan de Foster Parents kinderen. (Weet u het nog?) Daarna werden we gek gebeld door goede doelen die ons via machtigingen aan zich wilde binden.
De straatwerving nam eind jaren negentig een vlucht voorwaarts en sinds begin deze eeuw fietsen we de Alp D’Huez tegen kanker, lopen en schaatsen we voor water in Afrika en zwemt prinses Maxima met vele anderen door de Amsterdamse gracht om aandacht te vragen voor ALS. Op uiteenlopende manieren is de Nederlandse bevolking al tientallen jaren betrokken bij goede doelen. Het draagvlak voor hun werk is groot en hoewel schandalen soms de kop op steken blijft het vertrouwen in goede doelen hoog.
De ervaring die wij met al deze vormen van fondsenwerving hebben opgedaan is bijzonder bruikbaar. We weten op welke manier mensen aangesproken willen worden, welke kernboodschap aanslaat. Hoe je van een eenmalige gift naar een langlopend lidmaatschap toewerkt. En ga zo maar door. Al deze kennis kunnen én moeten we inzetten in ontwikkelingslanden.
Er zijn drie belangrijke redenen om te investeren in fondsenwerving in ontwikkelingslanden.
Eigenbelang
In de eerste plaats is het in ons eigen belang omdat anders het draagvlak voor OS in Nederland verder afkalft Waarom moeten wij betalen voor weeskinderen in India als er genoeg rijke Indiërs zijn? Waarom moeten wij betalen voor aidsbestrijding in Brazilië, als dat land rijk genoeg is om zowel de Olympische Spelen als het wereldkampioenschap voetbal te organiseren? Dat zijn legitieme vragen. Fondsenwerving in die landen laat zien dat de lokale bevolking wel degelijk betrokken is bij de problemen in hun eigen land. En dat ze bereid zijn ook een financiële bijdrage te leveren.
Inkomsten
De tweede reden is simpel: inkomsten. Zolang er nog steeds kinderen doodgaan van de honger is er werk aan de winkel. En nu de Nederlandse subsidiekraan door Ploumen langzaam dichtgedraaid wordt, kunnen er nieuwe inkomstenbronnen gevonden worden bij de middenklasse in opkomende economieën. Op dit moment telt de Indiase middenklasse zo’n 20% van de Indiase bevolking. Dat zijn 200 miljoen mensen. Zo het niet fantastisch zijn als zijn hun portemonnee trekken om de problemen in hun eigen land aan te pakken?
Onafhankelijkheid
En de derde, misschien wel de meest belangrijke, reden is onafhankelijkheid. Lokale ontwikkelingsorganisaties die onafhankelijk van hun subsidiegever in rijke Westen zelf bepalen welke activiteiten zij uitvoeren, met wie en waarom. Veel lokale organisaties voeren nu vooral beleid uit dat de anderen hebben bedacht. De subsidie van de Nederlandse overheid, komt via grote Nederlandse ontwikkelingsorganisaties, bij lokale organisaties in ontwikkelingslanden terecht. Als Nederland vrouwenrechten hoog op de agenda zet, dan is er geld beschikbaar voor lokale organisaties die zich inzetten voor vrouwenrechten. Hetzelfde geldt voor moedersterfte, homorechten, meisjesbesnijdenis etc. De behoefte van een land, regio of bevolkingsgroep speelt hierbij geen rol. De Nederlandse politiek bepaalt voor welke thema’s geld beschikbaar is. Als deze organisaties leren hun eigen geld op te halen, hun eigen thema’s voor het voetlicht te brengen, hun eigen achterban te mobiliseren, pas dan is er sprake van een krachtig maatschappelijk middenveld, dat midden in de samenleving staat. En pas dan kun je werkelijk spreken van duurzame ontwikkeling.
Dit kennisgebied exporteren
De Nederlandse overheid zou er goed aan doen om dit kennisgebied te exporteren naar opkomende economieën. Al jaren staat capaciteitsopbouw, kennisoverdracht centraal in alle subsidievoorwaarden. In de jaren zeventig stuurde de Nederlandse overheid ingenieurs en landbouwdeskundigen naar Afrika en Azie, om daar , vaak als vrijwilliger, kennis over te dragen. Deze kennisoverdracht werd later een speerpunt van alle grote ontwikkelingsorganisaties. Water, sanitatie, gezondheid en educatie, allemaal werkgebieden waarvoor kennisoverdracht essentieel werd bevonden. Nog weer later, begin deze eeuw, werd dit uitgebreid met management en organisatievaardigheden. Lokale organisaties leren nu ook hoe zij financiële rapportage moeten opstellen en krijgen workshops op het terrein van management en organisaties.
Wordt het nu dan niet eens tijd dat een lokale organisatie leert hoe zij haar eigen achterban informeert en betrekt bij het werk? Hoe zij geld vraagt voor lokale projecten? Op welke manier zij dit het beste kan doen en wat het meest kansrijk is?
Voor daadwerkelijke, duurzame ontwikkeling moeten landen onafhankelijk kunnen functioneren. Hiervoor zijn drie elementen essentieel: de overheid, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. De nieuwe minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenleving zou er goed aan doen die laatste peiler die kans op onafhankelijkheid te bieden. Door hen te leren op eigen benen te staan. Met een uniek, Nederlands exportproduct. Dat dan weer wel!
[1] VFI, 2011