
Het zaad van vooruitgang
Naar aanleiding van het verschijnen van de nieuwste Right to Food and Nutrition Watch, organiseerden FIAN en ICCO op Wereldvoedseldag het debat ‘The Greed for Seeds?’. Drie experts gingen met elkaar in discussie over patenten op zaden en het effect daarvan op het recht op voedsel.
Uitgenodigd voor het debat waren Robert Ali Brac de la Perrière (directeur van BEDE en co-auteur van het artikel ‘Seeds and peasants sovereignty‘ in de publicatie van RTFN Watch), Rudy Rabbinge (speciale gezant voedselzekerheid van het Ministerie van Economische Zaken en oud-universitair docent Duurzame Ontwikkeling en Voedselzekerheid in Wageningen) en Niels Louwaars (directeur van Platinum, de vereniging van bedrijven in Nederland die werken met materialen voor plantreproductie).
Het belang van beleid
Ter inleiding op het debat werd een aantal presentaties gegeven. Nikita Shahhbazi (FIAN Nederland) gaf een korte introductie waarin zij stelde dat voornamelijk kleine boeren het slachtoffer zijn van de schendingen van het recht op voedsel. Daarnaast ligt de oorzaak voor honger volgens Shahhbazi niet in een te lage productie, maar is het een politiek-democratisch probleem. Hierna werd door Stineke Oenema (specialist Voedselzekerheid en Voeding bij ICCO) het rapport RTFN Watch 2013 geïntroduceerd. Zij legde uit dat er beleid is dat honger bestrijdt en dat er beleid is dat honger juist in de hand werkt. De truc is om te bepalen welk beleid gehandhaafd moet worden en van welk beleid afstand genomen moet worden.
Bedreiging of zegen?
Aan het begin van het debat kregen de drie deelnemers gelegenheid voor een soort openingspleidooi. Brac de la Perrière zette in 20 minuten uiteen wat de nadelige gevolgen zijn van patenten op zaden. Zijn verhaal werd kracht bijgezet door een korte filmpje over de documentaire ‘Bitter Seeds’. Bitter Seeds vertelt het schrijnende verhaal van een zelfmoordgolf onder Indiase boeren. Die zelfmoorden zijn volgens de film te wijten aan de hoge schulden die de boeren opbouwen doordat ze gedwongen zijn ieder jaar opnieuw gepatenteerde zaden en de bijbehorende kunstmest te kopen, terwijl de opbrengsten flink tegenvallen.
Rudy Rabbinge wees op het feit dat genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) op allerlei gebieden geaccepteerd worden, behalve in de voedselsector. Hij gaf vervolgens een opsomming van de positieve effecten van GGO’s, zoals een toename van productie en lagere verliezen door bijvoorbeeld ziektes. Over patenten uitte Rabbinge zich echter kritisch: innovatie wordt niet bevorderd door gesloten systemen en patenten zijn daar een voorbeeld van. In plaats daarvan, zo stelde Rabbinge, moeten de rechten van de kwekers worden beschermd.
De discussie
Stelling 1: Alleen een aantal grote bedrijven profiteert van patenten op zaden. Boeren, met name in ontwikkelingslanden, lijden er onder omdat zij verplicht zijn deze zaden te kopen.
Hoewel alle panelleden het met het eerste deel van de stelling eens leken te zijn, gaf Niels Louwaars aan dat boeren niet verplicht zijn om de gepatenteerde zaden te kopen. Er zijn nog maar weinig zaden gepatenteerd, zo stelde hij. Ruby Rabbinge bracht daar tegenin dat het aantal gepanteerde zaden snel stijgt en benadrukte hiermee het risico. Louwaars zag echter wel een probleem in het feit dat ook natuurlijke variaties worden gepatenteerd en opperde dat patenten verdere veredeling niet in de weg mogen zitten. Uit het publiek werd een vraag gesteld over UPOV (International Union for the Protection of New Varieties of Plants, gericht op kwekersrechten). De drie panelleden zagen UPOV echter niet als een bedreiging voor kleine boeren, omdat deze organisatie het wel toestaat dat zaden voor eigen gebruik worden gereproduceerd.
Stelling 2: Er is geen weg terug. Boeren moeten accepteren dat de wereld van zaden veranderd is.
Dat de wereld van zaden veranderd is, daar leken alle panelleden het wel mee eens te zijn. Wel stelde Rabbinge dat een veranderende situatie niet betekent dat er niks aan te doen is. ‘Als de zon opkomt, gebruik je een parasol.’ Boeren, beargumenteerde hij, moeten zich organizeren. Hoewel Bob Brac het met de algemene strekking van Rabbinge’s betoog eens was, bekritiseerde hij het werk van AGRA: ‘Verbeterde zaden die bemesting en andere chemicaliën nodig hebben, zijn niet de oplossing.’ GGO’s, zo beargumenteerde hij, zijn niet het wonder dat men doet vermoeden. Louwaars bracht daar tegenin dat het niet modificeren van zaden misschien wel een grotere diversiteit, maar ook lagere opbrengsten betekent. Dat is niet altijd een probleem, gaf hij zelf toe. Afhankelijk van de agro-ecologische omstandigheden werkt de ene (uniform en hoge opbrengst) of de andere (divers en lage opbrengst) strategie beter. Het probleem van lokale variaties is dat de veredeling van deze zaden op natuurlijke wijze te lang duurt om de huidige, snelle klimaatverandering bij te houden. ‘Het idee dat lokale variaties altijd perfect zijn, is niet waar’, zo onderstreepte hij zijn betoog. Op de stelling van Brac dat het gebruik van GGO’s gepaard gaan met het kopen van dure (kunst)mest en pesticides, antwoordde Rabbinge dat dit tegenwoordig niet meer het geval is. In Nederland, zo vertelde hij, gebruiken we nu significant minder mest dan vroeger en halen we hogere opbrengsten. ‘Als je de biologische aanpak gebruikt met een verbod op bepaalde toevoegingen, dan moet je het agrarisch gebied in de wereld niet met 50 maar met 300 procent vergroten’, aldus Rabbinge.
Stelling 3: Patenten op zaden zijn een bedreiging voor het recht op voedsel
Vanwege tijdnood werd deze stelling slechts kort behandeld. Brac was het er mee eens, aangezien de kleine producent de zaden niet kan betalen. Louwaars stelde dat productiviteit niet de belangrijkste factor is in het recht op voedsel – wat werd bevestigd door de andere panelleden – en dat gepatenteerde zaden, hoewel zeker niet zonder problemen, niet direct met het recht op voedsel te maken hebben. Rabbinge stelde dat er meer voedsel beschikbaar is dan we nodig hebben in de wereld, terwijl in sommige gebieden op lokale en regionale schaal de voedselproductie te laag is om de lokale bevolking te voeden. Daarom, beargumenteerde hij, is vooral de empowerment van boeren, hun gemeenschappen en organisaties belangrijk.