‘Ik ben niet zo van de school van Pronk’

Vorig jaar veroorzaakte Dirk-Jan Koch veel reuring met zijn proefschrift over blinde vlekken in de hulp. Nu is hij tweede secretaris op de ambassade in Congo. Een dag op pad met een van de meest veelbesproken talenten van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking.

Tekst: Lonneke van Genugten  

8.30 uur

De diplomaat heeft de academische wereld nog geen definitief vaarwel gezegd. Elke vrijdagochtend geeft Dirk-Jan Koch college aan studenten economie van de katholieke universiteit in Kinshasa. Parttime professor Koch (‘Ik had naast m’n universitaire papieren ook een aanbeveling van een priester nodig om hier te mogen lesgeven’) kalkt met lange halen het onderwerp van vandaag op het bord: ‘Is regionale samenwerking beter dan Noord-Zuid-samenwerking?’ Vingers gaan omhoog. Koch geeft plankgas en houdt dat een uur lang vol. De studenten schrijven driftig mee. ‘Ze zijn ambitieus en leergierig. Het lesgeven aan de universiteit helpt me te begrijpen voor welke uitdagingen Congo staat’, vertelt Koch na afloop. ‘Maar andersom is het beleidswerk ook een goed vertrekpunt voor academisch onderzoek, zoals uit mijn proefschrift blijkt. De onderzoeksvragen heb ik geformuleerd terwijl ik op het departement werkte voor de afdeling die zich bezighoudt met Medefinancieringsorganisaties. Gelukkig begint men bij Buitenlandse Zaken steeds meer het belang van onderzoek in te zien, maar de organisatie is er nog niet op ingericht om onderzoek te stimuleren. Een deel van de verantwoordelijkheid ligt bij de ambtenaren zelf. Ook zij kunnen meer – vrije – tijd nemen om zich te verdiepen in hun vakgebied. Om Ton Dietz [directeur van het Afrika Studiecentrum, LvG] aan te halen: Buitenlandse Zaken is een mammoettanker. Er is wel wat aan het scharnieren, piepen en kraken binnen het apparaat. Maar van koers veranderen kost tijd. Dat zie je bijvoorbeeld bij de landenkeuzes van het ministerie. Regelmatig wordt er met veel bombarie een nieuwe herziening van de landenlijst gepubliceerd, terwijl er in de realiteit relatief weinig veranderd. Ik ben benieuwd of het voorstel van de WRR [Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, LvG] om drastisch te snoeien in het aantal landen daadwerkelijk wordt overgenomen.’

Het is nu bijna anderhalf jaar geleden dat Dirk-Jan Koch de kranten haalde met zijn proefschrift over het kuddegedrag van internationale hulporganisaties. Deze blijken zich niet op de armste en moeilijkste landen te richten, maar vooral aan te haken bij bilaterale donoren – en bij elkaar. Zo besteden zestig van de grootste ontwikkelingsorganisaties samen vijf miljoen euro per jaar in Jemen, en 150 miljoen in Uganda. ‘Dat de verschillen zo extreem zijn, had ik zelf ook niet verwacht’, aldus Koch. De discussie over ‘kluitjesvoetbal’, een inmiddels gevleugelde term, waaide zelfs over naar het buitenland. De Britse Financial Times en diverse media in Scandinavië pikten het proefschrift op. Koch: ‘Er is altijd wel interesse in kritisch onderzoek naar de hulp. Ik ben erg blij dat het geen Nederlandse exercitie is gebleven en dat internationaal de discussie is aangezwengeld over keuzes die hulporganisaties maken.’

Er was ook kritiek. ‘Al tijdens het schrijven zei Sylvia Borren, de toenmalig directeur van Oxfam Novib, dat ik te veel focuste op traditionele hulp, ter plekke in arme landen zelf, en daarmee over het hoofd zag wat organisaties doen op het gebied van mondiale lobby. Ook richtte ik me volgens haar te veel op economische armoede en niet op ongelijkheid. Deels had ze gelijk, maar als ongelijkheid echt een belangrijk criterium was, dan waren de organisaties wel actiever geweest in het Midden-Oosten, waar de ongelijkheid het grootst is.’

10.30 uur

De volgende stop is het ‘Ministère du Genre, de la Famille et de l’Enfant’. In een bescheiden zaaltje met golfplaten dak en tuinstoelen vergaderen bilaterale donoren, organisaties en ministeries over het aanpakken van seksueel geweld tegen vrouwen. ‘Hier steken we de koppen bij elkaar om te kijken of de strategieën van de regering en die van de internationale gemeenschap met elkaar in lijn zijn’, vertelt Koch nadat hij een Franse VN-medewerker begroet.

