
De prijs van de onderhandelingen
Het wordt bijna vergeten. Te midden van al het vuurwerk of er nu wel of niet een akkoord komt met India over het voedselzekerheidsvoorstel, is de Bali-conferentie officieel onderdeel van de Doha-Development Agenda. Maar wat kan de top eigenlijk opleveren voor de minst-ontwikkelde landen?
De prijs die je betaalt om te kunnen blijven onderhandelen. Zo typeert Nicolas Imboden, directeur van IDEAS, het pakket voor Minst-Ontwikkelde Landen dat er op Bali op tafel ligt. Het MOL-pakket is op Bali het derde agendapunt, maar krijgt weinig aandacht nu een akkoord afhangt van de beweging op het voedselzekerheidsvoorstel.
In het pakket worden de volgende zaken voorgesteld:
Markttoegang: de Europese Unie geeft onder het Everything But Arms voorstel (EBA) al 100 % toegang tot de markten van de MOLs, maar de VS doet dat nog niet. Juist voor de producten die voor hen belangrijk zijn, zoals textiel, geeft de VS juist geen toegang tot de producten. In het voorstel moeten ontwikkelde landen beloven om te proberen de Mols markttoegang te geven: zij moeten kunnen laten zien dat ze het proberen. Op katoen is de taal iets sterker en worden ook ontwikkelingslanden, die in een positie zijn dat te doen, aangespoord om markttoegang te geven.
Volgens analisten ligt een van de oorzaken voor het zwakke voorstel bij ontwikkelingslanden zelf. In de groep MOLs bestaan namelijk verschillende belangen: Afrikaanse landen krijgen onder de Amerikaanse African Growth and Opportunity Act (AGOA) al toegang tot Amerikaanse markten. Landen zoals Lesotho, Kenia en Mauritius vrezen dat markttoegang voor alle MOLs ten koste gaat van hun exporten. ‘Deze verdeeldheid vernietigde hun onderhandelingspositie op de markttoegang’, zegt Imboden.
Tekenend in die zin is de opstelling van de WTO ambassadeur van Lesotho, Nkopana Monyane, tijdens een bijeenkomst van IDEAS. ‘Wat brengt de groep MOLs nu precies samen? Is het wel realistisch om een one-size-fits-all systeem te hebben? Het is een kunstmatige lijn. We vechten over dingen, maar zijn zo verdeeld.’
Oorsprongsregels: de Rules of Origin bepalen welke herkomst een product heeft zodat een ontwikkelingsland kan profiteren van de preferentiële toegang. Als een land bijvoorbeeld water wil exporteren maar de verpakking komt uit een ander land, dan kan een ontwikkelingsland markttoegang verliezen. De tekst opent de mogelijkheden hoe daar gemakkelijker regels voor kunnen worden bedacht en hoe deze kunnen worden geharmoniseerd en transparanter kunnen worden gemaakt. De MOLs hebben er belang bij dat er zo weinig mogelijk waarde hoeft te worden toegevoegd om toch in aanmerking te komen voor vrije markttoegang. Maar volgens critici is het ambitieniveau erg laag. Zo gebruikt de tekst de woorden ‘should’ of ‘it is desirable’: en dat is niet erg sterk. Ook wordt er geen percentage bepaald vanaf waar er waarde mag worden toegevoegd om als herkomstland in aanmerking te komen. Er staat slechts dat er kennis genomen wordt van de wens van de MOLs dat er maximaal 75 % van het product uit het buitenland mag komen.
Katoen: de tekst op katoen komt er vooral op neer dat het issue op de agenda blijft staan. De tekst is een stuk zwakker dan de tekst zoals die in Hong Kong in 2005 was voorgesteld, toen er nog werd gevraagd om katoensubsidies te elimineren. Toch is de tekst volgens sommige analisten winst, omdat het thema helemaal van de agenda dreigde te verdwijnen.
De Services Waiver (een soort ontheffing van de basisprincipes van de WTO, dat een land aan iedereen dezelfde markttoegang moet geven) tenslotte moet erin voorzien dat de preferentiële toegang van diensten uit ontwikkelingslanden zoals touroperators, leraren, verpleegsters tot de markten van westerse landen wordt geoperationaliseerd. Het wordt geschat dat diensten rond de 47 % van het BNP van ontwikkelingslanden bedraagt. Ontwikkelingseconomen, zoals Joseph Stiglitz, vinden het belangrijk dat ontwikkelingslanden diensten kunnen exporteren, waaronder ook ongeschoolde arbeid: hier hebben ontwikkelingslanden immers een comparatief voordeel op.
