De universiteit is geen loopjongen van de politiek

Moet wetenschappelijk onderzoek de politiek en de economie dienen? Juist nu, met onvoorziene politieke krachten aan de macht, is deze vraag relevanter dan ooit. Professor Rivke Jaffe van de Universiteit van Amsterdam waarschuwde er eind vorig jaar tijdens dit interview alvast voor. Komende woensdag 15 november zal ze hierover verder in debat gaan tijdens de Nacht van de Wetenschapper. 

Reggae, hiphop en dancehall. Het eerste kwartier van het interview met Rivke Jaffe gaat over muziek. Als dj in Leiden draaide ze Caraïbische muziek – zoals reggaeton en merengue –, ze ging tijdens haar veldwerk in Jamaica naar dancehall-feesten en kocht in Suriname reggae-cd’s. Maar wat begon als ontspanning, groeide uit tot een serieus onderdeel van haar wetenschappelijke studie.

Jaffe legt uit: ‘Muziek is een plek waar politieke en morele zingevingsissues worden betwist en de jeugd wordt gemobiliseerd. Mensen die geen toegang hebben tot het formele publieke debat via krant of televisie krijgen zo een publiek en kunnen zich uitspreken over de stand van zaken in hun stad of land. Daarom ben ik me steeds meer gaan richten op muziek als expliciete focus van stedelijk onderzoek.’

Ze is geboren in Charlottesville, in de Verenigde Staten, en werd begin dit jaar benoemd tot professor Steden, Politiek en Cultuur bij de afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies aan de Universiteit van Amsterdam. Haar passie is dan ook de stad èn de machtsrelaties binnen de stad. Vanuit die interesse doet ze onderzoek naar uiteenlopende thema’s: de dons in Jamaica (criminele leiders die functies van de staat overnemen in de achterstandswijken van Kingston), de sociaalruimtelijke aspecten van stedelijke vervuiling, en momenteel: de privatisering van veiligheid in verschillende metropolen.

Haar onderzoek naar muziek deed ze vooral in Suriname, waar hiphop, reggae en dancehall voor achtergestelde groepen een manier zijn om te uiten wat er in hun stad gebeurt. Zo wordt muziek binnen machtsrelaties een strategie om met marginalisatie en uitsluiting om te gaan, legt Jaffe uit. Maar ze heeft zich via muziek ook beziggehouden met het maatschappelijk debat in Nederland. Dat deed ze met de Hiphop University, het openingsevenement van het Leidse Kennisfestival dat georganiseerd werd door de Leidse universiteit, musea en de gemeente.

Jaffe: ‘We brachten twee groepen samen die elkaar normaal gesproken niet ontmoeten: de mensen van de universiteit, de gemeente en musea enerzijds, en hiphopartiesten, breakdancers, graffiti-kunstenaars en de lokale hiphopjeugd anderzijds. Het laat aan een breder publiek zien dat wetenschap ook interessant kan zijn en tegelijk laat je aan de wetenschap zien: de hiphopcultuur is méér dan alleen vermaak. Ik weet niet of die jongeren nu allemaal zijn gaan studeren – maar het bij elkaar brengen van mensen uit verschillende klassen, en hen op voet van gelijkwaardigheid met elkaar in debat laten gaan: dat vind ik een motivatie an sich.

Hoe maakt u verder – behalve met de hiphopuniversiteit – de vertaalslag van uw onderzoek naar het publieke debat?

‘Neem mijn onderzoek naar de dons. Dat onderwerp leent zich gemakkelijk voor een sensationele interpretatie. Ik probeerde dat tegen te gaan door uit te leggen dat je het ontstaan van die dons heel goed kunt begrijpen als je kijkt naar de geschiedenis van Jamaica. Hoe het land zich ontwikkelde hangt samen met de Structurele Aanpassingsprogramma’s van het IMF en de Wereldbank uit de jaren tachtig, en met het daaruit voortkomende neoliberale beleid waarin overheidsprogramma’s ontmanteld moesten worden. Je kunt de dons zien als georganiseerde criminelen, maar je kunt ook zeggen dat hun rol het gevolg is van een neoliberale beweging waarbij de overheid wil dat burgers zelf de verantwoordelijkheid voor publieke voorzieningen op zich nemen. Nu hèbben we zo’n maatschappelijke partner, die lokaal zorgt voor werkgelegenheid, veiligheid en conflictbeheersing, en dan vinden we het opeens niet meer leuk.

‘Verder heb ik laatst een boek geredigeerd met collega Bart Barendregt, getiteld Green Consumption: The Global Rise of Eco-Chic. Het boek vertelt hoe ethische consumptie ook elite-consumptie is: je doet niet alleen iets goeds, maar je laat daarnaast zien dat je chic en hip bent. In bredere zin verbaas ik me erover dat overmatige consumptie nog niet zo lang geleden werd gezien als de oorzaak van milieuproblemen en dat verantwoorde consumptie nu opeens dé oplossing is. Dat wilde ik aan de kaak stellen.’

Wat is er mis met duurzame consumptie?

‘Met duurzame consumptie op zich is niets mis, maar waar ik me over verbaas is dat het idee van minder consumeren totaal van tafel is. De fundamentele vraag over hoe we onze maatschappij inrichten wordt bijna nooit meer gevraagd. Er is her en der nog wel kledingruil, of tweedehandswinkels, maar de meeste groene initiatieven zijn compleet ingekapseld door het kapitalisme. Je kan groen zijn en gewoon lekker blijven winkelen. Je hebt nu misschien duurzame Nescafé-cupjes, maar het was duurzamer hoe we eerst koffie zetten: met een filter. Nu krijg ik bijvoorbeeld foldertjes van Greenpeace met een catalogus van kerstcadeaus met duurzame katoenen badjassen. Zelfs een van oudsher kritische milieuorganisatie gaat zo helemaal mee met de consumptiemaatschappij.’

Ze pauzeert even, en zegt dan met een knipoog: ‘Trouwens, ik vind ’t zelf ook leuk om te winkelen. Vandaar dat ik eco-chic zo interessant vond, want het gaat ook over mezelf. Ik voel me ook aangesproken door – zeg – een boerenkoolsmoothie of een ecru babyrompertje van eco-katoen met hippe lettertjes erop, van donkergroene inkt: superschattig! Het onderzoek gaat over jou, en mij, en dat is soms pijnlijk: ik ben ook deel van het probleem.’

Waarom wilde u dit aan de mensen vertellen?

Omdat ik die verschuiving zie richting consumptie, en ik zie op dat gebied weinig kritische reflectie op de maatschappij. Mijn training als wetenschapper is om dingen kritisch en analytisch te bekijken. Welke dingen worden door milieubewegingen, politici of het bedrijfsleven gezegd? En hoe kun je die beweringen deconstrueren en hypocrisie aan de kaak stellen wanneer je die tegenkomt? Het is niet direct gedreven vanuit een ideologie of politieke stellingname, al is mijn interesse in onderwerpen als milieu en ongelijkheid natuurlijk ook deels gevormd door mijn maatschappelijke en politieke achtergrond.’

Probeert u ook niet milieuorganisaties een beetje wakker te schudden?

‘Ja, maar ook de consumenten. Denk niet dat je duurzaam bezig bent als je met je dure, hybride Tesla je kinderen van school haalt: je kunt ook met de fiets. Denk bij jezelf: geloof ik echt dat ik de wereld beter maak, of gaat het gewoon om mijn eigen status? De koeling bij de Marqt is niet afgesloten, terwijl dat een grote bron van energieverspilling is. Hoe kun je dan beweren dat je een ecosupermarkt bent?’

Wat was het gevolg van het boek? Werd u platgebeld door milieuorganisaties?

‘Nee hoor. Maar ik denk – en dat geldt in z’n algemeenheid voor publiceren, of in het debat treden – dat het effect cumulatief is. Dat is moeilijk te meten. Beleidsadviseurs lezen het, het circuleert in netwerken van kennisproductie, en wie weet komt het eens bij een minister op tafel, die op haar of zijn beurt elders iets soortgelijks heeft gelezen – en zo kun je als radartje in een geheel wellicht wat bijdragen. Maar het is moeilijk te zeggen dat iets één op één invloed heeft.

‘Wel heb ik met het boek het nieuws gehaald: Het Parool en OneWorld.nl wijdden er een artikel aan, ik gaf een radio-interview op BNR en was er iemand van de NRC bezig een stuk te schrijven over veganisme. Die had het stuk in Het Parool gelezen en vroeg mij of veganisme eigenlijk ook “eco-chic” is. Ik vind van wel: niet zolang geleden was veganisme een politiek statement van krakers, nu is het een lifestyle-statement. Daarna kreeg ik allerlei vragen van andere media of ik iets kon vertellen over veganisme. Dat heb ik één keer gedaan, bij het consumentenprogramma Kassa Groen, maar daarna heb ik er een streep onder gezet. Ik ben geen veganisme-onderzoeker’, lacht Jaffe. ‘Maar over het algemeen geef ik vrij veel voordrachten, dat komt ook omdat ik lid ben van De Jonge Akademie (een platform voor topwetenschappers tussen de 25 en 45 jaar, red.). Meestal zeg ik ja op uitnodigingen. Ik word betaald van belastinggeld, dus ik vind het belangrijk, en ook leuk, om de inzichten die ik haal uit onderzoek te delen met anderen. Al zeg ik nu iets vaker nee: ik heb een klein zoontje en hij en ik hebben ook recht op een vrij weekeinde.’

U noemt een interessant punt: belastinggeld. Vindt u dat u als wetenschapper de plìcht heeft om u te mengen in het publieke debat, omdat u uit publieke middelen wordt betaald?

‘Deels. Mijn onderzoek wordt gefinancierd van publiek geld, en ik vind het zelf ook belangrijk een bijdrage te leveren aan het publieke debat. Maar ik vind niet dat iedereen dat hoeft te doen. Sommige mensen zijn er heel goed in om hun boodschap helder op televisie over te brengen – en andere mensen niet. Die moeten dan ook niet op tv komen.

‘Het lijkt er inmiddels een beetje op alsof je als wetenschapper alles moet kunnen: je moet een goede onderzoeker zijn, een goede docent èn je moet naar voren treden in het publieke debat of de vertaalslag naar beleid maken. Dit zie je in de criteria aan de hand waarvan onderzoeksgeld wordt verdeeld en bevorderingen binnen de universiteit worden toegekend. Maar hoe kun je van iedereen verwachten dat ze het karakter en de vaardigheden hebben dat ze al die dingen op topniveau kunnen? Bovendien heb je daar ook simpelweg de tijd niet voor. Zelf vind ik het belangrijk om betere kennismakelaars, zoals jullie, op te leiden en een rol te geven zodat je niet verwacht dat een wetenschapper ook een beleidsplan uit zal zetten. Onze primaire taak is nog altijd om wetenschapper te zijn.’

Het is tegenwoordig erg belangrijk om jezelf te profileren – ook in de wetenschap, blijkbaar. Ik kan me voorstellen dat er eveneens onderzoekers zijn die lekker in de luwte hun onderzoek willen doen.

‘Ja, en die moet je in hun waarde laten. Ik heb daarom kritiek op de manier waarop wetenschappelijke financiering tegenwoordig is georganiseerd, zoals bij de Veni- en Vidibeurzen van NWO (een financieringsprogramma dat talentvolle en creatieve onderzoekers een persoonsgebonden financiering biedt, red.). Ik heb van die onderzoeksbeurzen binnen de zogenoemde Vernieuwingsimpuls zelf ontzettend veel profijt gehad, en ik vind het ook geen probleem dat er competitie in de financiering is.

‘Maar je ziet er wel een bepaald soort persoon uitkomen: iemand die graag in de schijnwerpers staat en een soort individuele excellentie kan belichamen. Iemand die extravert is, met een cv met tig extracurriculaire activiteiten. Mensen die wat introverter zijn, en zichzelf niet zo goed voor een commissie kunnen verdedigen omdat ze niet zo soepel of charismatisch overkomen, hebben daardoor minder kans op geld. Het gevaar daarvan is dat je een soort homogeniteit in de populatie van wetenschappers krijgt. Dat is niet gezond. Je wilt ook mensen die achter hun computer of in het laboratorium de meest waanzinnige dingen doen, en niet alleen maar egotrippers, bij wijze van spreken.

