
Vijf vragen aan… Prof. Dr. Rolph van der Hoeven
In de derde week van het Smart Aid-debat staan de veranderingen in het internationale speelveld centraal. Vice Versa sprak daarom met Rolph van der Hoeven, professor Employment and Development Economics aan het Institute of Social Studies (ISS). Van der Hoeven is daarnaast voorzitter van de commissie Armoedebestrijding en verschuivende armoedepatronen van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV). ‘Coherentie is heel belangrijk. Ontwikkelingsprogramma’s moeten meer op de Nederlandse politiek afgestemd zijn.’
Onlangs kwam de Adviesraad Internationale Vraagstukken met het rapport: Ongelijke werelden: armoede, groei, ongelijkheid en de rol van internationale samenwerking. In dat rapport werd geconcludeerd dat de meeste arme mensen niet in de armste landen wonen, maar in de middeninkomenlanden. Juist in deze landen is een groot armoedeprobleem en is er veel sprake van inkomensongelijkheid. Volgens de AIV is het daarom van belang dat internationale samenwerking op een andere manier georganiseerd gaat worden.
Hoe ziet u de belangrijkste trends in het veranderende internationale speelveld ten opzichte van twintig jaar geleden?
‘Het speelveld is ontzettend veranderd. We hebben nu een aantal opkomende landen, zoals China, India, Nigeria, Pakistan en Zuid-Afrika. We hebben in het AIV-rapport geconcludeerd dat de meeste mensen niet meer in arme landen wonen. Dat is het eerste gegeven. Het tweede gegeven is dat de geopolitieke verhoudingen ontzettend veranderd zijn. Vooral vanwege de crisis, sinds 2008, is er een veel grotere stem op het internationale gebied van opkomende landen. Een klein voorbeeld: Indonesië is een land wat vroeger van ons hulp kreeg. Indonesië is nu lid van de G20, waar financiële vraagstukken gecoördineerd worden, terwijl Nederland daar niet lid van is. ‘
‘Dat zijn de grote trends die ik zie. Een andere trend die ik zie, is dat er nog steeds vrij weinig gedaan wordt aan de gevolgen voor het milieu en het tegengaan van de klimaatverandering. Dat is niet een veranderende, maar een doorgaande trend.’
In het AIV-rapport wordt de groeiende ongelijkheid in middeninkomenlanden, zoals China, India en Brazilië, aangedragen als grootste bron van armoede. Op welke manier zou de Nederlandse OS-sector hier volgens u op in moeten spelen?
‘Dat kan op verschillende manieren. Ten eerste heeft die inkomensongelijkheid tot gevolg dat arme mensen minder rechten en minder toegang tot markten hebben. Dus we moeten de rechten van arme mensen beter doen gelden. Dat kan door het organiseren van burger-, vrouwen-, kleine boerenorganisaties en vakbonden. Als het gaat om toegang tot markten, is er bijvoorbeeld in een aantal ontwikkelingslanden een programma met draagbare telefoons, waardoor de boeren nu weten wat de marktprijzen zijn.’
‘Daarnaast gaat het er ook om, om een structurele verandering in de economie te krijgen, zodat de economie in de lokale landen weer harder gaat groeien. Dat levert goede werkgelegenheid op. Nederland kan ook een bijdrage leveren aan die structurele verandering in de economie en het opbouwen van betere industrieën.’
Op welke manier zou de samenwerking van de Nederlandse OS-sector met de opkomende, nieuwe middeninkomenslanden het beste kunnen worden vorm gegeven?
‘In het AIV-rapport geven we aan dat er minder aan het directe bilaterale kanaal (van regering tot regering, red.) gewerkt moet worden en dat het belangrijk is om te werken via drie andere kanalen. Ten eerste het multilaterale kanaal, door mensenrechtenorganisaties van de VN en internationale arbeidsorganisaties. Een eerste rol van die multilaterale instellingen is door internationale politiek, druk en overeenkomst ervoor te zorgen dat de rechten van arme mensen gewaarborgd worden. Een tweede taak is het beter betrekken van de middeninkomenslanden in de discussie over global governance, omdat die landen nu zo groot zijn dat ze ook overal vertegenwoordigd zijn.’