De Services Waiver maakt dat technisch mogelijk, maar ook hier is er geen verplichting voor landen. Bovendien zullen landen niet zo snel ongeschoolde werknemers willen toelaten omdat dat politiek zeer gevoelig ligt. Met name de EU zal dit niet toelaten: volgens velen zijn de mogelijkheden die de waiver biedt voor de handel in ongeschoolde arbeid dan ook miniem.
Monitoring en evaluatie: Verder is er een mechanisme ontwikkeld dat de speciale behandeling die ontwikkelingslanden krijgen binnen het multilaterale systeem moet monitoren. Maar volgens Marc Maes van de Belgische ngo koepel 11.11.11 is dit geen stap vooruit. Het zou het mandaat weghalen van het Comittee for Trade and Development (CTD), dat zich ook bezig hield met de zogenaamde implementation issues: de manier waarop de afspraken van de Uruguay Ronde ten uitvoer worden gebracht. Volgens ontwikkelingslanden gebeurt dat nog steeds ongebalanceerd. Door nu een sterk mandaat te geven aan het monitoringmechanisme dreigt het CTD gemarginaliseerd te worden en daarmee de implementation issues, voor de zoveelste keer, ondergesneeuwd.
Toch zorgt het pakket er volgens Imboden voor dat ontwikkelingslanden een voet tussen de deur hebben. ‘Je kunt blijven praten en de deur blijft openstaan zodat je in de toekomst misschien iets beters kunt krijgen. Als je het weigert, heb je niets meer. Sommigen zeggen weliswaar dat het een fantastische deal is: dat is niet zo. Ontwikkelingslanden hebben hier op Bali niet een goede deal gekregen, maar ze hebben geen andere keuze dan het te accepteren.’
Ngo’s pleiten er dan ook voor het MOLs-pakket binnen boord blijft, óók als er geen overeenkomst komt op handelsfacilitatie of voedselzekerheid. Dat vindt ook Debapriya Bhattarachya, hoofd van het Bengaalse Centre for Policy Development. ‘Het Bali pakket zou niet moeten worden gedood in het vuurgevecht tussen ontwikkelde landen en opkomende landen. Als we nu toch al aan cherry picking aan het doen zijn, waarom zou je dan ook niet het Bali pakket opdelen?’
Dat zou echter niet het eindstation moeten zijn. Het belangrijkste doel van ontwikkelingslanden in het handelssysteem is om de Doha-agenda weer op te pakken. Volgens Bhattarachya gaat het dan niet om de documenten zelf – want die zijn misschien niet ideaal – maar om de issues. ‘Er moet een gebalanceerde integratie komen van ontwikkelingslanden in het multilaterale systeem. Dit moet het welzijn van mensen verbeteren. Dat moet onze eerste doelstelling zijn: weer terug te gaan naar die fundamentele zorg en de Doha agenda die nog niet af is. Dat betekent onder andere markttoegang tot markten, zoals voor textiel in de Verenigde Staten, dat betekent de onderhandelingen over diensten, katoen en een hogere kwaliteit van Aid for Trade.’
Jane Nalungu van SEATINI, een Zuidelijk Afrikaanse ngo gezeteld in Uganda, vult aan: ‘We hebben een inclusief handelssysteem nodig. De uitdagingen van de minst ontwikkelde landen zijn nog steeds talrijk en nog steeds hetzelfde als twintig jaar geleden. We zijn in de wereldeconomie geïntegreerd als exporteurs van ruwe materialen. De jaren ’90 waren het de verloren jaren voor de ontwikkelingslanden door de Structural Adjustment Programmes en we hebben nog steeds een structurele verandering nodig om voor inclusieve groei en werkgelegenheid te zorgen.’
Voorlopig lijkt de rest van Doha echter heel erg ver weg op deze WTO-top. Het is eerst nog maar de vraag of er überhaupt een multilateraal handelssysteem blijft bestaan om de Doha agenda weer op te pakken. De delegatieleden, ook en misschien zelfs wel met name die uit het westen, herhalen het keer op keer dat het multilaterale systeem zo belangrijk is en het vooral ontwikkelingslanden zijn die dit nodig hebben. Hypocriet? Monyane observeert: ‘Na zo’n statement vliegen ze de zaal uit om te gaan discussiëren over bilaterale of regionale handelsovereenkomsten. Het is als een World Cup: de kleine landen zijn nodig om de grote landen te laten winnen.’
Lees alle artikelen over de WTO conferentie in ons dossier: http://www.viceversaonline.nl/dossiers/wto-conferentie-bali/