Afrika is (g)een land

Door het grote bereik en het imago van onafhankelijkheid hebben de media een enorme invloed op de beeldvorming van Afrika en ontwikkelingssamenwerking. In deze vijfde week van het Reframing the Message? debat staat daarom ook de media centraal in de analyse. Daarbij kijken we niet alleen naar de media zelf, maar ook naar de interactie tussen de media, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Welke belangen hebben de verschillende partijen en wie is verantwoordelijk?

‘The hopeless continent’, kopte de cover van de mei editie van The Economist in 2000. “Overstromingen in Mozambique; hongersnood in Ethiopië (alweer); massamoorden in Oeganda; de ineenstorting van Sierra Leone en een reeks van oorlogen verspreid over het continent. Het nieuwe millennium heeft Afrika meer rampen gebracht dan hoop”, leest één van de artikelen uit het blad dat de tendens van de andere artikelen goed weergeeft. Het beeld van Afrika als een verloren continent verschijnt in deze tijd veelvuldig in de media en het vertrouwen in ontwikkelingssamenwerking kan op steeds minder publieke steun rekenen.

Cliché

Een decennium later is niet alleen de cover veranderd – van een jongen met een AK47 naar een jongen met een vlieger- en de titel in ‘Africa Rising’, maar ook de tone of voice van de artikelen in The Economist van 2011 is volledig anders. In deze issue ligt de focus niet op de uitdagingen, maar op het potentieel en de indrukwekkende economische groei van het continent.

Maar is dit beeld van Afrika als ‘the hopefull continent’ realistischer dan het eerder geschetste beeld of wordt het ene clichébeeld simpelweg vervangen door een ander? Richard Dowden, directeur van the Royal African Society, denkt het laatste. Hoewel beide verhalen waar zijn, vertellen ze allebei maar een gedeelte van het hele verhaal. Hij laat zien dat er in de beeldvorming en berichtgeving van Afrika een dichotomie ontstaan is tussen welvaart aan de ene kant en armoede aan de andere. De realiteit is echter minder eenvoudig in te delen. Afrika is geen land, maar een continent waar deze twee aspecten van het leven naast elkaar bestaan, net als alles er tussen in. Maar hoewel dit gegeven een algemeen geaccepteerde waarheid lijkt, blijft veel van de berichtgeving over Afrika in de Westerse media eenzijdig. De vraag is welke redenen hieraan ten grondslag liggen.

Mirjam Vossen, journalist en promovendus op het gebied van framing in de publieke discussie over wereldwijde armoede, stelt dat een deel van het probleem aan de discipline zelf ligt. ‘Journalisten zijn getraind om in te zoomen op wat er mis gaat.’ Goed nieuws is geen nieuws, is volgens Vossen het adagium van de journalistiek. ‘Het is een misvatting dat er een balans moet zijn binnen één verhaal’, stelt Vossen. ‘De nuance komt pas als je in de volle breedte kijkt naar communicatie. Het kernwoord is afwisseling: afwisseling in de invalshoek en in het frame dat je gebruikt. Daarbij moet je wel oppassen dat het ene type verhaal niet consequent een groter bereik heeft dan het andere.’

Het maakbare nieuws

In het boek ‘Het Maakbare Nieuws’, dat als antwoord verscheen op Joris Luyendijks ‘Het zijn net mensen’, wordt nog een andere verklaring aangedragen. Zo stelt Gerbert van der Aa, historicus en journalist gespecialiseerd in Noord- en West-Afrika, dat de berichtgeving in de Westerse media vaak een gekleurde perceptie is van de realiteit. Als voorbeeld geeft hij de berichtgeving over de hongersnood in 2005 in Niger. Beelden van uitgehongerde kinderen en rouwende moeders domineerden het nieuws en humanitaire hulp kwam snel op gang. Toen Van der Aa een paar maanden later het ‘rampgebied’ bezocht bleken de bewoners van het gebied niet op de hoogte te zijn van deze ramp. ‘Er waren wat lokale problemen, zoals ieder jaar, maar van een hongersnood was echt geen sprake’, vertelt een restauranthouder Van der Aa. De berichtgeving van de Westerse media werd volgens Van der Aa in dit geval sterk beïnvloed door de belangen van hulporganisaties zoals Artsen zonder Grenzen. Volgens Van der Aa is dit voorbeeld niet een uitzonderlijk geval, maar onderdeel van een veel groter probleem. ‘Ten bate van het goede doel worden journalistieke principes zomaar aan de kant geschoven’, concludeert hij.

‘De media en ngo’s hebben een haat-liefde verhouding’, stelt Vossen. ‘Aan de ene kant willen journalisten niet de verdenking op zich krijgen dat ze zich voor het karretje van een organisatie hebben laten spannen en zijn ze daarom vaak extra kritisch op ontwikkelingssamenwerking. Aan de andere kant stellen ontwikkelingsorganisaties dat ze moeilijk toegang hebben tot de media, want deze is immers op zoek naar iets nieuws, iets prikkelends en dat zijn vaak de problemen terwijl ngo’s vaak het tegenovergestelde willen vertellen. ‘Vanuit de media is een nadruk op vooruitgang niet logisch, want wanneer is geleidelijke vooruitgang immers nieuwswaardig?’

Het beste nieuws van de wereld

Dat goed nieuws wel nieuwswaardig kan zijn bewijst de World’s Best News campagne in Denemarken. Het initiatief wordt breed gedragen in de Deense samenleving en blijkt tevens een verenigende werking te hebben, zowel op het politieke speelveld als het maatschappelijk middenveld. Volgens Thomas Ravn-Pederson, hoofd van de campagne, is de kracht van het initiatief dat de organisatie samenwerkt met een breed scala aan partners, van ngo’s tot het bedrijfsleven en de politiek waarbij partijen op het politieke spectrum van links tot extreem rechts steun toedragen aan de campagne.

