‘Effecten handelsliberalisering groter op mannen dan op vrouwen’

In het vorige maand verschenen nummer van Vice Versa geven we een inkijkje in de wereld van de experimentele wetenschap met een portret van de Wageningse Development Economics vakgroep. Deze vakgroep gebruikt experimentele methodes à la Esther Duflo (auteur van het boek Arm en Kansrijk) om erachter te komen wat de beste methodes zijn om tot ontwikkeling te komen. Op deze site praten we verder met de leden van de vakgroep. Vandaag met Janneke Pieters. ‘Als je direct resultaat wilt zien, moet je niet de wetenschap ingaan.’ 

De Wageningse ‘Duflo’ groep waar we in het vorige Vice Versa nummer en op deze site kennis mee hebben gemaakt staat bekend om haar veldexperimenten, maar niet iedereen doet experimenteel onderzoek. Zo spit Janneke Pieters (30) achter haar computer urenlang grote datasets door om te kijken hoe grote economische ontwikkelingen gevolgen hebben voor individuele huishoudens. ‘Ja, het stereotype beeld van de “stoffige” wetenschapper op een zolderkamertje is wel van toepassing op mij’, lacht Pieters. Zo is ze op het moment bezig met het analyseren van census-data uit Brazilië om daarmee het effect van handelsliberalisering op de arbeidsmarkt in Brazilië te schatten. ‘Er heerst veel geloof in de vrije markt. Hoe vrijer de handel, hoe groter de welvaart, is het idee. Maar we weten minder van het verdelingsvraagstuk. Op de lange termijn weet je dat de economie zich aanpast, maar wat gebeurt er in de tussentijd? Die aanpassing kan hoge kosten met zich mee brengen. Mensen switchen van baan of verliezen hun werk. Er bestaan wel vermoedens dat vrijhandel negatieve effecten kan hebben op werkgelegenheid, maar er is nauwelijks op grote schaal onderzocht hoe groot dat effect precies is. Ook vergelijken wij hoe mannen en vrouwen op verschillende manieren worden geraakt door vrijhandel.’

Wat zijn je conclusies?

‘Brazilië had heel veel importbarrières, met name in de maakindustrie. Er werkten vooral veel mannen in deze industrie. Door de liberalisering vanaf eind jaren ‘80 kreeg deze industrie te maken met veel competitie. Dat leidde tot een toename van werkloosheid en zelfs tot de afname van arbeidsparticipatie. Mannen gaven het op en zoeken geen werk meer. Dezelfde dynamiek zien we ook bij vrouwen, maar de effecten zijn er veel minder groot. Vrouwen werkten namelijk meer in de dienstensector en daar hadde handelsliberalisering veel minder effect. We vinden dus dat de effecten van liberalisering op mannen groter zijn dan vrouwen.

Daarnaast is ook het opleidingsniveau relevant. Bij hoger opgeleiden zie je een afname van mensen die in de maakindustrie werken, maar zij krijgen het voor elkaar om ergens anders werk te vinden of voor zichzelf te beginnen. Onder laagopgeleiden heerst veel meer werkloosheid of zij geven het überhaupt op.

Dat is belangrijk om te weten, want stel dat een overheid zo’n hervorming overweegt, dan kun je tegelijkertijd ervoor zorgen dat de effecten zo gunstig mogelijk zijn door bijvoorbeeld mensen te stimuleren te verhuizen naar regio’s waar veel banen zijn of door omscholingsprogramma’s.’

Hoe heb je dit gemeten?

‘We gebruikten de verschillen tussen regio’s in Brazilië. Je kunt het land in 500 verschillende regio’s opdelen. De ene regio werd veel meer geraakt door vrijhandel dan de andere regio. Dat komt omdat bijvoorbeeld de ene regio zich heel erg in landbouw specialiseert en de ander in de auto-industrie. Die regio waar de auto-industrie domineert, is dus veel harder geraakt door de hervormingen. Dit is eigenlijk een soort natural experiment omdat je als het ware regio’s met veel impact van de hervormingen kunt vergelijken met regio’s met minder impact van hervormingen. Het effect dat je meet kun je daarom toeschrijven aan de hervormingen. Je kunt op macro-economisch niveau je onderzoek niet inrichten als een Randomised Control Trial, maar bij macro-economie moet je je afvragen: wat zou ik doen als ik dit op een experimentele wijze moest meten? Vervolgens kijk je wat het dichtste bij een experimentele methode komt.’

Houd je je ook bezig met micro-onderzoek? 

‘Ikzelf niet, maar op dit moment ben ik bezig met het opzetten van een onderzoek in Bangladesh, samen met de Universiteit van Göttingen, University of Sydney, en het Bangladesh Institute of Development Studies in Dhaka.De Bengaalse overheid verstrekt daar een beurs aan meisjes en wij willen het effect daarvan combineren met de vraag naar arbeid in sectoren waar vrouwen veel werken, zoals de zorg, de textielsector of onderwijs. Je kunt namelijk wel meer meisjes naar school sturen, dus het aanbod van geschoolde arbeid verhogen, maar het is ook belangrijk om te kijken wat er aan de vraagkant gebeurt. Bangladesh heeft in het verleden bijvoorbeeld de kwalificatie-eisen voor vrouwelijke docenten aangepast om meer vrouwen te werven. Het idee van ons onderzoek is om te kijken of het effect van meer scholing voor meisjes ook hoger is als er meer vraag is naar vrouwen op de arbeidsmarkt.

Het micro-deel van deze studie is dat we met een experiment willen kijken wat de invloed is van kinderopvang in textielbedrijven. Veel vrouwen in de textielindustrie stoppen met het werk wanneer ze ouder worden en kinderen krijgen. Verandert dat nu en verandert hun baantevredenheid als bedrijven kinderopvang bieden? We proberen samen te werken met de overkoepelende werkgeversorganisatie voor textiel, want anders wordt het wel erg moeilijk om zo’n onderzoek te organiseren. En liefst ook nog met de grote afnemers.’

Wat vind je leuk aan het doen van onderzoek?

‘Je blijft continu leren en je hebt heel veel vrijheid te onderzoeken wat je zelf interessant vindt. Zo ben ik bijvoorbeeld voor mijn promotie aan India gaan werken omdat ik erg was geïnteresseerd in inkomensverdeling en ongelijkheid in dat land. Waar komt ongelijkheid nu eigenlijk door? Ik ben dat gaan analyseren, en dan zie je vaak dat als landen gaan groeien, mensen minder in de landbouw gaan werken en meer in de dienstensector en maakindustrie. Nu zie je in India dat vooral de dienstensector groeit en de vraag naar hoogopgeleide mensen groeit daarmee ook, maar de maakindustrie groeit veel minder hard. Doordat arbeid is verschoven van laaggeschoolde arbeid in de landbouw naar hooggeschoolde arbeid in de dienstensector, is de ongelijkheid heel erg toegenomen. Als je dus die ongelijkheid wilt verminderen, moet je ervoor zorgen dat mensen uit de landbouw in de maakindustrie terecht kunnen komen.

Een belangrijk probleem is echter dat de regelgeving voor arbeid in India heel strikt is. Het is moeilijk om mensen te ontslaan en daarom zijn bedrijven minder flexibel. Het liefste wil je banen met goede sociale zekerheid en rechtsbescherming, maar 80 % van de arbeidskrachten werkt in de informele sector zonder contracten. In regio’s waar regelgeving minder streng is, doet de formele industrie het veel beter. Er wordt al jaren geroepen door economen dat daar wat aan gedaan moet worden, maar dat ligt heel gevoelig bij machthebbers die een goede baan hebben en gebaat zijn bij strenge regelgeving.

In een ander onderzoek kijk ik naar de toename van ongelijkheid en de rol van onderwijs. We vinden dat een toename van onderwijs heeft bijgedragen aan meer ongelijkheid. Ten eerste groeien de opleidingsniveau’s verschillend. Er zijn relatief meer reeds opgeleide vrouwen die naar het hoger onderwijs gaan dan ongeletterde vrouwen die basisonderwijs genieten. Daarmee groeit ook de ongelijkheid. Vrouwen die wel naar school gaan, krijgen bovendien minder kinderen, en daardoor worden hun gezinnen kleiner en rijker.’

Heb je ook al artikelen kunnen publiceren?

