
Ontwikkelingssamenwerking: een complexe werkelijkheid
Het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) in Amsterdam organiseerde donderdag 18 maart in het kader van haar 100 jarig bestaan een debat over de zin en onzin van ontwikkelingssamenwerking. In het panel zaten Theo Ruyter, auteur van Requiem voor de hulp en De Koe lacht niet meer, Marc Broere, hoofdredacteur van Vice Versa en auteur van Berichten over Armoede en Martha Klein, beleidsmedewerker van COS Noord-Holland. Het debat werd geleid door Marije Boomsma, adviseur Duurzame Economische Ontwikkeling bij het KIT.
Met veel deskundigen uit de ontwikkelingssector in de zaal belooft het een spannend en soms zelfs emotioneel debat te worden. Om de sfeer er meteen goed in te krijgen wordt het debat geopend met een kort filmpje waarin te zien is hoe kijkers worden overgehaald om geld te doneren voor een zielig Afrikaans kindje. ‘Zonder uw hulp gaat hij dood’. Al snel blijkt dat het filmpje in een studio in Nederland was opgenomen. Er wordt gelachen in de zaal. Het debat kan beginnen…
Te veel pretentie?
De eerste stelling van het debat luidt: ‘De WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid) heeft gelijk. We pretenderen veel, maar het huidige ontwikkelingsbeleid werkt niet. Het maakt mensen hulpverslaafd’. Theo Ruyter is het eens met de stelling en vindt zelfs dat ontwikkelingshulp (volgens Ruyter is er geen sprake van samenwerking) in de huidige vorm moet worden afgeschaft. Volgens Ruyter leidt dit namelijk tot het ‘bedelnap-syndroom’; mensen in ontwikkelingslanden hebben steeds minder vertrouwen in eigen kunnen, naarmate zij financieel afhankelijker worden van buitenstaanders. “Mensen hebben echter het recht op hun eigen ontwikkeling.” Martha Klein is het niet met Ruyter eens en wijst erop dat de ontwikkelingssector door schade en schande wijzer is geworden. Er zijn dingen fout gegaan, maar daar is van geleerd. Ook nu nog gaan er dingen mis, maar hier wordt veel te veel aandacht aan besteed. De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking moet zich echter wel wat bescheidener opstellen. “Kijk bijvoorbeeld naar de Nederlandse gezondheidszorg. Daar gaat in Nederland elk jaar zestig miljard euro naar toe. Hoe willen wij dan met 0,7% van het BNP voor ontwikkelingssamenwerking iets bereiken?”
Van bijgerecht naar hoofdgerecht
Ook Marc Broere is het oneens met Ruyter. “We mogen best eens trots zijn op de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, zeker als je kijkt naar organisaties als Oxfam Novib, Cordaid en dat soort organisaties.” Er moet echter wel een onderscheid worden gemaakt tussen goede en slechte ontwikkelingssamenwerking. “Echt goede ontwikkelingssamenwerking werkt als een katalysator voor ontwikkeling en helpt mensen om de vicieuze cirkel van armoede te doorbreken.” Ook Broere vindt dat de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking te veel pretendeert. “Toen ontwikkelingssamenwerking in de jaren zestig op gang kwam, was ‘hulp’ in opzet niet meer dan een duwtje in de rug van ontwikkelingslanden om op eigen benen te staan. Hulp was als het ware het bijgerecht, eerlijke handel het hoofdgerecht. Maar met de wereldwijd opgelegde Millenniumdoelen, die de onderliggende politieke problemen niet aan de orde stellen, is hulp ten onrechte van bijgerecht tot hoofdgerecht verworden.” Klein is het niet eens met de kritiek van Broere op de millenniumdoelen. “Dat Kofi Annan dit voor elkaar heeft gekregen met 189 landen…Ik vind het zo’n effort!” Ruyter blijft bij zijn mening dat de Nederlandse ontwikkelingshulp moet worden afgeschaft en is niet door Klein en Broere overtuigd. “Natuurlijk zijn er genoeg voorbeelden van projecten die goed zijn gegaan, maar het gaat om het algemene beeld. Ik ben bang dat de schade veel groter is. Bovendien wordt er geen rekening gehouden met de soevereiniteit van een land.” Het zijn volgens Ruyter uiteindelijk de donoren die bepalen hoe lang ze in ontwikkelingslanden blijven. “Dat is vernederend. ” Ook vindt Ruyter dat er nauwelijks bekend is wat er achter de schermen gebeurt bij bilaterale onderhandelingen. “Er is sprake van sluipende conditionaliteit.”
Gelijkwaardigheid
Na een snelle peiling in de zaal blijkt dat de meningen verdeeld zijn over de stelling. Paul Hassing, werkzaam bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, mist structuur in de analyse. Hij stelt dat er goede argumenten zijn om het met de stelling eens te zijn, ontwikkelingssamenwerking kan namelijk ook tot slechte uitkomsten leiden. Maar het gaat erom wat er per saldo gebeurt. Bovendien moet niet worden vergeten dat er wel degelijk een groot draagvlak voor het ontwikkelingsbeleid is, maar dat de manier waarop Nederland dit beleid uitvoert steeds minder geloofwaardig wordt gevonden. Iemand anders uit de zaal merkt op dat er niet alleen moet worden gekeken naar bilaterale hulp, maar juist ook naar het multilaterale kanaal. Ook komt er steun voor Ruyter: “Hij staat juist voor echte solidariteit. Er moet meer gelijkwaardigheid komen”. Daar is Broere het mee eens. Hij pleit voor meer quality time en gelijkwaardigheid in de ontwikkelingssamenwerking. “Het gaat steeds meer om resultaten en beheersmatige projecten. Maar sommige resultaten zijn nu eenmaal moeilijk op te schrijven in een logframe.” Er komt opnieuw reactie vanuit de zaal. Zo vraagt Hassing zich af waarom Nederlandse ngo’s ‘onderaannemers’ van de overheid zijn geworden. “Ze willen het geld en accepteren daarmee het beleid. Als ze bang zijn voor verlies van de eigen identiteit, zouden ze dat niet moeten doen.”
Van OS naar ES
Tijd voor de tweede stelling. ‘De toekomst van ontwikkelingssamenwerking ligt in de economie. Ontwikkelingssamenwerking (OS) moet economische samenwerking (ES) worden’. Klein is het hier niet mee eens. “Natuurlijk is economische ontwikkeling belangrijk, maar het neemt ook risico’s voor natuur en milieu met zich mee.” Klein stelt dat we moeten streven naar economische ontwikkeling die de millenniumdoelen realiseren. Broere is het juist eens met de stelling, maar voegt daaraan toe dat er wel sprake moet zijn samenwerking op gelijkwaardig niveau. Bovendien gelooft Broere wel in ngo-hulp. “Ontwikkelingssamenwerking zal altijd een rol spelen.” Ruyter vindt dat eerst de economie moet veranderen. “Ontwikkeling staat niet gelijk aan economische groei. We moeten af van dat traditionele onderscheid.”Bij de peiling in de zaal zijn er meer mensen met rode dan groene kaartjes. Voorstanders zijn van mening dat het tijd wordt voor economische samenwerking. “En dan niet alleen denken aan de Nederlandse handelsbelangen”. Hans Beerends, schrijver van diverse boeken over de geschiedenis van ontwikkelingssamenwerking, wijst op de oorspronkelijke bedoeling van econoom Jan Tinbergen. “Tinbergen zag ontwikkelingssamenwerking als ondersteuning, net dat duwtje in de rug. Maar dit advies is niet overgenomen.” Volgens Beerends moet ontwikkelingssamenwerking zich richten op de interne knelpunten binnen landen, zoals corruptie. “Kritische groepen moeten worden ondersteund, zodat zij kunnen emanciperen.”
Provocatie?
Het debat krijgt een andere wending als Ton Dietz, hoogleraar sociale geografie, vraagt waarop Ruyter zijn mening baseert als hij stelt dat er geen studies zijn gedaan naar de lange termijn effecten van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Hij spreekt van een provocatie. “In deze KIT bibliotheek zijn alleen al zo’n 18 studies te vinden. Deze studies schetsen een complexe werkelijkheid met dubbele resultaten.” Ruyter blijft echter bij zijn mening dat er te weinig is onderzocht. “Het in stand houden van ontwikkelingssamenwerking is een doel op zich geworden. Er is nauwelijks een echte discussie, ook niet in Den Haag.” Uit de zaal komen meer reacties. Zo stelt Nico Vink, voormalig consultant van het KIT, dat een hele geschiedenis aan debatten wordt vergeten. Er zijn wel degelijk momenten in de geschiedenis geweest dat het politiek inzicht in de ontwikkelingssamenwerking centraal stond. “Deze stelling is dan ook nonsens”, aldus Vink.
Tot slot vraag Broere zich af waarom Ruyter na al die jaren zo cynisch is geworden. “Ik herken jouw mening niet. Ondanks dat de ontwikkelingssamenwerking complex is, zijn er heel veel goede voorbeelden en inspirerende mensen.” Ruyter geeft aan dat hij door zijn jarenlange ervaring emotioneel betrokken is bij het onderwerp. Na zijn tweejarige periode in Tsjaad voor SNV, besloot hij dat het afgelopen moest zijn. “Als ik kritische vragen stelde, werd mij verteld dat ik daarmee rechts in de kaart speelde. Ik heb er spijt van dat ik toen mijn mond heb gehouden. Ik vind dat we dieper moeten graven naar de misstanden.” Toch sluit hij positief af met een boodschap aan jongeren: “Ga er op uit, maar niet als reddende engel. Geef mensen de ruimte om zich te ontwikkelen.” Het laatste woord is aan Klein. Zij maakt zich zorgen over de kloof die er bestaat tussen de voor en tegenstanders van internationale samenwerking. “Dat trek ik mij aan. Het is ook mijn werk om daarin te investeren.” Michiel de Wilde, één van de directeuren van het KIT, sluit het debat af en bedankt de sprekers in dit debat. “Jullie zijn heftig met elkaar in gesprek gegaan. Deze betrokkenheid doet me denken aan de tijd van Pronk.” Voor KIT is het nu tijd om na te denken over haar positie voor de volgende 100 jaar. “Juist dit debat doet me beseffen dat we meer de buitenwereld op moeten zoeken om het gesprek aan te gaan.”
In het kader van haar 100 jarig bestaan zal het KIT meer activiteiten organiseren. Meer informatie is te vinden op