Angus Deaton: ‘Meer hulp is deel van het probleem, niet de oplossing’

‘The Great Escape’, het nieuwe boek van Angus Deaton, geeft stof tot nadenken over de rol van ontwikkelingssamenwerking. Vice Versa sprak Deaton in Amsterdam, waar hij de Anatomische Les van het AMC bijwoonde. ‘Waar ik me echt zorgen over maak is dat heel veel mensen het idee hebben dat we méér hulp moeten geven. Dat idee is een deel van het probleem, niet van de oplossing.’

Professor Deaton van Princeton University ploft neer in een fauteuil in de lobby van het Amsterdamse hotel waar hij logeert. Hij zucht diep en verontschuldigt zich voor een naar hoestje. ‘Ik hoop dat het goed gaat bij de lezing.’ In zijn boek bespreekt hij de hulpillusie en het ondermijnende effect van financiële en materiële steun op goed bestuur in ontwikkelingslanden. Toch maakt zijn kritiek hem geen tegenstander van ontwikkelingshulp: hij pleit voor onderzoek en kennisuitwisseling. ‘Er zijn twee dingen die mij identificeren als iemand die wil helpen en die gelooft dat er manieren zijn die kunnen helpen.’

Ten eerste vindt Deaton dat de mensheid een verplichting heeft om arme mensen over de hele wereld bij te staan. ‘Vanwege het humanitaire aspect. Zij zijn veel slechter af dan wij en als we kunnen helpen moeten we dat doen. En ik denk dat veel van de ellende door ons, de rijke landen, is veroorzaakt.’ Ten tweede gelooft hij in technische assistentie, maar in een andere vorm dan buitenlandse hulp voor overheden in ontwikkelingslanden. ‘Overheden van rijke landen kunnen onderzoek doen naar ziektes die vooral arme mensen treffen. Zulke wetenschappelijke kennis is een enorme gift voor arme landen.’

Daarnaast kunnen we volgens Deaton belemmeringen van ontwikkeling wegnemen. ‘Er zijn veel dingen die we nu doen die arme landen diep raken, zoals katoensubsidies die het Afrikaanse boeren moeilijk maakt om te concurreren, of wapenhandel. Ik weet niet hoe we kunnen denken dat we landen helpen als we ze met de ene hand geld geven en met de andere wapens verkopen. Er zijn heel veel dingen die we kunnen doen, die echt de armen kunnen helpen en waarvan ik denk dat de wereld er een stuk op vooruit gaat.’ Hiermee bedoelt Deaton het oprichten van onderzoeksinstituten, medicijnen beschikbaar maken, handelsbarrières afschaffen, kennis delen en advies geven. ‘Als je dat als hulp kwalificeert, heb ik er geen probleem mee.’

Hij benoemt ook de goede voorbeelden. ‘Ik merk dat bijvoorbeeld Oxfam tegenwoordig veel meer nadruk legt op externe advocacy, gericht op de Westerse overheden om die te overtuigen van toegankelijkere wereldwijde gezondheidszorg. Daar ben ik zeker voorstander van en van landen die budget inzetten voor dit soort doeleinden.’

Niet van buitenaf

‘Mijn kritiek is gericht op hulp die de landen daadwerkelijk in gaat: financiële steun en materiële hulp voor gezondheidszorg, de bouw van wegen of scholen. Dat ondermijnt lokale overheden en de aandacht verschuift van het eigen volk naar geld van hulpinstanties. Dit is vooral aan de orde in Afrika, waar overheden van veel landen al jaren het leeuwendeel van de overheidsinkomsten uit het buitenland ontvangen. Het is veel minder aan de orde in bijvoorbeeld India of China, waar hulp beperkt is.’

‘Hulp kan in eerste instantie effectief zijn, of niet. Als je bijvoorbeeld geld geeft voor medicijnen tegen hiv/aids, kan het zijn dat een ngo niet competent genoeg is om dat geld goed te besteden. Dat buiten beschouwing gelaten zijn veel mensen gebaat bij deze medicijnen en er zijn miljoenen mensen nog in leven dankzij het geld dat hieraan uitgegeven is. Dat is heel effectief, dat ontken ik ook absoluut niet. Maar zelfs als deze hulp effectief is en het doel bereikt, veroorzaakt het nog steeds een probleem: we kunnen niet van buitenaf de gezondheidszorg in een land organiseren. Gezondheidszorg in Kenia of Oeganda zal gevormd moeten worden door het Oegandese of Keniaanse volk op een manier die ze zelf willen.’

Sociaal contract

‘Overheden hebben een contract met de burgers. Die betalen belasting en in ruil daarvoor levert de overheid diensten als gezondheidszorg, wegen, defensie, politie, noem maar op. Maar als het geld van buitenaf komt, wordt dat contract ondermijnd. Welk effect dat heeft verschilt van land tot land. De grootste problemen doen zich voor in de landen die worden geregeerd door één persoon met weinig checks and balances. Dan kunnen zich heel slechte dingen voordoen. Ik denk dat op lange termijn deze enorme geldstromen ervoor zorgen dat overheden weinig aandacht hebben voor hun eigen burgers, want dat hóeven ze niet.’

Is het dan beter om te concentreren op het verbeteren van overheden en het sociale contract?

‘Ik denk niet dat je dat van buitenaf kunt beïnvloeden. Ik weet dat sommige hulporganisaties en de Wereldbank op die manier denken, maar ik zie het eigenlijk als een contradictio in terminis. Een contract tussen twee partijen, daar heeft niemand anders iets mee te maken.’

‘Oxfam heeft het er ook over om geld te geven aan het maatschappelijk middenveld, die dan druk kan uitoefenen op de overheid. Dat heb ik talloze keren gezien, maar wat er dan gebeurt is dat niet alleen de overheid wordt ondermijnd, maar het maatschappelijk middenveld ook! Er ontstaan geen echte grassrootsorganisaties, maar maatschappelijke organisaties gaan deel uitmaken van de hulporganisaties. De legitimiteit verdwijnt heel snel als organisaties geld van buitenaf aannemen.’

Dus die ontwikkeling moet echt uit het land zelf komen?

‘Absoluut, maar dat betekent niet dat er niet geleerd kan worden van andere landen. In een betere wereld dan deze zouden de Wereldbank en consultancybedrijven als McKinsey of Gallup beschikbaar zijn om landen te adviseren en helpen het sociale contract te verbeteren. Dat soort assistentie vind ik een heel goed idee. Momenteel is de Wereldbank hier niet toe in staat, omdat hun technische assistentie gekoppeld is aan de leningen.’

Meer hulp is niet beter

Bent u niet bang dat mensen uw boek gebruiken om de hulpbudgetten te verlagen?

‘Dat zou wel goed zijn.’

Is het geen probleem als het alleen bij die verlaging blijft?

‘Dan denk ik nog steeds dat het wel goed is. Als je hetzelfde niveau van hulp aanhoudt, moet er wel een verschuiving plaatsvinden. Wat ik zou voorstellen? Geen enkele Afrikaanse overheid zou meer dan 25 procent van de inkomsten uit het buitenland moeten krijgen. Maar dat is moeilijk uit te voeren. Misschien gaan de Nederlanders daar wel mee akkoord, maar de Zweden bijvoorbeeld weer niet. Er is geen supranationale overheid die dat af kan dwingen.

Waar ik me echt zorgen over maak is dat heel veel mensen het idee hebben dat we méér hulp moeten geven, dat we iets moeten doen. Dat idee is een deel van het probleem, niet van de oplossing. Als dat geld eigenlijk mensen schaadt, doen we het om onszelf beter te voelen, ten koste van de mensen in de armste landen. Voor mij is dat een soort kolonialisme. We gebruiken mensen die slechter af zijn om onszelf beter te voelen. Dat is wat hier gebeurt.’

Maar het zijn toch goede bedoelingen?

‘Absoluut en dat is de ironie van hulp: je probeert iets goeds te doen, maar eigenlijk brengt het schade toe.’

Komt dat ook omdat we er niet genoeg vanaf weten?

‘Ja, en kijk…democratie is niet perfect, politiek is ingewikkeld. Maar je betaalt belasting, de overheid geeft het uit en als dat niet op de goede manier gebeurt zijn er de media die dat kunnen onthullen en verkiezingen zodat er iemand anders gekozen kan worden. Er zijn consequenties. Maar dat gaat niet op voor het geld dat in Oeganda of Zambia wordt uitgegeven. Hoe kunnen we daar meer over te weten komen? Het heeft veel te maken met open kanalen voor communicatie.’

Dat de gedachte ‘we iets moeten doen’ hardnekkig en gevaarlijk is, illustreert Deaton met een paar voorbeelden. Zo noemt hij de situatie in Rwanda vlak na de massamoorden. Er werd veel hulp gegeven om de zorgwekkende humanitaire situatie rond Goma te bestrijden. De budgetten verdwenen in trainingskampen van de Hutu’s. ‘Overheden kwamen erachter en begonnen zich terug te trekken, maar de weerstand van de mensen thuis was enorm omdat ze vonden dat er iets aan de situatie gedaan moest worden. Sommige ngo’s hebben zich teruggetrokken, maar kregen veel kritiek van andere organisaties. Er bleven ook nieuwe hulpinstanties komen.’

Beeldvorming

Er is hier ook discussie over de beeldvorming van hulp en over ontwikkelingslanden, wat denkt u daarvan?

‘Het beeld dat vaak gegeven wordt, is dat er miljoenen hongerige mensen in de rij staan en dat wij ze voeden. Als we minder geld uitgeven wordt dat direct vertaald in een hoeveelheid mensen die dan zullen overlijden. Dat is onzin. Ik denk dat dit beeld veel schade aanricht.’

Dan stuiten we op de paradox tussen de korte termijnvisie voor fondsenwerving en de lange termijnvisie over ontwikkeling van Afrikaanse landen…

‘Ja. In mijn boek geef ik ook een voorbeeld. Ik ontmoette een senior executive van één van de grote hulporganisaties. Ze werkte aan de West Coast en ik dacht aan Senegal, maar het bleek om Californië te gaan, want daar zaten de grootste donors. Deze mensen werken voor de donors. Maar ik wil ze zeker niet beschuldigen van hypocrisie, want dat is niet het geval. Het zijn heel toegewijde mensen die echt willen helpen, maar uiteindelijk moeten ze de geldschieters tevreden houden.’

Is er een andere rol die ngo’s kunnen spelen? Hoe moeten ze hun manier van werken veranderen?

‘Duncan Green (Oxfam) schreef een heel goed boek: From Poverty to Power. Hij maakt een punt waar ik volledig achter sta, namelijk dat niet het gebrek aan geld maar het gebrek aan macht het probleem is. Hulp ondermijnt ook de macht van mensen en de aandacht voor hun eigen politieke belangen. Die aandacht verschuift naar de belangen van hulporganisaties.

Thuis aan het werk

Maar het is toch niet slecht als organisaties de ongelijkheid en de armoede in de wereld willen bestrijden?

‘Nee, nee. Ik krijg ook vaak studenten bij me die ontzettend toegewijd zijn en zich in willen zetten tegen armoede en die vragen wat ze dan moeten doen.’

En wat antwoordt u dan?

‘Je moet niet naar Kampala gaan, maar naar Washington – als het Amerikanen zijn. Je moet je laten horen over de katoensubsidies en zorgen dat ze verdwijnen, je moet proberen uit te leggen wat voor schade het kan toebrengen. Je kunt aansporen om meer geld vrij te maken voor bestrijding van ziektes. Dit soort dingen ‘thuis’ kunnen een groot effect hebben. Sommige mensen denken dat het te moeilijk is, omdat je tegen de gevestigde lobby in moet gaan. Maar lobby’s kunnen overwonnen worden, er kunnen tegen-lobby’s worden opgezet. Politiek is heel vluchtig. Verandering kan veel sneller gaan dan mensen soms denken.

Vindt u dat mondiale instituties ook een verantwoordelijkheid hebben? Zoals de Wereldbank?

‘Ik zou de Wereldbank afschaffen en een mondiaal consultancykantoor oprichten. Er wordt veel verwacht van de VN en de Wereldbank maar dat is absurd. Het is geen wereldregering en die rol hoeven ze ook niet te spelen. Ze hebben niet de macht om dat te doen.

Aan de andere kant heeft de Wereldbank wel veel ervaring in veel landen wereldwijd en die ervaring zou beschikbaar moeten zijn. Ik ben voorstander van informatie-uitwisseling en advies, maar ik denk niet dat we een soort wereldregering nodig hebben om de mondiale gezondheidszorg in te richten.’

Betere wereld

Uw boek heet ‘The Great Escape’, denkt u dat het voor alle landen mogelijk is om ‘the great escape’ te maken?

‘Waarschijnlijk niet allemaal tot hetzelfde welvaartsniveau, maar ik denk dat het mogelijk is om mondiale armoede uit te bannen.’

U zegt ook: ‘The world is a better place than it used to be.’ Is dat wel zo? Met al het geld en de mogelijkheden die we hebben is er nog steeds armoede en ongelijkheid.

‘Ik ben beter af dan mijn vader en hij weer dan zijn vader en dat geldt voor een heleboel mensen. Gemiddeld genomen is de wereld erop vooruit gegaan. Maar is het perfect? Zeker niet. Er zijn nog veel landen waar mensen even slecht af zijn als hun ouders. Maar ik denk dat het niet betekent dat er geen vooruitgang is geweest in de wereld. Het betekent dat de vooruitgang heel ongelijk is verlopen.’