
Gedragscode moet ontwikkelingswerker ook beschermen
Vandaag het tweede deel van de serie over een gedragscode. In de jaren negentig pleitte professor Cees Hamelink voor een gedragscode voor ontwikkelingwerkers. De discussie is weer actueel geworden nu de WRR-in haar rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’ eveneens voor een gedragscode pleit. Zal Knapen het aandurven of niet? Er zitten namelijk de nodige haken en ogen aan. En verklaar je een ontwikkelingswerker niet ‘vogelvrij’ met zo’n code?
Terug naar eind 1993. Het nieuwsbericht op de voorpagina van De Telegraaf naar aanleiding van mijn interview met Cees Hamelink zorgt ervoor dat ook andere kranten en radioprogramma’s het onderwerp van een gedragscode voor ontwikkelingswerkers oppakken. Woordvoerders van organisaties die ontwikkelingswerkers uitzenden haasten zich om te zeggen dat het allemaal reuze meevalt met het gedrag van ontwikkelingswerkers. Mijn artikel wordt door enkelen van hen betiteld als ‘sensatiejournalistiek.’
Vooral zijn mensen boos op de foto die onzeWereld bij het artikel heeft geplaatst. Op deze foto poseert een langharige en ongeschoren blanke man, met alleen een zeer korte en te strakke zwembroek aan, met een groep zwaarbewapende soldaten in een Midden-Amerikaanse dictatuur. Ik moet toegeven dat ik de foto zelf ook suggestief vind. Het is bovendien maar zeer de vraag of de blanke man ook echt een ontwikkelingswerker is.
Hoofdredacteur Kees Waagmeester vraagt of ik een vervolgartikel wil maken over de wenselijkheid van de gedragscode. De eerste die ik bel is Wim Zevenbergen, voormalig directeur van SNV en topambtenaar op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij begint meteen met een mooi anekdote die de opening van het vervolgartikel wordt. Halverwege de jaren zestig, toen hij nog velddirecteur van de SNV in Zambia was, stuurde Zevenbergen na herhaaldelijke waarschuwingen eens twee ontwikkelingswerkers naar huis wegens naar zijn mening onacceptabel gedrag. ‘De twee hadden zich scherp in de strijd met de puriteinse leefregels van de toenmalige Zambiaanse maatschappij herhaaldelijk en openlijk met prostituees ingelaten. Ik constateerde dat ons werk hierdoor danig werd bemoeilijkt. Op het moment dat ik kritiek leverde op organisaties in Zambia, kreeg ik de bal hard teruggespeeld: hou jij je mond maar, want kijk eens naar het gedrag van je eigen mensen. Ik heb toen ingegrepen en de betreffende ontwikkelingswerkers verteld dat ze hun koffers konden pakken.’
Inslaan als een bom
Zevenbergens beslissing sloeg in als een bom. ‘Nog nooit eerder waren ontwikkelingswerkers wegens wangedrag naar huis gestuurd’, blikt hij lachend terug. ‘Ik ben toen nog bij de directie in Den Haag op het matje geroepen. Ze vroegen waarom ik me in vredesnaam met het privégedrag van ontwikkelingswerkers bemoeide. Uiteindelijk heb ik zelfs de hulp van de Nederlandse ambassadeur in Zambia moeten inroepen om de twee het land uit te zetten.’ Na deze anekdote haast Zevenbergen zich om te zeggen dat het wangedrag van ontwikkelingswerkers ook weer niet overtrokken moet worden. ‘Ik reis nogal wat rond in ontwikkelingslanden en vind dat het overgrote deel van de ontwikkelingswerkers zich correct gedraagt.’
Ik bel Harrie Oostrom in Nairobi op. Hij is een bevriende ontwikkelingswerker van me die zich een jaar eerder in een interview zeer kritisch uitliet over het gedrag van veel van zijn collega’s. Hij legt me nog eens uit dat ontwikkelingswerkers in Afrika in zijn ogen leven als een God in Frankrijk en dat hij zich nog schuldiger is gaan voelen over zijn rijkdom dan in Nederland. Als uitsmijter komt het volgende citaat in het artikel te staan. ‘Ik vind dat je 80 procent van de blanke gemeenschap in Kenia morgen het land zou moeten uitschoppen. De meesten, waaronder veel ontwikkelingswerkers, hebben een mentaliteit die me totaal niet aanstaat, praten heel denigrerend en vol vooroordelen over Afrikanen, en wonen hier alleen maar voor een mooie baan en voor de status die het leven als blanke met zich meebrengt.’
Aan de telefoon voegt Oostrom er nog een recent voorbeeld aan toe. ‘Ik zwengelde onlangs binnen SNV-Kenia een discussie aan over het betalen van huispersoneel. Je zou verwachten dat ontwikkelingswerkers het vanzelfsprekend zouden vinden om hun kok, tuinman of huishoudelijke hulp een normaal salaris te betalen. Maar dat was niet het geval en ik bleek een uiterst omstreden onderwerp te hebben aangekaart.’
Verkeerde meetpunten
Maar of een gedragscode het beste medicijn is om verkeerd gedrag van ontwikkelingswerkers tegen te gaan, dat betwijfelt Oostrom echter. ‘In zo’n code wil je eigenlijk vastleggen dat een ontwikkelingswerker respect moet hebben voor de mensen in het land waar hij werkt. Als je respect wilt verwoorden, kom je al snel bij uiterlijkheden terecht, zoals het uitgaan, het versieren van Afrikaanse vrouwen, of de kleding die je draagt. Ik denk dat dit net de verkeerde meetpunten zijn, omdat je dan de verkeerde mensen gaat pakken. De man met de stropdas die op een hoge functie zit en zich niet in het uitgaansleven vertoont, maar aan wiens gedrag eigenlijk veel meer gedaan zou moeten worden, blijft zo buiten schot.’
En hij heeft nog een argument. ‘Verder komen ook overheden en lokale hulporganisaties uit het Zuiden van het bestaan van zo’n code te weten. Dat kan heel link worden. Ontwikkelingswerkers proberen de allerarmsten weerbaarder te maken. Overheden en lokale machthebbers zijn hier vaak niet bij gebaat. Op het moment dat wij successen boeken, worden we impopulairder en kan er tegenwerking komen. Met zo’n gedragscode kun je dan hele gevaarlijke dingen gaan krijgen, zeker in Afrika waar roddel en achterklap een wapen is dat veelvuldig wordt gebruikt. Voordat je het weet worden er dan argumenten als racisme opgevoerd. Om een project te boycotten wordt dan een ontwikkelingswerker die zich tijdens het stappen een keer laat gaan, aan de schandpaal genageld. De mogelijkheden om zo’n code te misbruiken liggen voor het oprapen.’
Ruggesteun
Wim Zevenbergen is het hiermee eens. ‘Wat moet de ontwikkelingswerker doen als zijn omgeving onvriendelijk is ten opzichte van zaken als decentralisatie van macht, zelfbeschikking van de armen en de versterking van de positie van armen en vrouwen in het bijzonder? Moet hij zich dan aanpassen aan de lokale cultuur die onderdrukkend is? Het gedrag dat een ontwikkelingswerker op zo’n moment vertoont is essentieel voor de duurzaamheid van het project en voor de effectiviteit van armoedebestrijding. Dan zit je te sleutelen aan de essentie van het ontwikkelingsvraagstuk. Welke mogelijkheden heeft een ontwikkelingswerker als zijn omgeving hem tegenwerkt, omdat bestaande machtsstructuren in gevaar komen?’
Hij vervolgt: ‘Ik ken recente voorbeelden van Nederlandse ontwikkelingsorganisaties die uitmuntend ontwikkelingswerk hebben stopgezet, mede omdat het strijd opleverde met de lokale machthebbers. De betreffende ontwikkelingsorganisatie durfde het conflict met de lokale machthebbers niet aan en draaide het programma terug. De ontwikkelingswerker heeft in zo’n geval geen mogelijkheid om de foutieve beslissing van zijn Nederlandse werkgever aan te vechten. Een gedragscode kan de ontwikkelingswerker in zo’n geval ook ruggensteun geven. Ik vind dit soort zaken veel essentiëler dan een oppervlakkig gesprek of je al dan niet een korte broek mag aantrekken als je bij de minister op bezoek gaat.’
Morgen verschijnt deel 3 van deze serie. Hoe zou een gedragscode anno 2010 er uit moeten zien? Reacties zijn ook nu al welkom.