
Peter Konijn over het opengebroken internationale speelveld
Na twee weken Smart Aid-debat is het deze week tijd om onze visie ook mondiaal te verbreden. Want in een wereld waar globalisering een voldongen feit is, vraagt de verandering in het internationale speelveld om innovatief reactievermogen van de sector internationale samenwerking in Nederland. Wij spraken deze week met een expert op dit gebied, Peter Konijn, oprichter en directeur van Knowing Emerging Powers.
‘We zien nu voor het eerst dat grote ontwikkelingslanden de grootste economieën van de wereld worden, maar tegelijkertijd bevindt de grootste groep armen zich ook in deze economieën. Landen waar de officiële ontwikkelingshulp in verhouding tot handel en investeringen nog maar drie procent is van de totale inkomsten. Dat zijn twee grote trends die het krachtenveld, waarin internationale samenwerking en hulp zich bevindt, heeft doen verschuiven’, zegt Peter Konijn openhartig in een rustige koffietent, midden op het chaotische Amsterdam Centraal Station. ‘Wat ik heel positief vind aan deze mondiale ontwikkelingen is dat het ons dwingt tot een hele andere manier van kijken naar internationale samenwerking en zo tot vernieuwing in denken, ofwel innovatie.’
Kennisuitwisseling
Begin 2011 richtte Peter Konijn Knowing Emerging Powers op. Met dit initiatief wil hij een link leggen tussen de wetenschap en ontwikkelingsorganisaties om de kennisuitwisseling over het veranderende internationale speelveld en de opkomende landen China, Brazilië en India te stimuleren. ‘Bij universiteiten zit veel meer ruimte om vrij te denken dan bij ontwikkelingsorganisaties. Daarom heb ik bijvoorbeeld met het Afrika-Studiecentrum en de Erasmus Universiteit afgesproken om datgene wat wij doen aan onderzoek met elkaar te delen. Deze informatie kunnen we dan samen verspreiden om zo de discussie en kennisontwikkeling rondom dit thema te vergroten. Maar ik wil het niet alleen bij kennis houden. Want de vraag die hieruit volgt is hoe ontwikkelingsorganisaties hier nu op kunnen reageren. Wat zou dit kunnen betekenen voor het denken over internationale samenwerking en voor het soort programma’s en relaties die organisaties in de toekomst ontwikkelen?’
Als oprichter van Knowing Emerging Powers spreekt hij met veel interesse over de voornaamste trends die hij waarneemt in het mondiale speelveld: ‘Aan de basis ligt de transformatie van de wereldeconomie, waar we een convergentie waarnemen. Armere landen groeien economisch sneller, waardoor de kloof tussen rijke en arme landen dus verkleind.’ Konijn schrijft deze convergentie toe aan de groeiende middenklasse in deze opkomende landen. ‘Waar het zwaartepunt van de middenklasse altijd in Europa en de Verenigde Staten lag, zien we nu een verschuiving naar de opkomende landen. Zo zal in 2030 de meerderheid van de mondiale middenklasse in Azië leven. Maar tegelijkertijd is het merendeel van de mondiale armoede ook nog steeds daar te vinden. Als gevolg daarvan zien we dat de problematiek van armoedeongelijkheid in midden-inkomenslanden stijgt en de komende jaren alleen maar verder zal toenemen.’
Omkering
‘Deze groeiende middenklasse heeft ook een enorme invloed op internationale handels- en consumptiepatronen.’ Hier kunnen we volgens Konijn een verschuiving waarnemen: ‘De theorievorming over multinationale bedrijven gaat er vanuit dat de meer ontwikkelde landen door lage loonkosten investeren in arme landen. Maar in toenemende mate zien we nu dat lagere inkomenslanden zich ook richten op investeringen in en overnames van bedrijven in Europa en de Verenigde Staten. We zien er dus een omkering van traditionele theorieën over mondiale structuren.’ Daarnaast wijst hij op een verschuiving van de ecologische voetprint, die net als in Westerse landen, nu ook in China en India groter is dan de draagkracht.
Met een dampende cappuccino in zijn hand wijst Konijn op nog een opvallende trend. ‘De economische verschuiving, die ik eerder noemde, leidt ook tot een politieke verschuiving. Vanuit Europa zijn we gewend aan een machtspositie, die vanzelfsprekend is geworden. En vanuit die machtspositie denken we over ontwikkeling in andere landen. Nu andere opkomende landen het economisch beter doen en ook politiek meer zeggenschap willen, zien we deze vanzelfsprekendheid langzaam verdwijnen. Met onze machtspositie op losse schroeven, moeten wij ons compleet gaan herbezinnen op hoe wij relaties met bijvoorbeeld Afrikaanse landen gaan inrichten.’