De aanwezigen vertellen een voor een over de lopende zaken binnen hun organisaties. ‘We focussen ons op het oosten van het land, maar ook hier in Kinshasa worden meisjes straffeloos misbruikt. Daar moeten we wat aan doen’, zegt een vertegenwoordiger van een Congolese organisatie. Koch notuleert. Nederland is de secretaris en een van de trekkers van deze werkgroep: ‘We vinden dit een heel belangrijk thema.’

Van de nieuwe lichting van tweeduizend rechters zijn vijfhonderd vrouwelijke rechters benoemd, meldt de volgende spreker, een rechter die doceert aan de universiteit. Ze krijgt instemmend applaus. ‘Dat is een historische stap’, zegt Koch later als iedereen buiten staat na te praten. ‘Momenteel is slechts drie procent van de rechters vrouw. Vrouwelijke rechters zijn meer geneigd om seksueel geweld aan te pakken. We hebben met onze groep intensief gelobbyd voor een groter aantal vrouwelijk rechters. En met resultaat. Dat vind ik het mooie van deze positie aan tafel. Samen kunnen we veranderingen inzetten.’

13.00 uur

Op het kantoor van Koch op de ambassade gaan de vaste lijn en de mobiele telefoon synchroon af. Een medewerker van het ministerie van Financiën, van de schuldverlichtingswerkgroep waar Koch ook deel van uitmaakt. Op de andere lijn een mensenrechtenorganisatie, die wil overleggen over een veilige werkplek voor een van hun activisten. Intussen werpt Koch een blik op intranet, de lijn met het Haagse departement, waar nog steeds een discussie over het WRR-rapport woedt. Hij heeft er zelf ook aan meegedaan vanuit Kinshasa. Koch: ‘De grootste verdienste van het rapport is dat het de discussie over de hulp heeft opgepookt. Mensen uit verschillende hoeken doen mee. Er is weer een stevig debat. Het is heel belangrijk dat we met z’n allen blijven nadenken over de richting waarin we willen gaan met de hulp. Ik denk dat het waar is dat we op een bepaalde manier doorgeschoten zijn in de hoeveelheid steun voor de sociale sectoren. Ik heb in mijn bijdragen aan de discussies echter wel laten zien dat hun berekening dat 80 procent van de Nederlandse hulp naar de sociale sectoren zou gaan, overdreven is. Ik ben zeker niet bang dat het voorstel van de WRR om de hulp te concentreren op tien landen tot kluitjesvoetbal gaat leiden. Het gaat erom dat je als donor bepaalt waar je toegevoegde waarde zit. Kijk waar je expertise zit, of er ergens al een solide programma is, breng in kaart welke andere donoren er al actief zijn. Laten we ons nu echt op de donor orphans richten. Neem het Nederlandse programma in Jemen. Er zitten daar zo weinig andere donoren, dáár kunnen we het verschil maken. De Nederlandse inzet hier in Congo is vanwege het fragiele-statenbeleid op het oosten geconcentreerd, waar ook de meeste andere donoren actief zijn. Het is echt verschrikkelijk wat daar gebeurt, dat moeten we zeker niet bagatelliseren. Er zitten nog steeds 1,8 miljoen ontheemden. Maar als we in Congo een groter budget zouden hebben, zouden we ons meer op het centrum van het land kunnen richten. In provincies als Bandundu en de twee Kasaïs zijn de armoede-indicatoren slechter dan in het oosten. Ik ben ervan overtuigd dat je kritische massa moet hebben om als donor mee te kunnen praten. Ik ben niet zo van de school van Pronk, die duizend bloemen laat bloeien.’

