Geen donaties maar participaties

Woensdag 10 november organiseerde het Koninklijk Instituut van de Tropen (KIT) het seminar ‘Geen donaties, maar participaties: Investeren in Afrika’. Prominenten uit zowel de ontwikkelingssector, het bedrijfsleven als de overheid voerden het debat. Vice Versa was erbij en sprak ook nog even met oud-minister van Ontwikkelingssamenwerking, Bert Koenders, over deze shift naar economische investeringen als katalysator van ontwikkeling.

Het idee van participatie in plaats van donaties ontstond op 7 september tijdens een besloten Ronde tafel bijeenkomst van een divers gezelschap van topmanagers, adviseurs en pioniers uit de Nederlandse financiële sector. Jan Donner, voorzitter van de Raad van Bestuur van het KIT, benadrukt dat zijn organisatie overal ter wereld met de voeten in de modder staat. Er worden door het KIT momenteel 10 bedrijven ondersteund in zowel Afrika al Latijns Amerika. ‘Met het stimuleren van economische ontwikkeling beogen we sociale impact, capacity building al die dingen om te zorgen dat er duurzame economische ontwikkeling ontstaat. Het gaat niet alleen om geven, het gaat om participeren. Het is een Two Way Street. Wij leren van hen zoals zij van ons. Samen worden we sterker’ zo opende Donner het seminar.

Makkelijker gezegd dan gedaan

Dat economische ontwikkelingssamenwerking een zelfde complexiteit zal kennen als andere vormen van ontwikkelingssamenwerking bleek uit de keynotes. Ewald Engelen, professor financiële geografie en bijzonder hoogleraar etnisch ondernemerschap aan de Universiteit van Amsterdam, begon: ‘Ik heb vandaag 10 minuten de tijd gekregen om u uit te leggen dat wat we hier doen zinloos is.’ Engelen doelde hiermee op de beleggers mentaliteit die hij verklarend acht voor de investeringen. ‘Van de 50.000 miljard die er te beleggen is wordt er slechts 10 tot 20 miljard geïnvesteerd in Afrika, terwijl de berekende en door het IMF genoemde groeicijfers de potentie erkennen. Voor de aankomende jaren zouden de groeicijfers in Europa tussen de 0 en 3 procent zijn, waar in Afrika een groei wordt verwacht van tussen de 10 en 20 procent.’

De reden voor het pessimisme van Engelen ligt binnen de werking van het beleggingsuniversum. Voor het creëren van een beleggingsklimaat zijn volgens hem liquiditeit, transparantie, beheersbaar risico en rendement essentieel. Daarbij stelde hij dat allen ontbreken in Afrika. ‘Een belegger belegt alleen in die producten die ook de vraag kennen van andere beleggers. Op dit moment wordt er geïnvesteerd om het tipping point te bereiken, waarna transparantie en een liquide markt kunnen ontstaan. Dit is althans de hoop die er is, en de reden waarom wij vandaag bij elkaar zijn. Desondanks zullen het ontbreken van beheersbaar risico en rendement dit tegenwerken. Beleggen gebeurt namelijk alleen wanneer het rendement hoger dan de norm lijkt. Banken hebben met het kunstmatig opschroeven van normen de alternatieve vormen van investeren, zoals investeren in Afrika, weggedrukt. Zolang deze normen niet worden teruggeschroefd kunnen we somber zijn. De beoogde investeringen in Afrika zullen zo niet door onze pensionfondsen, verzekeringsmaatschappijen en anderen beleggingsmaatschappijen worden gedaan.’

Verandering

Nanno Kleiterp, algemeen directeur van de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO), sloeg de brug naar ontwikkelingssamenwerking. De sector moet volgens hem drastisch veranderd worden. De belangrijkste uitgangspunten: het herzien en moderniseren van beleid, het meenemen van het WRR-rapport, de omslag van hulp naar investeren, meer aandacht voor de private sector, meer aandacht voor economische groei en zelfredzaamheid.   ‘Als de private sector en economische ontwikkeling dominant worden in het denken over sector van ontwikkelingssamenwerking, dan vereist dit anders denken.’

Volgens Kleiterp is deze andere mindset essentieel. Erzal  moeten worden gekeken vanuit marktwerkingen en vraaggerichter moeten worden gewerkt. Hierbij moet de definitie van ODA, Official Development Assistance, worden aangepast, zo werd door hem benadrukt. ‘Het feit dat er nu winst wordt gemaakt met het slagen van een bedrijf en daarmee de terugbetaling van de rente, wordt gezien als negatieve ontwikkelingshulp aangezien er geld teruggaat naar Nederland.’ Een ander punt dat volgens Nanno Kleiterp zal moeten worden meegenomen is de aandacht voor duurzaamheid. ‘Met het stimuleren van economische ontwikkeling zal de druk op de leefomgeving van de meer consumerende burgers toenemen. De veranderingen zijn gigantisch en daarmee ook de uitdagingen.’

Naast deze uitdagingen was Kleiterp vooral optimistisch. ‘FMO is in 2008, 2009 en ik ga er van uit ook in 2010, winstgevend geweest. Al die banken die in Europa en de Verenigde Staten hebben geïnvesteerd is dit niet gelukt. Dit zegt genoeg over de risico’s die je kunt nemen in ontwikkelingslanden. De portefeuille van FMO rendeert goed met 15 tot 20 procent, zelfs na de crisis.’

Two way street

De participatie werd door de eerste sprekers vrijwel alleen werd benoemd in termen van participatie van Nederlandse bedrijven in ontwikkelingslanden. Ezra Musoke (Tanzania) van de organisatie InReturn belichtte het investeren in ontwikkelingslanden wel expliciet ‘de vraag’. Hierbij beschreef hij het voorbeeld van een veevoederbedrijfje wat voor het transporteren van het voer zakken nodig had. Grote bedrijven konden niet voorzien in de relatief kleine aantallen en dus begon hij zijn eigen bedrijf. Ondanks dit innovatieve idee was het grootste probleem om financiële ondersteuning te krijgen. Veel startende bedrijvigheid begint informeel, niet in termen van succes maar, maar in termen van trackrecords. ‘Door het ontbreken hiervan hebben zij geen toegang financiële middelen en tot investeren,’ aldus de spreker van de uiteindelijke investeerder InReturn.

Het midden- en kleinbedrijf (small and medium enterprises, SME) kreeg dan ook een prominente plaats toegewezen in termen van vruchtbare investeringen. ‘SMEs are the motor of the economy’. Naast dit belang van het investeren in SMEs voor het doorbreken van monopolistische tendensen van grote bedrijven, het bewerkstelligen van economische groei en werkgelegenheid, vindt er een verschuiving plaats van de informele sector naar de formele sector. Hiermee zullen volgens Ezra Musoke ook coöperatief bestuur en de naleving van (milieu)wetten vanzelfsprekender worden in ontwikkelingslanden.

Economische ontwikkelingssamenwerking

Hoe de economische ontwikkelingssamenwerking er uit zou moeten komen te zien, daar bleek tijdens de debatronde nog wel veel verdeeldheid over te zijn: Hulpbronnen of samenleving? Marktwerking of solidariteit? Bottom up of top down? Beursgenoteerde bedrijven of middenkader? Verschillen van mening in het betrekken van een publieke sector, het doen van sociale investeringen, de rol van Europese investeerders in de ontwikkelingslanden waren duidelijk verdeeld tussen diegene die komen uit het bedrijfsleven en de ontwikkelingssector. Ondanks de blijvende verschillen in opvatting over de vormgeving van economische ontwikkelingssamenwerking omschreef Fred Zaal (KIT) naderhand het vernieuwende aan deze debatten: ‘Voor het eerst zijn alle actoren uit zowel het bedrijfsleven, de overheid en ontwikkelingssamenwerking bij elkaar en willen zij met elkaar praten. Deze samenwerking tussen partijen die zich bezighouden met het stimuleren van economische en algehele ontwikkeling is erg waardevol.’

Nuance

Afsluitend sprak Vice Versa met een van de sprekers, oud-minister van Ontwikkelingssamenwerking Bert Koenders. Het inzetten op investeringen in Afrika voor het bewerkstelligen van ontwikkeling klonk hem bekend in de oren. ‘Dit is een bekend verhaal en is bijvoorbeeld ook naar voor gekomen in het Schokland akkoord. Het investeren in economieën in ontwikkelingslanden creëert niet zozeer zelfredzaamheid, maar in eerste plaats werkgelegenheid. De zelfredzaamheid zal verschillen van land tot land. Om die reden moet er vraaggestuurd worden gewerkt. Het moet niet per definitie gaan om investeren en een goed rendement behalen, maar om het stimuleren van werkgelegenheid, productiviteit en kennis.’

Op de vraag in hoeverre deze focus op de private sector gelijkenissen heeft met de Structural Adjustment Programmes, bevestigt Koenders het moeten waken voor een dergelijke cyclus. Door het integreren van de millenniumdoelen in het beleid en de samenwerking tussen privaat en publiek denkt Koenders dat dit kan worden vermeden. ‘De overheid speelt hierin een rol. In de eerste fases van dergelijke processen is een overheid verantwoordelijk voor het matchen en geven van garanties. Ook de implementatie van de millenniumdoelen is hierbij van belang.’

Auteur
Iris Gardien

Datum:
11 november 2010