No strings attached
Nu wil de expert niet alle opkomende landen van de BRICS, dat zijn Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika, over één kam scheren, want de onderlinge verschillen zijn groot. ‘Maar wat hen wel bij elkaar houdt, is dat zij het systeem, wat in hun ogen gedomineerd wordt door de Verenigde Staten en Europa, willen veranderen in hun voordeel. Dat maakt dat ze willen samenwerken.’ Wel vraagt hij zich hardop af of de BRICS-landen het systeem daadwerkelijk willen verruilen voor een ander systeem met een eigen BRICS-bank. Of dat zij simpelweg druk willen uitoefenen op het Westen om zo hun positie te versterken in het huidige kapitalistische model.
Naast een gezamenlijke vijand delen de opkomende landen volgens Konijn ook veel uitgangspunten met betrekking tot hun buitenlandbeleid. ‘Waar wij over China zeggen dat zij een buitenlandbeleid voert met no strings attached, zien we ook dat Brazilië en India niet snel interveniëren. Allen werken samen met andere landen op basis van een handelsrelatie met wederzijdse economische voordelen en niet per se met een focus op armoedebestrijding.’ In deze handelsrelatie willen de opkomende landen wel investeren in armere landen, maar vaak onder bepaalde leningsvoorwaarden, waardoor zij er zelf ook profijt uithalen.
In dit kader beaamt Konijn dat er vanuit Westerse landen een zekere vorm van angst heerst ten opzichte van de snelle economische groei van opkomende machten, dat een groei lijkt at all costs. ‘Met name omdat de Westerse strategie een lange tijd was, “wij zullen die opkomende landen opvoeden zodat ze verantwoordelijke stakeholders worden in het internationale systeem”. Die strategie is mislukt. Dit heeft ook tot veel weerstand geleid bij die opkomende landen.’ Als voorbeeld hiervan noemt hij de High Level Forum on Aid Effectiveness vorig jaar in Busan. ‘Daar wilde China geen onderdeel uitmaken van de OECD, met als gevolg dat de OECD een new global partnership opperde. Het is echter de vraag of de opkomende landen wel op een nieuwe mondiale governance structuur zitten te wachten. Deze landen hebben een grote argwaan dat dit soort structuren er in werkelijkheid weer op gericht zijn om Westerse waarden op te leggen over hoe de wereld er uit zou moeten zien.’
Een derde partij
De mondiale verschuivingen hebben volgens de oprichter van Knowing Emerging Powers wel degelijk gevolgen voor het terrein van ontwikkelingssamenwerking. ‘De groeiende rol van opkomende machten in arme landen verandert de traditionele Westerse donor-ontvanger relatie in internationale samenwerking.’ Met drie lege cappuccinokoppen, die het Westen, de opkomende landen en de ontwikkelingslanden moeten voorstellen, probeert Konijn de nieuwe relaties in het opengebroken speelveld te visualiseren. ‘Voorheen bestond het speelveld voornamelijk uit het Westen en de ontwikkelingslanden. Nu komt daar opeens een derde partij, de opkomende machten, bij en dit verandert alles. Niet alleen de relatie tussen het Westen en de opkomende economieën en de relatie tussen het Westen en de arme landen, maar ook de relatie tussen opkomende en arme landen, de zogenaamde Zuid-Zuid coöperatie.’
‘Als wij onszelf niet meer op een voetstuk zetten en niet meer vanuit onze traditionele machtspositie ontwikkelingssamenwerking beoefenen, dan denk ik dat het nieuwe internationale speelveld veel kansen en mogelijkheden biedt’, meent Konijn. ‘Want van deze Zuid-Zuid-samenwerking valt veel te leren, als wij ons hiervoor openstellen. Brazilië is bijvoorbeeld al redelijk succesvol in het verkleinen van ongelijkheden en het bestrijden van armoede. Dit doen zij bijvoorbeeld via sociale inclusie programma’s als Bolsa Familia of Zero Hunger. Dat zijn deels overheidsprogramma’s, maar daar heeft de lokale civil society ook een belangrijke rol in gespeeld.’
Doordat het merendeel van de armoede niet meer in ontwikkelingslanden, maar in nieuwe middeninkomenslanden, zoals China, India en Brazilië ligt, zijn dit soort vraagstukken over ongelijkheid en over de toegang en rechten tot financiële middelen ook van steeds groter belang. Volgens Konijn vraagt dit om een nieuwe strategie voor ontwikkelingshulp. ‘Maar ik ben wel heel huiverig om het tot één nieuwe strategie om te vormen, want het grote verschil tussen de middeninkomenslanden vraagt om verschillende strategieën.’
Versterken van consumentengeluid
Een krachtige manier van internationale samenwerking in dit nieuwe mondiale krachtenveld is volgens Konijn om in te spelen op het consumentenbewustzijn in de nieuwe middeninkomenslanden. ‘Het effect van consumentiepatronen van de nieuwe middenklasse en welke eisen deze middenklasse in hun land zullen stellen aan de manier van produceren, zal op de lange termijn veel groter zijn, dan wat een paar programma’s rond armoedebestrijding in een aantal deelstaten in India teweeg kunnen brengen. Daarom denk ik dat wij als sector innovatieve projecten moeten gaan ontwikkelen die zich richten op het versterken van consumentenorganisaties in opkomende landen, zodat er daar een krachtige beweging ontstaat rondom kwesties als sociale duurzaamheid en het milieu.’ Hierbij meent Konijn dat maatschappelijke organisaties een groter effect kunnen bereiken door het versterken van het consumentengeluid, dan via het stimuleren en controleren van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) binnen bedrijven.