‘Vervolgens heb je het bedrijfslevenkanaal. Het bedrijfsleven moet erop toezien dat meer mensen profiteren van investeringen. En ten slotte is het belangrijk om te werken via het civilaterale kanaal. Daar zie ik ook veel mogelijkheden in. Ngo’s die ngo’s in andere landen helpen, vakbonden die vakbonden in andere landen helpen, et cetera. Er moet aan gewerkt worden om arme mensen meer hulp te bieden via contact met burgers in Nederland. Van burger tot burger.’
Hoe ziet u de opkomst van de private sector in internationale samenwerking?
‘De meeste banen worden gecreëerd in de private sector, dus het is belangrijk dat er een goede private sector is. Dan leg ik dus de nadruk op goede. De private sector moet zich duidelijk houden aan de regels die landen en internationale organisaties stellen op het gebied van het erkennen van vakbondsrechten, kinderarbeid, minimumloon en dergelijke. Het moet altijd een samenspel zijn tussen de private sector, de overheid en de burger.’
‘In Nederland is het vaak zo dat wanneer we over de private sector praten, we het hebben over de private sector in Nederland. Mijn nadruk ligt vooral op de private sector in de Derde Wereld: Hoe kunnen bedrijven in de Derde Wereld zodanig functioneren dat zij meer werkgelegenheid kunnen creëren en kunnen investeren in nieuwe banen? Dat kan door publieke private partnerships, maar dat kan ook in een systeem van beter sociaal overleg.’
‘Nogmaals: De private sector is heel belangrijk, maar moet zich dus wel inbedden in de andere regels van het land. Alleen op die manier komen de extra waarden die door de private sector gecreëerd worden niet alleen aan een paar mensen toe, maar aan het hele land. De winsten die in de private sector gemaakt worden, moeten ook geïnvesteerd worden in ontwikkelings- of middeninkomenslanden en niet weggesluisd naar geheime bankrekeningen in Zwitserland of andere landen.’
Welke belangrijke innovaties moeten in de Nederlandse OS-sector worden doorgevoerd om op een effectieve manier in te spelen op het veranderende internationale speelveld?
‘We worden geconfronteerd met een steeds verdergaande globalisering, waar markten op elkaar inwerken. Daarom is het heel belangrijk om meer aandacht te geven aan coherentie, en dan bedoel ik niet alleen dat ontwikkelingsprogramma’s op elkaar afgestemd zijn. Het is ook belangrijk dat ontwikkelingsprogramma’s afgestemd zijn op de Nederlandse politiek. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu moet niet alleen aan milieu in Nederland doen, maar die moet ook over de grens kijken. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie moet ook zorgen dat in handelsverdragen ruimte komt voor de armste ontwikkelingslanden, zodat zij beter kunnen exporteren en uit hun armoede kunnen groeien. Het ministerie van Financiën moet na de crisis de nadruk leggen op een beter internationaal financieringssysteem, waar ook plaats is voor de arme landen en de middeninkomenslanden.’
‘Je kan ontwikkelingssamenwerking niet meer zien als een geïsoleerd iets, het moet een onderdeel zijn van internationale samenwerking waarin al deze elementen meegenomen worden. Dat betekent dat in de begroting van sommige ministeries duidelijke elementen moeten zitten voor die internationale samenwerking, omdat wij daar later ook van profiteren. Ik ben ook van mening dat we niet meer de term ontwikkelingssamenwerking moeten gebruiken, dat heeft iets paternalistisch in zich. Het gaat om internationale samenwerking. Het is belangrijk dat we een andere gedachtegang krijgen.’
‘Naast de coherentie en het aspect van internationale samenwerking, is een belangrijk aspect de mondiale publieke goederen. Dit zijn een aantal goederen en diensten, zoals een goed gezondheidssysteem, een goed veiligheidssysteem en beheersing van financiële markten, waar iedereen van profiteert. Daar moet je aan bijdragen. Nederland is nog steeds een van de rijkste landen in de wereld en daarom hebben we ook de mogelijkheid om bij te dragen.’