‘Twee artikelen over India zijn verschenen in World Development en de Journal of Development Studies. Dat zijn belangrijke tijdschriften binnen de ontwikkelingseconomie. Je hebt ook de algemene top economische tijdschriften, zoals American Economic Review, daar is het veel lastiger om iets gepubliceerd te krijgen. De toptijdschriften zijn vaak Amerikaanse tijdschriften en het overgrote deel gaat over de Amerikaanse economie. Dan gaat er nog zo’n 2 tot 3 % over het Verenigd Koninkrijk en Canada, 2 % over China en India en slechts 1,8 % over Sub Sahara Afrika. Dat is ook wel logisch, want voor Sub Sahara Afrika zijn weinig data.’

Wat is nu het effect van je onderzoek?

‘Een direct effect heb je waarschijnlijk niet. Je draagt bij aan een groeiende consensus over wat belangrijk is en wat niet. Ik denk dat verandering heel langzaam gaat, dat er op een gegeven moment een soort bewustzijn groeit onder beleidsmakers. De Chief Economic Advisor in India weet bijvoorbeeld wel de laatste stand uit de wetenschap. Maar beslissingen op beleidsniveau verander je natuurlijk niet alleen door meer kennis, veel zaken zijn politiek. Impact van je onderzoek is heel langzaam en indirect. Dat is soms wel een beetje frustrerend, maar als je direct resultaat wilt zien, moet je niet de wetenschap in gaan.Toch probeer je onderwerpen op de agenda te zetten. Zo ben ik aan een blog begonnen over een onderzoek dat ik deed naar de arbeidsparticipatie van vrouwen in India. Het blijkt dat het percentage vrouwen in India dat werkt namelijk daalt, terwijl het percentage vrouwen dat onderwijs geniet stijgt.’

Hoe komt dat?

‘Aan de ene kant kan dat komen doordat meer mannen een goede baan hebben en het voor het inkomen niet meer nodig is dat de vrouw werkt. Verder blijkt dat werkgelegenheid in de maakindustrie vooral gegroeid is in de bouw, en dat is een sector waar minder vrouwen werken.

Maar het zou ook kunnen zijn dat het aanbod van onderwijs zich niet direct vertaalt in banen omdat vrouwen andere redenen hebben om onderwijs te volgen dan om te werken. Onderwijs is namelijk ook belangrijk op de huwelijksmarkt. Je wilt een man met een goede baan, dus moet je zelf ook een goede opleiding hebben. Nog een stap verder zijn er theorieën die stellen dat mannen graag een goed opgeleide vrouw wil hebben omdat daardoor ook kinderen het verder schoppen op school.’

Wat is de relevantie van dit onderzoek?

‘Het belang van vrouwen op de arbeidsmarkt is groot voor groei en gelijkheid. In Oost-Azië bijvoorbeeld gingen landen veel harder groeien doordat meer vrouwen participeerden op de arbeidsmarkt. Daarnaast is werk voor vrouwen heel belangrijk voor empowerment, doordat ze meer invloed hebben bijvoorbeeld in het maken van beslissingen binnen het huishouden. Dat heeft positieve effecten op hun eigen welzijn, en ook op dat van hun kinderen.

Beleidsmakers zouden hier wat aan kunnen doen door bijvoorbeeld meer “vrouwvriendelijke” banen te creëren voor vrouwen die gemiddeld hoog opgeleid zijn, bijvoorbeeld in de exportindustrie, of door ervoor te zorgen dat vrouwen gemakkelijker werk kunnen combineren met hun taken binnen het huishouden. Daarnaast zou het ook meer geaccepteerd moeten worden dat vrouwen werken in sectoren die traditioneel worden gezien als mannenwerk.’

Meer lezen over de onderzoeken van de Wageningse Development Economics Group? Lees dan de nieuwste Vice Versa! Neem snel een abonnement of bestel het los. Ontvang bij een abonnement gratis het boek ‘Congo Codes’ van Dirk Jan Koch of ‘Minder Hypes, Meer Hippocrates’ van Marc Broere en Ellen Mangnus. Lees ook de andere interviews met de Wageningse wetenschappers in ons wetenschapsdossier.

Foto: Leonard Fäustle