Daarbij stelt hij dat dit een verandering in de huidige financieringsstructuren vereist. ‘Nu is het moeilijk om financiering voor dit soort projecten in middeninkomenslanden te krijgen, omdat het niet binnen het huidige model past. Het huidige model vereist dat je op de korte termijn moet kunnen laten zien wie de begunstigden zijn en wat het behaalde effect is. Als je gaat investeren in het versterken van consumentenorganisaties dan is er geen effect over vijf jaar, maar wel een belangrijk effect over 20 of 25 jaar.’ Hij vervolgt: ‘Hoe we deze vorm van ontwikkelingssamenwerking zouden kunnen verantwoorden, daarover moet je dus ook innovatiever over kunnen nadenken dan dat wij nu doen.’
Buiten het gezichtsveld
‘Een ander voorbeeld waarin het Nederlandse maatschappelijk middenveld een rol zou kunnen spelen, is door samen te werken met Afrikaanse bedrijven en ngo’s die produceren voor China of India, en die hun kwaliteitsnormen, zoals het behouden van biodiversiteit, willen vergroten. Dat is een benadering die nu vaak buiten het gezichtsveld van de traditionele ontwikkelingssamenwerking valt.’ Maar zo benadrukt Konijn, ‘dan gaat het er natuurlijk om dat de vraag vanuit Afrikaanse landen zelf komt. Dus dat wij inspelen op wat zij aangeven dat nodig is, en dat de strategie gezamenlijk wordt bepaald. Het idee moet niet vanuit ons komen, want daar zal je weinig samenwerking met Afrikaanse organisaties voor vinden. Die voelen zich dan gebruikt voor onze agenda.’
Wat vindt Konijn, in het kader van deze mondiale verschuivingen, van de decentralisatie trend die we bij veel maatschappelijke organisaties zien opbloeien? ‘Decentralisatie kan twee kanten opgaan. Wat ik bijvoorbeeld van Oxfam zie, is dat zij als federatie nu ook een Oxfam India als een onafhankelijke vestiging binnen de Oxfam familie hebben opgenomen. Dit idee om overal in de wereld sterke lidorganisaties met een eigen autonomie op te zetten, lijkt me een goed model. Maar het is anders als je decentraliseert vanuit een bedrijfsstrategie door uitvoerende kantoren in ontwikkelingslanden op te zetten, terwijl het hoofdkantoor in Europa of de Verenigde Staten nog steeds de koers bepaalt.’
Argwaan
Of er ooit nog zulke mondiale afspraken zullen komen zoals de Millennium Development Goals, daar durft Konijn geen uitspraak over te doen. De argwaan tussen de verschillende landen wereldwijd lijkt daar nu nog te groot voor te zijn. Eén ding weet hij wel: ‘Daar zijn we nog lang niet!’ Hier voegt hij aan toe: ‘Als we kijken naar het gewichtige ontwikkelingssamenwerkingssysteem dat nu bestaat, waarin meer dan 100 miljard per jaar wordt besteed aan multilaterale en bilaterale samenwerking, dan duurt het nog wel even voordat dat systeem van koers verandert. Daarom denk ik dat het eerder om financiering van kleine veranderingen zal gaan, die bij elkaar tot grote veranderingen zouden kunnen leiden. Maar, zoals ik al zei, vrees ik dat dat nog wel even duurt.’
Met het oog op de naderende trein die hij moet halen, vragen wij hem op de valreep nog om de gouden tip over hoe ontwikkelingsorganisaties in Nederland innovatief in kunnen spelen op het veranderende mondiale speelveld. Een lastige vraag waar hij met een lach op zijn gezicht even over nadenkt. ‘Innovatie is niet een eureka moment, waarop je iets heel belangrijks, slims of nieuws hebt ontdekt. Het zit ook in de kleinere dingen, bijvoorbeeld in hoe we ons openstellen. Nu selecteren wij vaak onbewust alleen die informatie die past binnen het eigen denken van de organisatie. Door je open te stellen en op een andere manier naar zaken te kijken, merk je dat veel van de nodige informatie er al is.’ Zo is er volgens Konijn ontzettend veel geschreven en onderzocht in Zuidelijke landen, waar wij veel van kunnen leren. ‘Het gaat dus veel meer om het verbinden en bij elkaar brengen van mondiale kennis, dan hele grote nieuwe ideeën bedenken. Hiervoor moeten we uit ons eigen tunnelvisie en verder kijken dan onze eigen stokpaardjes. Met het oog op de veranderende mondiale context is dit openstellen van cruciaal belang’, aldus Konijn.