Jaarlijks wordt er in Denemarken het goede nieuws op verscheidene manieren verspreid. Zo staat de Deense Metro één dag volledig in het kader van de campagne, gaan vrijwilligers en politici de straat op om brochures uit te delen en staat het goede nieuws zowel op melkpakken als op treinen gedrukt. ‘Het doel van de campagne is het vergroten van het optimisme over de resultaten van ontwikkelingssamenwerking’, stelt Ravn-Pedersen. Anders dan de naam doet vermoeden presenteert de campagne niet alleen goed nieuws, maar wordt er een positieve of beter gezegd een constructieve boodschap uitgedragen om nieuws over internationale samenwerking te verspreiden. ‘Wij hopen hiermee de stereotypes over Afrika en ontwikkelingssamenwerking te ontkrachten en het geloof van de burger in ontwikkelingssamenwerking te vergroten’, aldus Ravn-Pedersen.

Maar de campagne heeft nog een hoger doel, namelijk de alternatieve berichtgeving niet een ludieke uitzondering op de totale verslaggeving over deze onderwerpen te maken, maar onderdeel te laten worden van het grotere medialandschap. ‘Framing gaat niet alleen om hoe je een verhaal vertelt en welke beelden je hierbij gebruikt, maar het gaat er om hoe je met de berichtgeving bepaalde frames versterkt en daarmee de beeldvorming beïnvloedt.’ Reframen begint dus volgens Ravn-Pederson vooral bij jezelf: ‘Wees als journalist bewust van je eigen frames en beeldvorming en probeer dingen dan ook op een andere, constructieve manier te zien. Op het moment dat je jezelf openstelt voor andere frames dan verandert het verhaal dat je vertelt vanzelf.’

Volgens Vossen heeft deze campagne een grotere discussie opgeroepen in de journalistieke wereld. ‘Vooral in het eerste jaar was er veel aandacht voor het initiatief van de media, maar daarna waren alleen nog maar kleinere en lokale bladen geinteresseerd.’ Dit zegt iets over het medialandschap in het algemeen. “Mensen moesten het goede nieuws op melkpakken lezen omdat wij er niet over schrijven”, was een gedachte die bij meer journalisten ging dagen en nu is er wel een discussie over de verantwoordelijkheid die journalisten hebben in de beeldvorming.

Vestigen van bedrijven

Het discours van de media heeft niet alleen verregaande consequenties voor het mondiaal burgerschap, maar ook op internationale handel. In het boek ‘Doing business in Africa’ dat Marjolein Lem, senior consultant bij Berenschot International, samen schreef met Rob van Tulder en Kim Geleynse, wordt beschreven wat het effect is van de berichtgeving in de media op het vestigen van bedrijven in Afrika. Volgens Lem is de negatieve beeldvorming over Afrika één van de redenen voor bedrijven om weg te blijven uit die landen.

‘Wat blijkt uit negen jaar analyse is dat in Nederland vooral negatief over Afrika wordt bericht, terwijl er in India een genuanceerder beeld wordt geschetst’. Lem legt uit: ‘Waar in Nederland honger en armoede als bepalende kenmerken van Afrika worden genoemd zie je dat India veel meer denkt in termen van kansen en economische groei. Overigens is dit beeld de laatste jaren wel aan het veranderen’, voegt Lem er aan toe. De keuze van een bedrijf om zich ergens te vestigen is dus in grote mate afhankelijk van de beeldvorming. ‘Als ondernemer moet je keuzes maken, want je kunt niet in alle landen actief zijn. In zo’n keuze spelen percepties van een land of regio en gevoel vaak een grotere rol dan een objectieve analyse.’

Verantwoordelijkheid

Over wie er verantwoordelijk is voor het veranderen van de beeldvorming zijn de meningen sterk verdeeld. Volgens Lem hebben ontwikkelingsorganisaties zelf toch ook een belangrijk aandeel gehad in het ontstaan van het vertekende beeld: ‘Ngo’s hebben een bepaald doel en leven bij het feit dat er een bepaald beeld bestaat over Afrika van problemen en ellende. Daarbij hebben ze ook onrealistische verwachtingen geschept over het werk dat ze doen door te suggereren dat ze het probleem wel even zouden oplossen.’ Volgens Vossen is er voor de maatschappelijke organisaties inderdaad een belangrijke taak weggelegd, maar is de rol van de media explicieter. ‘Behalve dat media een groter bereik hebben, is de taak van de media ook anders. De media moeten immers een representatief beeld schetsen van de wereld. Daarom weegt hun verantwoordelijkheid zwaarder dan die van ontwikkelingsorganisaties’.

Maar ook de politiek heeft een belangrijke rol, want beleidskeuzes reflecteren en beïnvloeden ook de beeldvorming van ontwikkelingssamenwerking. Het Dutch Good Growth Fund is hier een voorbeeld van. Een onderdeel van het fonds is de investering in het Nederlands midden en klein bedrijf om deze aan te sporen te ondernemen in ontwikkelingslanden. De vraag is of deze investering nog nodig is als de beeldvorming van Afrika zou veranderen en bedrijven vertrouwen zouden hebben daar te investeren. Zou de minister het DGGF geld wellicht niet beter aan reframing kunnen besteden?

Auteur
Siri Lijfering

Datum:
20 januari 2014