
´Ondernemerschap: geen samenleving kan zonder´
Het ‘Dutch Employers’ Cooperation Programme’ (DECP) versterkt werkgevers- organisaties in ontwikkelingslanden. De kleine en jonge organisatie heeft aleen niet veel ervaring in het ontwikkelingsveldwerk. Toch is Ronald de Leij, directeur van DECP, overtuigd van de ontwikkelingsrelevantie van het programma: ‘Ons streven is gericht op verbetering van het ondernemingsklimaat, het klimaat bij uitstek voor zelfredzaamheid. Het ultieme doel van alle ontwikkelingssamenwerking’.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft begin 2005 aan VNO-NCW gevraagd of het werkgeversverenigingen in de partnerlanden van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking zou willen bijstaan. VNO-NCW zou daarmee echter buiten de opdracht van haar leden treden. Om toch aan het verzoek te kunnen voldoen, is eind 2005 door VNO-NCW met steun van de andere grote ondernemers- en werkgeversverenigingen in Nederland de stichting DECP opgericht. DECP, gehuisvest in hetzelfde gebouw als VNO-NCW, schuin tegenover Buitenlandse Zaken, is daarmee een concreet product van publiek private samenwerking.
Ondernemerschap is het begin
Waarom is het zo belangrijk dat een organisatie als DECP bestaat? ‘Kijk eerst naar het maatschappelijk belang van werkgeversverenigingen’, zegt De Leij. ‘Elke ontwikkeling begint met ondernemerschap. Ontwikkeling brengt verandering teweeg. Die verandering prikkelt de samenleving en daarmee de regels die in die samenleving gelden. Die regels kunnen verandering tegengaan, zelfs regelrecht verbieden, maar ze kunnen verandering ook stimuleren en geleiden.’ Omdat het de overheid is die in een samenleving de regels bepaalt, is het volgens de Leij van groot belang daarbij ondernemers en werkgevers te betrekken. ‘Eenvoudigweg om te voorkomen dat goedbedoelde regels onbedoeld het ondernemerschap en daarmee het veranderingsvermogen van de samenleving beknellen. En zonder het verenigd zijn van ondernemers en van werkgevers is dat vrijwel onmogelijk!’
Het is verkeerd om te denken dat werkgevers zich zelf wel kunnen organiseren, vindt de Leij. ‘Het belang van DECP ligt besloten in het vaak kwakkelende bestaan van werkgeversverenigingen in ontwikkelingslanden. Het is namelijk knap moeilijk om werkgevers te organiseren en georganiseerd te houden. Elke ondernemer zal zich steeds weer afvragen of investeren in zijn eigen bedrijf(je) niet méér oplevert dan investeren in het lidmaatschap van een vereniging. Omdat alle begin moeilijk is, bestaat menig werkgeversvereniging in de ontwikkelingslanden bij de gratie van donorgelden. Waardoor men vaak meer en eerder naar de donor kijkt dan naar de eigen leden en jarenlang geen vooruitgang boekt.’
Ontwikkelingsgeld
Er zijn een aantal voorwaarden waar een werkgeversorganisatie aan moet voldoen om zich goed georganiseerd te kunnen noemen, legt De Leij uit. ‘De bestuurlijke organisatie moet op orde zijn, maar dat is verhoudingsgewijs het minst moeilijke punt. Veel moeilijker is dat zo’n vereniging onafhankelijk moet zijn met vrijwillige leden. Dus geen wet die de vereniging verordonneert, geen inschrijvingsplicht, geen geldstroom van de overheid of van donoren. Maar een wettelijke steuntje in de rug geef je niet graag op. En als het geld jarenlang door donoren haast ‘zomaar’ wordt bijgeschreven, ga je dan je leden ineens vragen waar de contributie blijft?’ Dat is namelijk wat veelal gebeurt, een kas van een werkgeversorganisatie die gevuld wordt met ontwikkelingsgeld. Het is daarom van essentieel belang dat een werkgeversorganisatie onafhankelijk is, weet de Leij. ‘Een goede werkgeversvereniging is onafhankelijk en heeft leden die weg kunnen lopen als zij dat willen. Komt zichtbaar op voor de belangen van haar leden in voortdurende samenspraak met die leden. Is leden direct behulpzaam bij hun bedrijfsvoering door een uitstekende overdracht van kennis en informatie. En door effectieve belangenbehartiging is zij vrijwel steeds als eerste en ook nog eens in detail geïnformeerd. Goede belangenbehartiging levert leden en contributie, directe dienstverlening levert én behoudt leden en inkomsten.’
Unieke relatie
Nederland kent sterke werkgeversorganisaties en heeft een sterke overlegtraditie. Pleit DECP nu voor de toepassing van het Nederlands trucje in een totaal andere context? De Leij: ‘Het idee Nederlandse instituties in enig ontwikkelingsland te kopiëren, is DECP vreemd. Instituties groeien van onderop of ze groeien niet. Maar evengoed is het onzin te denken dat Nederlanders uniek zijn met unieke behoeften en gewoonten. Juist in het ondernemend handelen zit een flinke dosis universaliteit dat bewijzen eeuwenoude handelsstromen. En het regelend handelen van overheden kennen we al zolang er samenlevingen bestaan. Wat is er eigenlijk mis aan het bevorderen van overleg?’
Ondernemerschap, betrouwbare en transparante regelgeving en samenspraak tussen overheid en ondernemers zijn basisvoorwaarden voor een goed ondernemingsklimaat. Dit geldt voor zowel Nederlandse ondernemers als voor ondernemers uit het buitenland. DECP is ervan overtuigd dat geen enkele samenleving zonder ondernemerschap kan en samenleving en ondernemerschap niet zonder een goede ondernemers- en werkgeversvereniging kunnen. Wat DECP doet in de vorm van adviseren, coachen en trainen van werkgeversverenigingen noemt de Leij ‘onmiskenbaar ontwikkelingswerk’. Toch telt de organisatie geen doorgewinterde ontwikkelingswerkers. De Leij vindt dat geen tekortkoming. ‘Ons aangrijpingspunt is niet het dorpsplein in de binnenlanden van Oeganda, Bolivia of Vietnam maar de ondernemers- of werkgeversvereniging die het dichtst bij de centrale overheid zit. Tegenover die organisaties beschikken wij niet per sé over unieke kennis, maar wel over een unieke relatie. Geen organisatie heeft zo rechtstreeks contact met en ervaring binnen de verenigingen van werkgevers in Nederland. Een welvarend land met een positieve reputatie. En dat straalt ook op ons af. Aan ons om het waar te maken.’
Toch is de ontwikkelingsrelevantie van DECP nog onduidelijk. De Leij is stellig: ‘Degenen die veranderingen teweeg moeten brengen, zijn ondernemers en werkgevers. Ondernemerschap leidt tot zelfredzaamheid, niet alleen van individuen maar juist ook van het land. En daar gaat het om als we praten over ontwikkelingssamenwerking. Cru gesteld: het bouwen van scholen is prachtig maar waar leidt het toe als degenen die opgeleid zijn het land verlaten omdat er geen werk is en zelf ondernemen onmogelijk wordt gemaakt door bureaucratie en corruptie? Dan is het stationaire hulp. Goed bedoeld, maar uitzichtloos.’
Nieuwe koers
De grootste uitdaging noemt De Leij: ‘Het besef dat ondernemerschap iets is wat je als samenleving wel mag geleiden, maar niet in de weg moet zitten. Dat is zelfs voor Nederland nog een uitdaging, wanneer ik kijk naar het gesol met ZZP-ers.’ Toch plaatst hij kanttekeningen bij de nieuwe, duidelijk meer economische koers van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid: ‘Geen twijfel over de richting, maar van de uitwerking is nog weinig zeker. Er zijn mij nog teveel vragen. DECP richt zich sterk op het klimaat voor de kleine en middelgrote ondernemers in de ontwikkelingslanden zelf. Voor de ondernemers die vaak opereren op de rand van de informele economie. Staan zij straks vooraan of achteraan in het uitgewerkte ontwikkelingsbeleid? Terwijl juist hún vooruitgaan het land vooruit doet gaan. Hun zelfredzaamheid het land zelfredzaam maakt. Dan komen we ergens. En kunnen we met minder geld meer doen.’
Commentaar dat bedrijven die zelfredzaamheid toch niet alleen kunnen realiseren, wuift De Leij weg. ‘Allereerst: bedrijven bestaan niet in een vacuüm. En het bedrijfsleven is echt meer dan een optelsom van ondernemingen en onderneminkjes. Daar horen brancheorganisaties bij en koepelorganisaties. En platforms die overleg bevorderen zoals tussen onderwijs en bedrijfsleven. Want natuurlijk kunnen bedrijven het niet alleen, net zomin als het onderwijs, de gezondheidszorg en de overheid. Alleen wordt in de bedrijven het geld verdiend waarmee de belasting kan worden betaald die onderwijs, gezondheidszorg en de politie op straat bekostigd. Als die bedrijven er niet zijn of het niet doen, wie betaalt het dan? Donoren? Hoe lang houden die dat nog vol?’