‘Je kunt in z’n algemeenheid best zeggen dat wetenschappers aan het publieke debat bij moeten dragen via media of andere connecties, maar dat wordt dan vaak weer te vrijblijvend gevonden door de NWO-commissies die onderzoeksfinanciering verdelen. De connectie met de maatschappij en uiteindelijk naar beleid is hartstikke belangrijk, maar niet altijd zo makkelijk waar te maken. De programma’s die worden bedacht om wetenschap en beleid aan elkaar te koppelen, zijn bijvoorbeeld vaak niet zo effectief.’

Hoe bedoelt u?

‘Om een voorbeeld te noemen: een paar jaar terug bestond er een Development Policy Review Network, met als doel een brug te slaan tussen wetenschap en beleid. Er waren allerlei evenementen waar veel wetenschappers en ngo’s op afkwamen, maar soms slechts één of twee mensen van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook bij de huidige Kennisplatforms (zoals die van Security and Rule of Law) zie je ze amper. Het is leuk dat wetenschappers en ngo’s elkaar kunnen ontmoeten, maar we vinden elkaar vaak ook zonder die interventies. De verbinding met het regeringsbeleid is echter veel moeilijker te leggen, en daarom zijn initiatieven als de Kennisplatforms ook heel belangrijk. Maar als de beleidsmakers vervolgens niet naar de gebeurtenissen komen die hun ministerie zelf heeft gefinancierd… Wij kunnen hen ook niet dwingen met ons samen te werken.’

U heeft een Veni- en Vidi beurs gekregen, die zijn gericht op individuele kwaliteit. Hoe kijkt u tegen die beurs aan?

‘Er is steeds minder geld beschikbaar voor onderwerpen waarvan wetenschappers zeggen: dit is nieuw en belangrijk. De Veni-, Vidi- en Vicibeurzen vormen daarop een uitzondering – dat is heel belangrijk. Er zijn tegenwoordig ontzettend veel programma’s waarbij men je precies vertelt waarnaar je onderzoek moet doen, en dat zijn dan vooral onderzoeken die raken aan het economisch nut voor Nederland.’

Waarom is dat slecht?

‘Deels mag je heus verwachten dat publiek geld gaat naar onderzoeken die maatschappelijk relevant zijn, maar het is te ver doorgeslagen. De slogan is: “kennis, kunde en kassa” – maar het gaat vooral om die “kassa”. Ik hoorde een tijd terug iemand van het toenmalige ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie vertellen over de onderzoeksagenda, en die had een kaartje bij zich van de “BV Nederland” met een groot euroteken erop. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?’

Waarom niet?

‘Ik vind het belangrijk om intrinsiek gedreven te zijn, en iets te doen wat ìk relevant vind als wetenschapper, rondom iets wat ìk beschouw als belangrijk in de maatschappij. Dat is niet altijd hetzelfde als wat de politiek belangrijk vindt. De idee van de wetenschap als ruimte voor kritische reflectie botst vaak met de wens dat wetenschappelijke relevantie vanuit de politiek of het bedrijfsleven te bepalen is. Maar ik vind dat je als politicus best het vertrouwen mag geven aan een wetenschapper die vanuit een lange opleiding in staat is belangrijke ontwikkelingen in de maatschappij te herkennen. Misschien is er nu niet direct maatschappelijke of economische relevantie, maar over tien of vijftig jaar wel. En misschien niet altijd voor Nederland, maar wel voor de wereld. Zo bleek bijvoorbeeld de postkoloniale kritiek, die eerst vooral binnen de geesteswetenschappen vorm kreeg, ook van groot belang om ontwikkelingsvraagstukken te begrijpen.’

Kunnen politici en beleidsmakers ook niet heel goed ontwikkelingen in de maatschappij herkennen?

‘Het gaat om de vraag: wat verwacht je van de universiteit? Geloof je in fundamenteel onderzoek? Buitenlandse Zaken heeft ook eigen onderzoekers, het bedrijfsleven ook. Dus dan kan je ook de universiteit afschaffen, als je alleen nog maar toegepast onderzoek wilt.’

Voor u vast een open deur, maar legt u toch nog eens uit: Waarom hebben we zo’n kritische universiteit nodig?

‘Net als de vrije pers is de vrije wetenschap, die een kritische afstand tot de politiek bewaart, ook essentieel binnen een democratie. Het nut van de maatschappijwetenschappen zie ik niet alleen in nauwe instrumentele zin – onze rol is niet alleen betere antwoorden geven op beleidsvraagstukken, maar ook de vragen zelf onder de loep nemen. Wat wij kunnen, en moeten, is op een kritische, analytische manier zowel wijsheden van het gezond verstand als de onderliggende machtsstructuren bevragen.

‘De vragen die voortkomen uit electorale impulsen of uit het bedrijfsleven zijn misschien politiek en economisch relevant, maar dat wil niet zeggen dat ze wetenschappelijk of maatschappelijk relevant zijn. Kijk bijvoorbeeld naar het idee van de “bv Nederland”: vanuit zo’n visie bestudeer je de privatisering van veiligheid in termen van economische efficiëntie. Maar een nauwe nadruk op economisch rendement overschaduwt vraagstukken van rechtvaardigheid, uitsluiting, de gevolgen voor de maatschappij op de lange termijn. En de politiek zet dat ook niet altijd centraal. We juichen nu dat zelfs de geesteswetenschappen economisch nut hebben. Terwijl het hele punt van de geesteswetenschappen juist bezinning is – wat het betekent om mens te zijn, hoe we ons kunnen verhouden tot kwesties van ethiek en menselijkheid.

‘De universiteit is niet het loopjongetje van de economie of van de politiek. Je mag natuurlijk de vraag stellen: wat is het economische of politieke nut. Maar ik ben als wetenschapper niet op deze aarde om politici te dienen. Kijk naar de Sovjet-Unie, als je wil weten wat er gebeurt als de wetenschap de belangen van de overheid moet dienen. Of stel dat Donald Trump president wordt. Moet ik dan onderzoeken hoe je migranten kunt weren of kijken hoe we onder de klimaatakkoorden uit kunnen komen?’

Dan, feller: ‘Men vraagt al voortdurend aan de wetenschapper: wat voeg jij toe aan dit debat, wat is er nieuw en innovatief, wat is er nog niet bekend? Als student begint dat al. Continu word je aangescherpt om de wetenschappelijke relevantie van je onderzoek te onderbouwen. Dus om dan te doen alsof wij zomaar willekeurig iets bedenken…’

Het is merkbaar dat hier een gevoelige snaar is geraakt. Vooral als een collega langsloopt, die zich in de discussie mengt. De wetenschappers hebben het gevoel dat ze zich moeten verdedigen voor wat ze doen.

Maar tegenover wie? Waar komt dat gevoel vandaan, dat mensen zouden denken dat de wetenschap per se politiek en economisch nut moet hebben?

Jaffe: ‘We voelen druk vanuit de maatschappij, die denkt dat we de hele dag zitten te patiencen. De politiek vindt dat het direct maatschappelijk nut moet hebben, het bedrijfsleven wil economisch nut. Wetenschappelijke beurzen. De topsectoren zijn sterk doordrongen van dat nutsidee, de onderzoeksfinanciering van de Europese Unie gaat grotendeels naar het Societal Challenges-programma. Zelfs de Vernieuwingsimpuls van NWO – die juist gericht zou zijn op wetenschappelijke innovatie – is ook daarnaar opgeschoven: twintig procent van je score bij aanvragen hangt af van je valorisatie, de maatschappelijke invloed van je onderzoek. Ik ben daar niet op tegen: ik vind dat óók belangrijk. Maar het moet niet te ver doorslaan. Valorisatie kost fte’s. We kunnen dat er niet zomaar bij doen, maar dat verwacht men wel. En daarom zijn we een beetje geraakt.’

Misschien kunnen we concluderen dat er meer vertrouwen nodig is in de wetenschap?

‘Precies. We staan nu continu onder druk: het moet beter, we moeten in het hoogste klassement staan. Het invloeds- en rendementsdenken is te ver doorgeslagen. Dat gaat niet alleen over de academische wereld: ook in de zorg- en ontwikkelingssector zie je dat. Je bent zo lang bezig met verantwoorden en concurreren, dat je minder tijd kunt besteden aan je eigenlijke werk. De tegenhanger is meer vertrouwen, waar de studenten ook tijdens de Maagdenhuisbezetting voor pleitten. Niet meer controle, maar meer vertrouwen.’

Aanmelden voor de Nacht van de Wetenschapper kan via https://hetnieuwe.viceversaonline.nl/events/de-nacht-van-de-wetenschapper/

Auteur
Selma Zijlstra

Datum:
08 november 2017
Categorieën: