Interview met Lei Brouns: ‘Ontwikkelingswerk is mensenwerk’

In het februarinummer van Vice Versa een interview met ontwikkelingswerker Lei Brouns. Lei Brouns zit al bijna 45 jaar in de ontwikkelingssamenwerking. Uitkijken naar zijn pensioen doet hij zeker niet. Ontwikkelingswerk is volgens hem namelijk geen beroep maar een missie. En zo’n missie laat zich niet begrenzen door een dienstverband of door de klok. ‘Regelmatig gaat midden in de nacht de bel. Als je daar niet tegen kunt, moet je geen ontwikkelingswerker worden.’

‘Mensen vragen mij soms of ik na mijn pensioen terug zou willen keren naar Nederland. Dan antwoord ik altijd met een knipoog dat ik wel burgemeester zou willen worden van een klein plaatsje in Limburg. Daar hoef ik niet voor betaald te worden. Dan ga ik sociaal werk doen: praten met de mensen, de sociale cohesie terugbrengen, een samenleving opzetten. Telkens als ik even op bezoek ben in Nederland merk ik dat de gemeenschap weer een stukje verder uit elkaar gevallen is. Hoe ik erover denk is dit: in een wijk of dorp woon je met z’n allen en daarom moet je ook sámenleven.

Ik heb twee broers die in het onderwijs werken. Als ik hun verhalen hoor, vraag ik me af waar mensen in Nederland mee bezig zijn. Altijd dat gezeur over de onderwijzer, en het gebrek aan bereidheid bij ouders om ook zelf hun steentje bij te dragen. Je kunt niet je kinderen op het schoolplein afzetten en denken dat de school het maar lekker uitzoekt. Als ik in India met onderwijsprojecten bezig ben, haal ik meteen de ouders erbij: we zijn van Terre des Hommes en willen jullie helpen met goed onderwijs, maar we doen het wel sámen. Als ouder of als burger heb je ook een verantwoordelijkheid. Dat besef hebben we verloren in Nederland. Met mijn lange ervaring in ontwikkelingssamenwerking zou ik me in Nederland nuttig kunnen maken in projecten om dat sámenleven weer te stimuleren.’

In de kroeg

‘Ik ben in 1967 voor SNV naar Kenia vertrokken. Ik was net twintig geworden. Mijn ouders moesten nog tekenen, omdat ik minderjarig was. Ik had de Hogere Landbouwschool gedaan en werd ingezet in de landbouwvoorlichtingsdienst van Kenia. Daar woonde ik in een dorp en zat ik vaak in de plaatselijke kroeg om samen met de lokale bevolking te zijn. Dat ging me als Limburger goed af.

Ik moest een veredelingsfabriek opzetten waar pyrethrum vermeerderd werd. Uit dit plantje wordt pyrethrine geëxtraheerd, een natuurlijk insecticide. Als 21-jarige had ik 400 mensen aan het werk. Het leuke vond ik dat pyrethrine een cash crop was. We exporteerden naar de Verenigde Staten en zo kwamen er buitenlandse valuta het land in. Vijfentwintig jaar later ben ik een keer langsgegaan en het bedrijf loopt nog steeds als een trein. Als ik al die negatieve kritiek op ontwikkelingssamenwerking zie, dan denk ik: hoeveel jaren heeft Kenia nu al profijt van dit bedrijf dat met Nederlandse expertise is opgezet en hoe ontzettend veel inkomsten heeft het land hierdoor al gehad?’

Na een paar jaar keerde ik terug naar Wageningen om ontwikkelingseconomie te studeren. Vervolgens kwam ik in Botswana als districtshoofd terecht. Het was een geweldige baan en ik hield me bezig met gezondheidszorg, wegen en infrastructuur. Maar ik kreeg problemen toen ik me met de politiek ging bemoeien. Ik zag dat er steeds meer land van de Bosjesmannen werd afgenomen. Deze bevolkingsgroep had wel een territorium, maar geen privébezit. Als je een stuk land van ze afnam, wie ging dan protesteren? Ik heb toen namens het district een brief geschreven aan de persoon die het land afnam en hem gevraagd om via bewijsstukken aan te tonen waarom hij recht op dat land meende te hebben. Hij reageerde niet en toen ging ik naar de rechter. Het bleek een vriend van de president te zijn en mijn werkvergunning werd niet verlend.’

Wilt u het hele artikel lezen? Neem dan nu een abonnement op Vice Versa en het februarinummer wordt u nagestuurd (tot 23 maart).

Auteur
Marc Broere

Datum:
07 maart 2012