Simavi: ‘Relevantie door onafhankelijkheid’

In de huidige discussie over de rol van ngo’s, waarschuwt Simavi de sector zichzelf niet ’te veel op de pijnbank te leggen en uit het oog verliezen hoe belangrijk de rol is die de ontwikkelingssector speelt.’ In een veranderende wereld met een terugtredende overheid en een grotere rol voor de private sector, ziet Simavi een duidelijke meerwaarde voor ngo’s.

Murshidabad, een district in de Indiase deelstaat West-Bengal, heeft te kampen met hoge concentraties arsenicum in het drinkwater en de gezondheidsvoorzieningen zijn schaars en van lage kwaliteit. Bijna 90 procent van de bevolking leeft op het platteland en de mannen trekken vaak naar de stad voor werk. Vrouwen zorgen voor de kinderen en het huishouden en verdienen bij door bidi’s te rollen, goedkope sigaretten die vooral door de lagere middenklasse wordt gerookt.

Simavi partner SEWA mobiliseert deze onzichtbare massa vrouwen, geeft hen een stem en helpt hen om praktische oplossingen te vinden voor hun problemen door bijvoorbeeld vrijwilligers te trainen die bestaande gezondheidswerkers assisteren om betere toegang tot gezondheidszorg te realiseren en door de vrouwen te motiveren het drinkwater voor gebruik te testen en een filter te kopen. Daarnaast werkt SEWA aan structurele veranderingen door bij de overheid te lobbyen voor betere gezondheid- en watervoorzieningen.

Simavi werft fondsen om het werk van SEWA te financieren en we zorgen voor de controle en verantwoording van de middelen. Daarnaast geven we inhoudelijk advies en zorgen we voor toegang tot netwerken en ervaringen die voor SEWA relevant zijn. Tot slot nemen we de ervaringen en de politieke boodschappen van SEWA mee om deze in Nederland en internationaal voor het voetlicht te brengen.

Excelleren in het vertolken van de stem van burgers  

Bovenstaand voorbeeld illustreert de rol die we samen met onze partnerorganisaties in ontwikkelingslanden vervullen. We geven mensen aan de onderkant van de samenleving kennis, zelfvertrouwen en organisatievermogen zodat zij beter voor zichzelf kunnen opkomen. Ook helpen we direct en concreet om hun levenssituatie te verbeteren door bijvoorbeeld een watervoorziening te financieren. Bij voorkeur als voorbeeldprogramma of om kennis te ontwikkelen. We spreken namelijk namens hen overheden, bedrijven en kennisinstellingen aan om zich (effectiever) voor de belangen van deze mensen in te zetten en deze programma’s op te schalen.

Ontwikkelingsorganisaties zijn wat ons betreft niet de oplossers van het gezondheid- of armoedeprobleem. Wij zijn de aanjagers, helpers en controleurs. Ontwikkelingsorganisaties moeten excelleren in het vertolken van de stem van burgers richting overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen. Dit zorgt voor een enabeling environment waarop overheid en bedrijfsleven kunnen bouwen. Simavi richt zich specifiek op moeders in ontwikkelingslanden die wij versterken in hun rol als ‘change agents’ om duurzame verandering voor zichzelf, hun gezin en gemeenschap te bereiken.

Dit doen we omdat burgers de drijvers en dragers zijn van verandering. In het stemhokje bepalen zij de koers van hun land, aan de kassa het aanbod van het bedrijfsleven, met hun vragen de agenda van kennisinstellingen. Daar waar overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen niet goed luisteren naar hun behoeften, bepaalde belangen negeren, te weinig kennis hebben of onmachtig zijn organiseren burgers zich in maatschappelijke organisaties. Hun doel is vaak om te zorgen dat de veranderingsagenda die ze nastreven common practice wordt in het overheidsbeleid of dat de markt de aangeboden services overneemt. Maatschappelijke organisaties zijn daarmee een onlosmakelijk onderdeel van de driehoek overheid, markt en burgers.

Nu de ontwikkelingen bij de overheid en markt in een stroomversnelling zijn geraakt en zij hun rol stevig herdefiniëren, is het meer dan ooit belangrijk dat maatschappelijke organisaties hun eigen specifieke rol met verve vervullen.

De terugtredende overheid                                                                                              

Na decennia waarin de overheid een dominante rol heeft gespeeld, is nu onmiskenbaar een fase aangebroken waarin de Nederlandse overheid zich terugtrekt. Steeds duidelijker wordt dat de nationale overheid geen antwoord meer heeft op turbulente ontwikkelingen zoals de economische-,  voedsel-, klimaat-, energie- en watercrisis. Ook Europa heeft dit antwoord niet. Veel problemen overstijgen hun reikwijdte en de belangen tussen overheden wereldwijd lopen te veel uiteen. Bovendien wordt het steeds diffuser en oncontroleerbaarder waar en door wie beslissingen worden genomen. Het zijn steeds vaker multinationals, financiële markten of diffuse netwerken van actoren die bepalen wat er gebeurt. Vaak met grote gevolgen voor de leefomgeving van burgers.

Het verlies aan grip van de overheid wordt nog versterkt door de recessie die forse bezuinigingen op de overheidsbegroting nodig maakt. Een tweede nieuwe realiteit is dat de klassieke noord-zuid tegenstelling nu echt verleden tijd is en we te maken hebben met geheel nieuwe economische en politieke machtsverhoudingen in de wereld. Beide ontwikkelingen zijn ook op het terrein van ontwikkelingssamenwerking te zien. Veertig jaar geleden bestond 70 procent van de kapitaalstromen van Noord naar Zuid uit ontwikkelingsgeld. Tegenwoordig is dit slechts 13 procent. De rest zijn kredieten, investeringen en remittances. En naast overheden zijn steeds meer grote donoren, variërend van bedrijven en private fondsen, actief op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Deze ontwikkelingen zorgen voor een andere rol voor de overheid in het ontwikkelingsproces.

Het zelfbewuste bedrijfsleven                                                             

Het bedrijfsleven speelt een cruciale rol bij het verlenen van diensten aan burgers. Of het nu gaat om de energie uit het stopcontact of het stuk vlees op het bord, het zijn bedrijven die met slimme producten de kritische consument met zijn individuele wensen weten te bedienen. Bedrijven zijn de brengers van groei, welvaart, belastinginkomsten en werkgelegenheid en daarmee stellen ze overheden financieel in staat basisvoorzieningen te betalen. Ook nemen ze steeds vaker klassieke overheidstaken over omdat zij dit vaak efficiënter, beter of goedkoper kunnen. Denk aan de privatisering van de gezondheidszorg, energieleverantie en drinkwatervoorzieningen. Dit geeft het bedrijfsleven een steeds centralere plaats in de samenleving, ook op het gebied van de voorziening in basisbehoeften. De overheid stelt zich daarbij steeds meer faciliterend en regulerend op ten opzichte van het bedrijfsleven.

In veel ontwikkelingslanden is de overheid en het rechtssysteem echter zwak. Denk aan een verlammende bureaucratie, ontbrekende capaciteit en corruptie waardoor regulering en handhaving faalt. Dit zet zwakke groepen in de samenleving in een kwetsbare positie. Maar ook in westerse landen is de macht van bedrijven en politieke elites vaak dominant. De behoefte aan maatschappelijke organisaties die daarin een ‘tegenmacht’ kunnen vormen om de belangen van zwakke groepen in de samenleving te verdedigen neemt hierdoor toe.

In het Nederlandse ontwikkelingsbeleid wordt het bedrijfsleven steeds meer naar voren geschoven en trekt de overheid zich terug. Economische groei wordt hierbij als primaire oplossing gezien voor het armoedevraagstuk en niet zozeer sociale of politieke veranderingen. Zoals staatssecretaris Knapen het formuleert: “We zijn een makelaar tussen partijen die zich inzetten voor economische groei”. Daar zijn goede redenen voor. Op de eerste plaats kunnen bedrijven de economie en werkgelegenheid in ontwikkelingslanden aanjagen en kennis, diensten en producten aanbieden die voor die landen relevant zijn. Zij kunnen tevens investeringskapitaal aantrekken vanuit andere bronnen dan het ontwikkelingsbudget. Daarbij kan de inzet van Nederlandse bedrijven ook onze eigen economie en innovatieagenda versterken.

Het goede nieuws is dat steeds meer bedrijven naast een winstdoelstelling ook vaker een maatschappelijke agenda hebben. Om de aanvoer van grondstoffen veilig te stellen participeren ze in rondetafels voor duurzame handel en proberen ze hun eigen productie te verduurzamen. Op zoek naar nog onbediende consumenten op markten met soms dubbele groeicijfers verdiepen zij zich in het armoedevraagstuk. Om kosten te besparen, om hun werknemers te stimuleren, om antwoord te kunnen geven op vragen van kritische consumenten of als groen en fair marketinginstrument staat maatschappelijk verantwoord ondernemen steeds centraler in hun bedrijfsvoering. Bedrijven adopteren dus zo deels de sociale veranderingsagenda van maatschappelijke organisaties, waar de overheid daar juist meer afstand van neemt.

Maar de markt kent haar beperkingen. Het groeimodel dat ze hanteert draagt bij aan de uitputting van grondstoffen en vervuiling van bodem, lucht en water. Hoewel groei zorgt voor werkgelegenheid waardoor meer mensen kunnen participeren en een eigen bestaan kunnen opbouwen, zorgt het streven naar winstoptimalisatie ook voor druk op het kostenniveau. Goede arbeidsomstandigheden zijn daarom allesbehalve vanzelfsprekend en het sociale vangnet voor diegenen die geen werk vinden verzwakt wereldwijd. Hierdoor worden de achterblijvers ook in groeiende economieën steeds armer. De meeste mensen onder de armoedegrens in de wereld leven in midden-inkomenslanden met hoge groeipercentages. Echte groene en gelijkwaardige economische groei is op dit moment helaas nog ver weg aldus het Centraal Planbureau in haar recente rapport ‘Groene Groei een wenkend perspectief’.

Er is altijd sprake van het uitruilen van belangen met toekomstige generaties of tussen welvarende en armere landen/gebieden. Schaarste, bijvoorbeeld van water, zorgt voor competitie tussen watergebruikers waarbij bedrijven de hoogst betalende consumenten bedienen of het machtigste landbouwbedrijf van water voorzien. Ondanks hun sociale agenda worden bedrijven  vaak geconfronteerd met de competitieve context waarin ze opereren en de noodzaak tot een level playing field. Hierdoor zijn zij slechts beperkt in staat hun sociale ambities waar te maken. En er zijn altijd groepen mensen die niet door de markt kunnen worden bediend. Samenlevingen staan voor de vraag hoe ze de levering van basisdiensten die door bedrijven worden aangeboden nog kunnen controleren en beschikbaar kunnen laten zijn voor iedereen. Net zoals de overheid niet exclusief de sleutel heeft tot een structurele vermindering van armoede, is deze ook niet te vinden bij de markt

De meerwaarde van ngo’s                                                                                                     

Onder invloed van een zwakke staat in ontwikkelingslanden hebben veel maatschappelijke organisaties in het verleden gekozen voor het direct aanbieden van diensten aan armen, zoals onderwijs en gezondheidszorg. Meestal op gesubsidieerde basis met ontwikkelingsgeld. Vaak  streven zij er daarbij naar dat de overheid of markt de diensten – of ten minste de structurele financiering – overnemen. In een aantal sectoren, zoals gezondheidszorg, is dat in veel landen ook gebeurd en is de overheid ngo’s gaan contracteren om taken uit te voeren.

Ontwikkelingsorganisaties werden zo gesubsidieerde dienstverleners en dit heeft geleid tot de depolitisering van hun agenda. Dit proces heeft ook in de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking plaatsgevonden door het medefinancieringsstelsel. Aanvankelijk werden ngo’s door de Nederlandse overheid gesubsidieerd vanwege hun onafhankelijke, maatschappelijke positie. Dit stelde hen in staat een politiek kritische koers te varen. Deze potentiële ‘tegenstem’ werd voor de werking van de democratie en de kwaliteit van het beleid waardevol gevonden. De laatste jaren is de overheid gesubsidieerde instellingen steeds meer gaan benaderen als uitvoerders en verlengstuk van het overheidsbeleid en sommigen vinden dat subsidiegeld niet gebruikt mag worden voor maatschappelijk activisme in eigen land. Maar juist hierin schuilt de grote meerwaarde van ngo’s ten opzichte van andere actoren, zowel in Nederland als in ontwikkelingslanden. Daarnaast hebben ontwikkelingsorganisaties veel kennis en netwerken in ontwikkelingslanden die waardevol zijn voor bedrijven die diensten willen aanbieden in ontwikkelingslanden. Ook zijn ngo’s door hun onafhankelijke rol in staat de samenwerking tussen verschillende actoren te faciliteren en te monitoren.

Het maatschappelijk draagvlak                                                                                                                                           

Hoewel de meerwaarde van ngo’s evident is, bestaat er  veel onrust en onzekerheid bij ontwikkelingsorganisaties. Een belangrijke oorzaak is dat steeds meer Nederlanders hun geloof in ontwikkelingssamenwerking en geïnstitutionaliseerde ontwikkelingsorganisaties beginnen te verliezen. Natuurlijk, nog steeds kunnen veel organisaties rekenen op de steun van een grote schare donateurs. Maar het knarst. Donateurs zijn terecht kritischer over de effectiviteit, eisen resultaten die lastig aangetoond kunnen worden en mensen starten steeds vaker hun eigen ontwikkelingsproject omdat ze zich niet meer herkennen in gevestigde organisaties. Uit TNS NIPO onderzoek dat Simavi in september 2011 heeft laten uitvoeren blijkt zelfs dat de gemiddelde Nederlander meer vertrouwen heeft in bedrijven die ontwikkelingswerk doen dan in maatschappelijke organisaties. En opiniepeilingen laten keer op keer zien dat de meerderheid van de Nederlanders geen moeite heeft met bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking.

Het is goed om uitgebreid stil te staan bij de redenen voor de onvrede onder het publiek. Want  steun van het publiek is de levensader van maatschappelijke organisaties. Op de eerste plaats zijn de verwachtingen en ideeën bij het publiek over wat een ontwikkelingsorganisatie kan bewerkstelligen en hoe dat moet vaak onrealistisch. Dit is mede veroorzaakt door te simplistische fondsenwervende campagnes van de organisaties zelf. Ontwikkelingswerk wordt mede hierdoor door het grote publiek ook nauwelijks erkent als professie.

Goed doen, zoals geld geven aan armen, is daarnaast vooral een emotioneel en moreel geladen actie. Dat betekent dat juist met dit geld absoluut niets mis mag gaan. Alles moet goed terechtkomen. Elke fout of verkwisting is een inbreuk op dat vertrouwen en daarmee een schandaal dat in het geheugen beklijft. Bij (vaak terechte) kritiek is de morele schok groot en bestaat daarna nog weinig aandacht voor de specifieke context van het probleem. Elk negatief verhaal straalt bovendien af op de hele sector, met name op de fondsenwervende ‘merken’ die de mensen kennen. Verkeerd besteedde begrotingssteun aan een corrupte regering, een trage noodhulpactie in een burgeroorlog, een te hoog salaris van een directeur of een mislukt project in een dorp: alles wordt in de beleving van het publiek op een hoop gegooid en de hele sector wordt er op aangekeken.

De professionalisering van de sector en groei van organisaties heeft geleid tot institutionalisering en bureaucratisering. Hierdoor zijn organisaties op afstand komen te staan van de burger, onpersoonlijk en zakelijk geworden. De burger voelt zich te weinig persoonlijk geraakt en betrokken, terwijl het om een emotioneel en waarden gedreven activiteit gaat. Dit is niet zozeer een transparantieprobleem, maar vooral een waardeprobleem. Dit verklaart de enorme opkomst van particuliere initiatieven, die weer teruggaan naar de directe hulp van mens tot mens.

De enorme toename van fondsenwervende instellingen in Nederland heeft de fondsenwervende markt verzadigd en is de burger gaan ergeren. Tegelijkertijd neemt de concurrentie tussen goede doelen om de euro van de burger alleen maar toe, mede door het overheidsbeleid dat de inbreng van non-DGIS geld vereist voor subsidie. Dit zal nog sterker worden nu ook andere organisaties, zoals bedrijven, de fondsenwervende markt betreden en de subsidie vanuit de overheid minder wordt.

Ten slotte is Nederland meer naar binnen gekeerd geraakt en veel mensen voelen de gevolgen van de economische crisis direct in hun eigen portemonnee. De roep wordt sterker om eerst te zorgen voor sociale en economische problemen in eigen land. Dit zet het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking nog verder onder druk.

Aan de andere kant blijkt uit de NCDO Barometer Internationale Samenwerking van 2011 gelukkig dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking (64 procent) van mening is dat mensen in arme landen helpen ontwikkelen belangrijk is. En het percentage Nederlanders dat dit zeer belangrijk vindt is van 15 procent in2010 in2011 naar 20 procent gestegen. Veel mensen voelen op hun Hollandse klompen aan dat verdere isolatie van Nederland ten opzichte van het buitenland onze open economie en onze internationale belangen schaadt.

Handen uit de mouwen                                                                                                         

Het is goed om als sector zo nu en dan stevig na te denken en te zoeken naar onze toegevoegde waarde. Het is goed dat we ons de kritiek van donateurs aantrekken en de tendensen in de samenleving zien. Maar we moeten uitkijken dat we onszelf niet teveel op de pijnbank leggen en uit het oog verliezen hoe belangrijk de rol is die de ontwikkelingssector speelt. Introspectie is goed, de handen uit de mouwen steken is nog beter.

Wij willen programma’s ontwikkelen die na verloop van tijd subsidieonafhankelijk zijn doordat lokale belastinginkomsten of een duurzaam businessmodel de programma’s financieren. En we spreken de Nederlandse overheid aan op haar, inderdaad kleiner geworden, maar niet minder belangrijke rol. Die van beleidsmakende en kaderstellende overheid die zorgt dat groei duurzaam is, ten goede komt aan iedereen en die zorgt dat de samenleving controle blijft houden over de toegang tot en kwaliteit van basisvoorzieningen. Bedrijven en kennisinstellingen zien we als belangrijke partner in het bestrijden van armoede omdat hun kennis, financiële middelen en producten verandering kunnen brengen. Als maatschappelijke organisatie weten wij de vraag en behoeften van arme mensen te identificeren en hen te mobiliseren, hebben we kennis van lokale contexten en culturen en kunnen onze netwerken inbrengen. Daarmee dagen we het bedrijfsleven uit om met ons samen te werken en met haar investerings- en innovatiekracht ook de armsten te bedienen op een duurzame manier. En om daarbij ook het lokale bedrijfsleven te versterken.

We kiezen nadrukkelijk voor een onafhankelijke en wederkerige relatie met overheid en bedrijfsleven: die van waardevolle partner en kritische meedenker, gevoed vanuit de stem van de burger. Om onafhankelijk te kunnen blijven zorgen we ervoor financieel niet afhankelijk te worden van slechts een of enkele financiers.

We zijn een organisatie die geworteld is in de Nederlandse samenleving, gedreven door de behoefte van Nederlanders om ziekte en armoede in de wereld te verminderen. We willen nog meer dan voorheen mensen die deze waarden delen uitnodigen om samen op te trekken. We vragen hen niet alleen te doneren voor ons werk, maar ook om met hun energie, tijd en expertise bij te dragen aan campagnes. Daar waar we dit nog niet deden betrekken we hen nauwer en persoonlijker. We stimuleren donateurschap en actief (mondiaal) burgerschap door successen samen te vieren en mislukkingen te gebruiken om ons werk te verbeteren. Nederlandse burgers zijn onze raison d’etre en geven ons onze onafhankelijke positie. En daarin schuilt onze relevantie voor overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen.

Auteur
Simavi

Datum:
08 maart 2012