
‘Wie pakt de handschoen op?’
Het debat over de toekomst van de ontwikkelingssamenwerking wordt niet op een goede manier gevoerd. Dat vindt Wiet Janssen, auteur van het veelbesproken proefschrift Management of the Dutch Development Cooperation.
Iedere twee weken geeft hij op viceversaonline zijn opinie en probeert hij het debat op een hoger plan te tillen. Vandaag deel 1.
Regelmatig lees ik de stukken over ontwikkelingshulp op de website van Vice Versa. Het valt me echter steeds meer op dat er vrijwel geen inhoudelijke discussie is. Zo werd er in het onlangs gepubliceerde WRR rapport over ontwikkelingshulp beweerd dat 80 procent van de hulp louter gericht is op de directe verbetering van de levensomstandigheden van de armen, met name door publieke voorzieningen zoals gezondheidszorg, lager onderwijs en drinkwatervoorziening. Hulp in die sectoren zou geen blijvend effect hebben op de ontwikkeling. Het rapport werd bijna unaniem geprezen, al werd hier en daar wel geroepen dat hulp aan de genoemde sectoren toch wel degelijk noodzakelijk is. Het argument was dat je immers mondige, goed opgeleide en gezonde burgers nodig hebt om een land op te bouwen. En dat was het eind van de discussie. Iedereen ging verder waar hij/zij mee bezig was.
Maar op grond van welke cijfers, onderzoeken, of andere informatie kunnen we nu bepalen of een bepaald soort hulp een duurzaam effect heeft op ontwikkeling? En van welke omstandigheden hangt het af? En als je dat dan weet, welke criteria hanteer je dan om dat type hulp wel of niet te geven? Daar zou het toch ook over moeten gaan.
Een voorbeeld: er is een uitgebreid en degelijk onderzoek uitgevoerd in Ethiopië waaruit blijkt dat schoon drinkwater in een dorp leidt tot meer kinderondervoeding. De moeders zijn namelijk veel fitter omdat ze niet zover met het water hoeven te sjouwen, en daardoor krijgen ze meer babies. In gezinnen waar voedseltekort is neemt de kinderondervoeding dan toe. De kinderen zijn namelijk het zwakste. Dit effect zal elders in Afrika ook optreden. In sub-Sahara Afrika is 32 procent van de mensen ondervoed[1], en mensen die nog geen watervoorziening hadden en er nu een krijgen behoren meestal tot de armste groepen en kampen veelal met voedseltekort. Maar door meer moederlijke zorg en betere hygiëne blijven in de dorpen met watervoorziening ondervoede en zieke kinderen langer in leven.[2,3] Het resultaat is: méér ondervoede en zieke kinderen.
De eerste vraag is: klopt dat? Zijn er andere studies die deze bevindingen bevestigen of tegenspreken? En als het klopt, wat doen we dan met die informatie? Stoppen we met hulp voor drinkwatervoorziening? Of gaan we er alleen mee door in dorpen waar alle gezinnen genoeg voedsel hebben? Of 90 procent van de gezinnen? Of doen we eerst een family planning programma? Of kunnen we beter de landbouw helpen verbeteren zodat de mensen meer dan genoeg voedsel hebben om van te leven, zodat ze het overschot kunnen verkopen en zelf hun waterpomp kunnen aanschaffen?
Het lijkt me dat dit soort vragen de moeite waard zijn om een discussie over te voeren. Wie neemt de handschoen op?
[1] FAO: 1,02 billion people hungry, Rome 2009
[2] Gibson M.A., R. Mace: An energy-saving development initiative increases birth rate and childhood malnutrition in rural Ethiopia, PLoS Medicine, 2006 Vol. 3, No. 4, e87, Cambridge UK, p 0476 – 0484
[3] Janssen L.J.H.: Management of the Dutch development cooperation, Universiteit Twente 2009, H. 7.3