Weer gaat de telefoon: iemand van een VN-organisatie die wil weten of Nederland nog budget heeft voor een waarnemingsmissie tijdens de verkiezingen. Koch verwijst door naar een collega en vervolgt: ‘Ik heb geen idee of het daadwerkelijk aan mij ligt, maar bij de ingediende voorstellen voor MFS-2 zie ik wel degelijk dat sommige organisaties hun keuzes heroverwogen hebben. Oxfam Novib bijvoorbeeld trekt zich terug uit Tanzania en Kenia en wil intensifiëren in Jemen. In het beleidskader stond ook expliciet dat allianties rekening moesten houden met geografische spreiding. Dat is overigens niet tegenstrijdig met de eis om 60 procent van het budget te besteden in partnerlanden, want Nederlandse particuliere organisaties besteden van oudsher al een groot deel van hun middelen in die landen. Hun keuzes volgen in grote lijnen die van de Nederlandse overheid. Dat zie ik ook in Congo gebeuren. In het kielzog van de bilaterale donoren laten ontwikkelingsorganisaties het centrum van het land links liggen. We gaan daar als ambassade ook de discussie over aan met Nederlandse ngo’s, later deze maand. We zullen ze een spiegel voorhouden: uit nieuw onderzoek van mij in samenwerking met het Congo Platform blijkt dat 50 procent van hun activiteiten plaatsvindt in één van de twaalf provincies van het land. Onze vraag aan hen is: is dit nu wat jullie willen?’

16.00 uur

De komende twee weken reist Dirk-Jan Koch zelf af naar het oosten (‘vanaf Bukavu de heuvels in’) om wederopbouwprojecten van onder andere Unicef, Care en lokale partners van Nederlandse ngo’s te evalueren. Hij spreekt het reisschema nog snel even door met de ambassadeur.

Hoe zou het zijn om te opereren binnen een door de WRR geopperde constructie van NLAid? ‘Juist in een fragiele staat is het belangrijk dat ik snel een een-tweetje kan hebben met de ambassadeur, die op haar beurt weer met ministers aan tafel zit. Daardoor kunnen wij effectiever opereren dan clubs die alles als een technisch probleem zien. Neem seksueel geweld. Heel veel donoren hier zijn bezig met dit probleem. Om dan samen met de regering tot één coherent, solide plan te komen vergt meer diplomatieke dan technische vaardigheden. Zo ingewikkeld is ontwikkelingssamenwerking ook weer niet, zolang je maar gemotiveerd bent. Maar wat betreft de bilaterale hulp ben ik het wel met de WRR eens: we moeten ons concentreren op minder landen, met minder mensen. Veel kan multilateraal. We moeten dan wel goede Nederlanders hebben in die multilaterale instellingen. Het personeelsbeleid van DFID [het Department for International Development, de Britse ontwikkelingsdienst, LvG] oogt meer op prestaties gebaseerd. Die kijken niet naar nationaliteit, maar zoeken de allerbeste mensen om een professionele ontwikkelingsdienst neer te zetten. Je hoeft niet zoals bij Buitenlandse Zaken eerst tien jaar op startersfuncties te zitten voordat je eventueel door kunt groeien naar een managementpositie. En nog een plus: als je niet presteert, wordt dat snel duidelijk in je performance rating en wordt je contract niet verlengd.’

18.00 uur

Thuis gaat de das af, en dochter Olivia (2) op de arm. Zij heeft er weer een dag op zitten in haar klasje tussen de Congolese peuters. Koch: ‘Ik ben niet iemand die elke dag met heel veel plezier een das aantrekt en zorgt dat de juiste plooi in zijn broek zit. Dat protocolaire is niet mijn sterke punt. Maar vanuit Buitenlandse Zaken heb ik meer invloed om mijn ideeën in praktijk te brengen dan vanuit een klein dorpje in Centraal-Congo.’

Kochs echtgenote Annelies Claessens komt binnen en ploft neer op de bank op het balkon. ‘Dat waren weer pittige discussies vandaag.’ Ze runt de vestiging van consultancy-bedrijf MDF in Kinshasa en heeft twee dagen een workshop geleid voor een Nederlandse ontwikkelingsorganisatie en haar lokale partners. Koch heeft inmiddels bijgetekend voor een extra jaar Kinshasa, tot aan de verkiezingen in 2011. ‘Het bevalt ons goed hier. We hebben veel Congolese vrienden. Ik houd van dit type landen, dat onder diplomaten niet heel populair is. Wat mijn volgende stap wordt? Eerst nog een aantal plaatsingen, dan zien we wel verder. Het is duidelijk dat ik voor een loopbaan heb gekozen, niet voor een racebaan. Ik krijg genoeg ruimte om me binnen en buiten mijn werk te ontwikkelen. Maar ik ben getrouwd met mijn vrouw en met mijn idealen, niet met mijn werkgever.’

Auteur
Vice Versa

Datum:
21 juli 2010
Categorieën:
Tags: