Onderzoeker in de discomfort zone

Als onderzoeker in het buitenland kun je je soms flink ongemakkelijk voelen. Dat ondervindt ook Judith van de Kamp, antropologe in Kameroen. Maar die ‘discomfort zone’ hoeft niet altijd slecht te zijn.

Kortgeleden schreef ik over mijn angst om geen toestemming te krijgen van de ziekenhuisdirectrice om onderzoek te doen in haar ziekenhuis. Ik heb de strenge en drukke mevrouw een week lang gestalkt; steeds als ze haar kantoordeur opende zat ik weer in het gangetje, met een of ander document met aanvullende onderzoeksinformatie, en een zenuwachtig lachje. Op een gegeven moment verscheen er ook een klein lachje op háár gezicht. Een paar dagen later zat ik met een andere hoge piet in het ziekenhuis om de tafel om mijn onderzoeksvoorwaarden te bespreken. Groen licht, groen licht, groen licht! HOERA; ik kon aan mijn veldwerk beginnen!!

Maf dat mijn euforie gauw plaatsmaakte voor nieuwe zorgen, vast herkenbaar voor andere antropologen: ‘Wat als er nu niets interessants gebeurt? Of wat als mijn informanten me niet vertellen hoe het werkelijk zit?’ Inmiddels weet ik beter. Ik kan werkelijk geen enkel ander onderwerp bedenken dat interessanter is dan het onderwerp van westerse medische hulp in Afrikaanse ziekenhuizen. Het is zo verschrikkelijk veelzijdig en complex, en het enthousiasme stroomt door mijn aderen terwijl ik meer te weten kom over de lokale situatie hier. En het wordt alleen maar beter.

Door de mand vallen

Achteraf vraag ik me altijd af waarom ik me druk heb gemaakt. Zijn die zorgen ergens goed voor? Ik denk van wel. Ik denk dat ik me altijd in zekere mate ongemakkelijk moet voelen om verder te komen. Als ik zéker zou weten dat iets niet zou lukken, zou ik het dan zo zorgvuldig hebben aangepakt als nu? Ik denk van niet. De discomfort zone is goed.

Tijdens zo’n eerste periode van veldwerk word ik ook altijd weer geconfronteerd met het feit dat je als antropoloog net zo goed als ‘groentje’ begint. Dat is zo jammer… ik kan dan inmiddels een minigesprekje voeren in de lokale taal (die naast Engels in het ziekenhuis wordt gesproken), maar bij de vierde of vijfde zin val ik alsnog door de mand.

Groentjes maken ‘fouten’

En meteen op mijn eerste dag in het ziekenhuis maakte ik twee ‘fouten’, uit culturele en religieuze onwetendheid. Zo wilde ik tijdens mijn introductierondje over het ziekenhuisterrein handen schudden met één van de artsen die ook Shufai is. Een Shufai is een belangrijke man in de hiërarchische orde binnen de lokale cultuur. En Shufai’s schudden geen handen! Ik had zijn status kunnen herkennen aan zijn kralenketting. Hij was lichtelijk beledigd.

Mijn tweede ‘fout’ vind ik gênanter. Ik stond te praten met twee nonnen die in het ziekenhuis werken. Toen de één hoorde dat ik een kindje heb, zei ze: ‘It’s always nice to hear that somebody is a mother.’ Waarop ik haar vroeg: ‘Are you a mother?’ Ze hief haar armen in de lucht en riep uit: ‘I’m a reverend sister!’ Ik kon mezelf wel voor mijn kop slaan. Je kunt er op rekenen dat zo’n beetje elke vrouw van 16+ hier een moeder is, maar wat nonnen betreft is dat over de hele wereld niét zo. Of ze beledigd was werd me niet helemaal duidelijk; ze pakte mijn handen en slingerde ze wat rond. Ik denk dat dat goed was…

Kameroens chocolaatje

Dergelijk discomfort is als onderzoeker in een ‘vreemde’ culturele en religieuze setting onvermijdelijk. Het voelt vaak verre van prettig, maar ik denk dat het goed is om scherp te blijven. Ik krijg er ook een drang van om meer te leren en me meer onder te dompelen in het veldwerk, en dus te groeien in mijn rol als onderzoeker. En de cómfort zone is er natuurlijk ook, bijvoorbeeld thuis op de Afrikaans gekleurde bank, met een kop thee en een Kameroens chocolaatje!

Auteur
Selma Zijlstra

Datum:
18 maart 2013
Categorieën: