
Inge Hutter: ‘Als onderzoeker kun je mensen een stem geven’
Te vaak blijven onderzoeken in de bureaulade liggen, vindt Inge Hutter, rector van het Institute for Social Studies (ISS) in Den Haag. Voor haar is een onderzoek geslaagd als het ook tot sociale verandering leidt, oftewel: research for action. Deel acht – en daarmee het slotverhaal – van de serie over wetenschap en het publiek debat, in samenwerking met NWO-Wotro.
Ze kan zich nog precies herinneren hoe het boekje eruitzag van haar studie Antropologie in Utrecht. Paars, met een Indiase vrouw in sari op de voorkant. Dit is mijn studie, wist Inge Hutter direct. De nieuwsgierigheid naar andere culturen drijft haar, het besef dat er andere perspectieven op de wereld bestaan dan alleen het westerse. En dus zei ze haar opleiding Lichamelijke Opvoeding na tweeënhalf jaar vaarwel voor de Antropologie aan de Universiteit Utrecht, nadat ze in een spurt richting academische vorming ook nog even Geografie en Demografie erbij deed aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Hutter is nu twee jaar rector aan het Institute for Social Studies (van de Erasmus Universiteit) in Den Haag. Daarvoor werkte ze, sinds 1990, aan de Rijksuniversiteit. Daar, in Groningen, promoveerde ze in 1994 cum laude op voeding en gezondheid bij zwangere vrouwen in India en werd tien jaar later professor Demografie aan de faculteit voor Ruimtelijke Wetenschappen. In 2011 werd ze decaan van diezelfde faculteit.
In Drenthe opgegroeid, binnen een activistische familie die vond dat je iets nuttigs moest doen voor de wereld, iets moest bijdragen, stak ze haar wetenschappelijke loopbaan van het begin af aan praktisch in. Leuk om aan een academische carrière te werken, vond Hutter, maar er moest vooral iets worden gedaan met het onderzoek. Hutter: ‘Ik wil dat het tot sociale verandering leidt, ofwel research for action.’
Het platteland van Zuid-India
Dat betekent: direct optrekken met ngo’s en het perspectief van de gemeenschap in je onderzoek betrekken, zodat je weet dat je onderzoek relevant is èn dat na je onderzoek de opvolging veel beter is gewaarborgd. Hutter deed dat aldus voor haar promotieonderzoek naar voeding en gezondheid bij zwangere vrouwen op het platteland van Zuid-India. Voordat ze met haar promotie begon, toetste ze bij de gemeenschap of het onderwerp wel leefde. En ná haar promotieonderzoek liet ze haar bevindingen vertalen in een publieksvriendelijke vorm in het Kannada, de lokale taal in de Indiase deelstaat Karnataka waar ze haar onderzoek deed. Een ngo maakte er vervolgens voorlichtingsmateriaal bij, met illustraties. Hutter laat ze, na al die jaren, nog graag zien.
‘Kijk, hierop staat een zwangere vrouw’, wijst ze een vrouw met kleurige kleding en sieraden aan, die wordt omringd door andere vrouwen. ‘Ze draagt een mangala sutra, en een teenring aan haar tweede teen. Als je dat daar niet in je materiaal hebt, en de vrouw is wel zwanger, schept dat verwarring. De mangala sutra en de teenring geven aan dat een vrouw getrouwd is en dus zwanger kan zijn. Je moet je materiaal laten aansluiten op de lokale belevingswereld.’
In een vervolgproject kort daarna op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid werkte ze samen met Indiase onderzoekers en de ngo Family Planning Association of India (FPAI). Onderzoeksbevindingen werden vertaald naar voorlichtingsmateriaal, terwijl jonge mensen uit de dorpen werden getraind om voorlichting te geven èn om als intermediair op te treden tussen de gemeenschap en het gezondheidssysteem. De interventie, Spandana genaamd, duurde zes jaar en werd in de loop der tijd opgenomen in het werk van de FPAI.
De lange weg naar bevalling
Nog een voorbeeld: in Malawi ondersteunde Hutter in 2010 en ’11 onderzoek vanuit een districtsziekenhuis in verschillende dorpen om te kijken waarom moedersterfte daar zo hoog is. Het bleek dat het dichtstbijzijnde ziekenhuis zes uur lopen was – zelfs nog langer als het regende. En als er olifantentroepen rondliepen, waren sommige wegen helemaal afgesloten. Hutter: ‘Als een vrouw dan naar het ziekenhuis moest om te bevallen, werd de hele gemeenschap gemobiliseerd om haar te dragen. Dus dan denk je wel even na of dat nu echt noodzakelijk is, of dat je maar hoopt dat het niet nodig zal blijken te zijn. Vrouwen zeiden daar: “Ik ga nog liever dood in mijn eigen huis dan op de weg naar het ziekenhuis.” En geef ze eens ongelijk…’
In het project werd door de coördinator aan mensen gevraagd wat ze zelf dachten dat een goede oplossing zou zijn. Fietsen met stretchers was er een van, alleen werden die stretchers meestal gebruikt om wie in het ziekenhuis was overleden naar het mortuarium te vervoeren – die zouden niet worden geaccepteerd. Vervolgens bedacht de gemeenschap zelf een opstapje voor die stretcher, zodat duidelijk was dat die was bedoeld voor het vervoeren van een levende persoon, niet een dode.
Van Malawi tot Appingedam
Ook in Nederland sijpelde het idee van research for action door, en wel tussen 2011 en ’13 in Appingedam in Noord-Groningen. Zorginstelling De Hoven had Hutters onderzoek opgevangen en kwam naar de universiteit in Groningen met een verzoek om onderzoek te doen onder hun bewoners. Hutter: ‘Die instelling zei aan cliëntgerichte zorg te doen, maar ze besefte dat ze dat in de praktijk helemaal niet deed. Dus ze wilde dat wij het perspectief van de bewoners zouden betrekken in ons onderzoek, net als in India of in Malawi. Bij de presentatie van het onderzoek begonnen alle bewoners te glimmen. Dit gaat over òns, was het gevoel.’
Vervolgens klopten de onderzoekers met hun bevindingen aan bij de directie en de verzorgenden. ‘Die erkenden dat ze het moeilijk vonden om werkelijk wat met de wensen van de bewoners te doen. Alles ging volgens een strak schema van wat de medewerkers hadden gepland. Dan kan het gebeuren dat de koffieronde was gedaan zoals gepland, maar dat een bewoner koude koffie dronk, omdat die eerst moest worden gewassen. Of de muren moesten opnieuw worden geverfd en er werd niet aan de bewoners gevraagd welke kleur zij wilden. Er werden weinig open vragen gesteld, want dat waren de verzorgenden niet gewend. Er is dankzij ons onderzoek echt een omslag gemaakt naar het centraal stellen van de bewoners, om hen een warmer thuisgevoel te geven. Dat lukte ook omdat de directie dat werkelijk wilde.’
Waar het Hutters drijfveer is om iets concreets met haar onderzoek te doen, ziet ze dat niet bij alle wetenschappers. Naar haar smaak blijft nog te veel onderzoek in de spreekwoordelijke bureaula liggen. ‘Ik hoor zo vaak mensen zeggen: “Ik wil wel iets met mijn onderzoek doen, maar er gebeurt niets mee.”’ Dat is te gemakkelijk, volgens Hutter. ‘Ik vind dat onderzoekers daar zelf verantwoordelijkheid voor moeten nemen. Ik begrijp het wel, de financiering is er vaak niet naar, ook al is dat aan het veranderen. Maar ikzelf heb daar altijd energie in gestoken. Ik ben ervan overtuigd dat als je het echt wilt, je een manier vindt om je onderzoek te vertalen.’
Dus als het een onderzoeker niet lukt, is dat diens eigen schuld?
‘Dan zou mijn vraag zijn: “Wat heb je er zelf aan gedaan?” Als je de mensen zelf niet erbij hebt betrokken, kan het best zijn dat de vraag überhaupt niet relevant was voor hen. En na je onderzoek kun je niet van beleidsmakers of ngo-medewerkers verwachten dat ze je hele proefschrift lezen. Vanaf het begin zou je hun bijdrage in je onderzoek moeten opnemen. En het hoeft niet te allen tijde in de vorm van een interventie te zijn, het kan ook in de vorm van beleid. In elk geval: doe iets!’
Hoe stimuleert u dat bij uw promovendi?
‘Ik probeer tijdens promotietrajecten te sturen op ook andere uitkomsten dan een proefschrift. Tot nu toe is dat met een aantal promovendi best goed gelukt. Zo was er een onderzoeker uit India, die al bij een ngo werkte, die onderzoek deed naar zwangerschap onder vrouwen die met hiv waren besmet. Hij interviewde vele vrouwen die naar de kliniek kwamen. Die verhalen waren een basis voor zijn proefschrift, maar ook voor voorlichtingsmateriaal over hoe te leven met hiv: daarin werden allerlei mogelijkheden besproken, zoals verteld door vrouwen zelf.
‘Ook doet er nu iemand onderzoek naar onderwijs op het gebied van seksuele voorlichting in Oeganda. Zij zat tijdens haar promotieonderzoek twee dagen per week bij de ngo Rutgers WPF op kantoor. Zo combineer je twee werelden en betrek je direct de ngo erbij. De promovendus verzamelde niet alleen gegevens voor haar proefschrift, maar deelde die ook met Rutgers WPF en een betrokken Oegandese ngo, waardoor hun interventies konden worden verbeterd.
‘Deze benadering in promotieonderzoek paste ik vooralsnog in Groningen toe, maar zou ik ook graag op het ISS willen verder brengen. Hier zijn proefschriften – wel met aanbevelingen voor beleid – nog vaak de enige uitkomst van promotieonderzoek.’
Sommige mensen zijn kritisch over het idee dat onderzoek altijd maar moet leiden tot iets praktisch. Niet alle vraagstukken vertalen zich in interventies en toch zijn het vraagstukken die het waard zijn te worden onderzocht.
‘Daar ben ik het helemaal mee eens. Ook niet iedereen is er geschikt voor; het vereist veel communicatieve en organisatorische vaardigheden. En je kunt niet altijd de maatschappelijke relevantie van een onderzoek voorspellen. Ik zeg ook niet dat iedereen het moet doen zoals ik. Fundamenteel onderzoek is evengoed belangrijk. Voor mij persoonlijk is het wel van belang dat er iets met dat onderzoek wordt gedaan. Voor veel academici gaat het om publiceren, publiceren en publiceren. Maar ik vind de samenleving zo boeiend! Tenslotte zijn we er zelf onderdeel van. En ik vraag me af of we als wetenschappers altijd voldoende op de hoogte zijn van ontwikkelingen in die samenleving.
‘Ik was eens op een demografiecongres in de Verenigde Staten, waar de zoveelste analyses en statistieken over moedersterfte werden gepresenteerd. Daar hebben we het al twintig jaar over – en nog gebeurt er niets, de cijfers blijven hoog. Op zo’n moment zit ik liever in het veld en draag ik als onderzoeker bij aan concrete oplossingen, zoals in Malawi. Dan heb ik het gevoel dat mijn wetenschappelijke bijdrage verder gaat dan de zoveelste regressie.’
Er zijn ook criticasters die zeggen dat maatschappelijk relevant onderzoek afdoet aan de wetenschappelijke kwaliteit. Herkent u dat en hoe houdt u het wetenschappelijke peil hoog?
‘Ik geloof helemaal niet dat maatschappelijke relevantie van onderzoek afbreuk doet aan de wetenschappelijke kwaliteit: je wetenschappelijke onderzoek moet gewoon excellent zijn. Het gaat erom wat je verder met dat excellente academisch onderzoek doet, of dat meer is dan alleen je collegiaal getoetste artikelen publiceren.’
Vaak liggen politieke en machtsverhoudingen ten grondslag aan ontwikkelingsproblemen, zoals we ook zagen in Malawi. In hoeverre kun je dan als onderzoeker met concrete oplossingen komen?
‘Ik geloof erg in de kracht van mensen. Ik ben humanistisch opgevoed en ik geloof sterk dat mensen de potentie hebben om dingen te veranderen. Maar: ze moeten het niet alleen doen. Daarom vind ik het mijn taak als onderzoeker om die stemmen te laten horen en de kracht van mensen te faciliteren. Samen met ngo’s en beleidsmakers, want als onderzoeker heb je vaak niet de middelen of infrastructuur om zelf acties op te zetten. Maar als onderzoeker kun je wel je methodologie en je theorieën gebruiken om te weten hoe je mensen in staat kunt stellen tot daden.’
Dat gaat dus meer van een microniveau uit.
‘Ja, ik denk dat dat meer bij mijzelf past. Bij het ISS kijken we veel naar machtsverhoudingen en collega’s van mij zijn meer bezig met macrovraagstukken, of met de macht van bijvoorbeeld Monsanto aankaarten. Je kunt wel protesteren in het Westen, maar dan ga je de straat op en vaak daarna – als onderzoeker – weer terug naar je kamertje. Dat zou voor mij niet genoeg zijn. Ik ben toch meer van het bijdragen aan oplossingen ter plaatse.
‘Maar je ziet ook dat micro en macro elkaar beïnvloeden. Het onderzoek in De Hoven was ingebed en sijpelde zelfs door op ministerieel niveau. Een ander mooi voorbeeld is een onderzoek van een van mijn promovendi, Christine Fenenga, naar gezondheidsverzekeringen in Ghana. Zij verrichtte onderzoek onder zowel de gemeenschap, gezondheidsdiensten en verzekeraars, waarbij machtsverhoudingen ter sprake kwamen. Zij heeft uiteindelijk een interventie opgezet waarbij de gemeenschap zelf de kwaliteit van de zorg monitort. Zo krijgt de gemeenschap direct inspraak en vergroot je haar zeggenschap. Zo bouw je politieke druk van onderop.’
Heeft u ook een voorbeeld van onderzoek waarbij het níet lukte iets te veranderen?
‘Aspecten van voorlichting rondom de pil in India. De overheid stelde die destijds alleen beschikbaar voor vrouwen die al een kind hadden. Dat gaat erg tegen onze ideeën van vrije keuze in, maar uit discussies bleek waarom. Geen kinderen hebben heeft in India namelijk enorme consequenties; je kunt als vrouw zelfs worden verstoten. Ambtenaren zeiden dat als ze de pil zouden aanraden, de kans groter zou zijn dat de pil werd gezien als de oorzaak waarom een vrouw geen kinderen zou kunnen krijgen. Daar kwamen we niet uit, dus voorlichting over anticonceptie is daar niet gelukt. Je kunt niet een-twee-drie dingen veranderen, zeker niet rond ethische en culturele kwesties. Maar je hebt wel een bijdrage, je kunt proberen de gemeenschap in haar kracht te zetten. Op een gegeven moment eist ze de macht om haar leven te verbeteren wellicht zelf op.’
U bent niet alleen onderzoeker, maar ook rector. Hoe wilt u het ISS de komende tijd ontwikkelen?
‘We zijn altijd sterk gericht geweest op ontwikkelingslanden, maar we hebben ook in Nederland veel bij te dragen aan onderzoek en het publieke debat. Die participatieve benadering in onderzoek kunnen we naar Nederland brengen. Antropologen zijn dat gewend in ontwikkelingslanden, maar dat valt veel meer in Nederland toe te passen, zoals we bij De Hoven deden.
‘Ook in het publieke debat kunnen we veel bijdragen. Neem de Zwarte-Pietendiscussie en de discussies rondom racisme. Veel studenten bij het ISS kunnen daar hun perspectief op geven. Ik vind die stem uit het Zuiden ontzettend belangrijk. Een van onze medewerkers doet onderzoek naar het onderwijs op onze scholen, waar weinig wordt gekeken naar de zwarte bladzijden van de koloniale geschiedenis. Omdat het Zuiden zo’n integraal onderdeel is van het ISS, vind ik dat wij daarin een rol hebben.
‘Nederland is zo in zichzelf gekeerd… In de verkiezingsdebatten is het nooit over het buitenland gegaan, terwijl we zo’n klein landje zijn en daar zo afhankelijk van zijn. Het is absurd. Nederland moet zich minder geïsoleerd opstellen en zich bewust worden van zijn positie in de wereld. Dan gaat het om meer dan alleen de BV Nederland, dan gaat het er ook over hoe wij als land in de wereld willen staan. De wereldverhoudingen veranderen, het gebeurt niet meer in het Westen. Opkomende landen zoals China en India kijken ook wat Nederland hen te bieden heeft. Nederland moet een breder zicht hebben op zijn rol in de wereld en als ISS kunnen we daaraan bijdragen, via onze studenten en alumni – door hun ervaringen en perspectief vanuit het Zuiden met ons in het Westen te delen, waardoor onze samenleving ook nog eens wordt verrijkt.’