Gaat het textielconvenant ons schone kleding bezorgen?

Heeft het textielconvenant voldoende om het lijf om ‘schone kleding’ te realiseren? Vandaag in het hulp en handel project: de sterke en zwakke punten van het textielconvenant belicht.

24 april 2013. Ploumen is net een paar maanden minister als de wereld wordt opgeschrikt door de instorting van kledingfabriek Rana Plaza. Kledingetiketten met merken die we in het Westen dagelijks dragen, dwarrelden boven de meer dan duizend dode arbeiders.

De ramp maakte eens te meer duidelijk hoeveel risico je als bedrijf in het buitenland loopt om betrokken te raken bij misstanden. En dat handel niet het walhalla creëert waarin iedereen beter af is. Omdat Ploumen de minister is van hulp èn handel, en had beloofd alles in samenhang te bekijken, kon zij niet rustig aan de zijlijn blijven staan.

In Bangladesh maakte ze zich hard voor het Bangladesh Veiligheidsakkoord, een initiatief van onder meer ngo’s en vakbonden. Maar iedereen wist: een ramp als ‘Rana Plaza’ staat niet op zichzelf. Misstanden zijn structureel, en niet alleen in de kledingsector in Bangladesh, maar ook bij de steenkolenmijnen in Colombia, de goudmijnen in DR Congo, de olievelden in Nigeria of houtkap in het Amazoneregenwoud.

Ploumen nam daarom het initiatief tot een sector-risicoanalyse door KPMG: hierin werden bij dertien sectoren – waaronder bouw, olie en gas, land- en tuinbouw, textiel en metaal – de risico’s aangegeven. De Sociaal-Economische Raad (SER) werd daarnaast gevraagd advies te geven hoe je betere afspraken met het bedrijfsleven kon aangaan over (internationaal) maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dat advies, om tot IMVO-Convenanten te komen, werd omarmd door minister Ploumen en minister Henk Kamp.

De convenantenaanpak wordt door het bedrijfsleven, ngo’s en de minister zelf veelvuldig aangehaald als hèt instrument waarmee de minister handel eerlijker probeert te maken. Het moet een van de succesnummers van Ploumens hulp- en handelsbeleid worden. Maar wat houdt het precies in, en hoe effectief kan het zijn?

Aan de hand van het textielconvenant bekijkt Vice Versa vandaag de plannen, de sterktes en de zwaktes. Morgen zal het gaan over mogelijke alternatieven voor convenanten, over de andere convenanten (hoe doen de andere sectoren het, globaal gezien?) en wordt de rol van de overheid in deze zaak verder voor het voetlicht gebracht. 

De plannen

4 juli 2016. In Nieuwspoort zetten 75 partijen met een brede glimlach hun handtekening onder het textielconvenant. ‘Dankzij dit convenant zullen de arbeidsomstandigheden in textiellanden verbeteren en kunnen Nederlandse consumenten in heel veel winkels terecht voor schone kleding’, zegt minister Ploumen. De ruim zestig labels die bij het convenant waren aangesloten, vertegenwoordigen gezamenlijk ongeveer een derde van de Nederlandse markt en het doel is om in 2020 tachtig procent van de Nederlandse markt te beslaan.

Negen risicogebieden

In het textielconvenant staan afspraken op negen ‘gevoelige’ gebieden: gender en discriminatie, kinderarbeid, gedwongen arbeid, leefbaar loon, veiligheid en gezondheid op de werkvloer, grondstoffen, watervervuiling en het gebruik van chemicaliën, water en energie en tot slot dierenwelzijn. Bijvoorbeeld: initiatief nemen voor zwangerschapsverlof, afspraken maken met overheden zodat bij herziening van het leefbaar loon bedrijven beloven niet het land uit te gaan en actief vakverenigingen helpen op te zetten.

Verbeterplannen

Als er sprake is van dwangarbeid, kinderarbeid of genderdiscriminatie, of als er geen vrijheid van vakvereniging is, moeten textielbedrijven hun fabrieken een verbeterplan laten opstellen – en in het uiterste geval moet een kledingmerk het contract met het bedrijf verbreken.

De Oeso-richtlijnen, die het bedrijfsleven voorschrijven hoe het om moet gaan met zaken als mensenrechten, milieu en zijn ketenverantwoordelijkheid, vormen de basis – net zoals de bedoeling is bij de andere convenanten.

Due diligence

Hoe komen textielbedrijven die afspraken na? Een belangrijk onderdeel van het convenant is dat bedrijven zich verplichten om tot een analyse van de risico’s te komen over wat er in hun keten gebeurt: een due diligence-analyse, voor gepaste zorgvuldigheid. Niet ieder bedrijf weet namelijk precies wat er voorvalt in de keten. Voortkomend uit die analyse moeten bedrijven aangeven wat hun plan van aanpak is om misstanden te voorkomen of te verkleinen en tot verbetering in de keten te komen. In het najaar wordt een samenvatting van die rapportages uitgebracht.

Transparantie

Dan 4 juli, een belangrijke datum voor het convenant: het is dan een jaar geleden dat het is afgesloten, en er wordt een complete lijst van leveranciers bekendgemaakt. De lijst is samengevoegd: alleen de SER – en niet de andere partijen uit het convenant – krijgt de afzonderlijke rapportages te zien.

‘Van zo’n vijftig leveranciers moet ik de productielocaties zien te krijgen – dat kost aardig wat overtuigingskracht’

Voor Marc van Muiswinkel, woordvoerder bij The Sting (ook verantwoordelijk voor Costes), betekenen al die rapportages en lijsten een behoorlijke kluif – en met drie medewerkers is hij de laatste maanden druk aan het werk. De winkel koopt niet direct in bij lokale fabrieken, maar bij textielleveranciers in Nederland. ‘Van zo’n vijftig leveranciers moet ik de productielocaties zien te krijgen – dat kost aardig wat overtuigingskracht. Volgende maand moet ik een hele papierwinkel aan vragenlijsten inleveren over onze due diligence en plan van aanpak. Dat betekent studeren, denken en spreken met de grootste leveranciers: wat zijn de risico’s? Maar goed, anno 2017 hoort het erbij dat je als inkoper je verantwoordelijkheid neemt over de keten. Ik wil niet dat er bij een volgende ramp zoals ‘Rana Plaza’ een etiketje van The Sting de lucht in waait.’

Juridisch bindend

Goed, die afspraken. En dan? Het convenant kent een aantal mechanismen waarmee voorkomen moet worden dat het bij ‘papier’ blijft. Dit zijn ze:

  • Een vierkoppig secretariaat van de SER, dat de due diligence-rapporten en de plannen van aanpak beoordeelt. Als die ontoereikend zijn, volgen er gesprekken en een bindend advies. Vanaf jaar drie moeten bedrijven daarover ook individueel communiceren.
  • Er is een steekproefsgewijze controle door het secretariaat, samen met andere partijen uit het convenant, om te kijken of bedrijven ook daadwerkelijk het plan van aanpak uitvoeren.
  • Daarnaast is er een geschillen- en klachtenmechanisme. Ngo’s en vakbonden, ook lokaal, kunnen een klacht aanhangig maken als zij schade of letsel ondervinden door toedoen van een bedrijf. Het maakt niets uit of die al dan niet aangesloten zijn bij het convenant: iedereen kan een klacht indienen. Daarop volgt een bindende uitspraak van het secretariaat.
  • Als het secretariaat vindt dat een bedrijf zich niet houdt aan het advies, dan wordt het geschil beslecht bij het Nederlands Arbitrage Instituut. Die toetst ‘marginaal’ of het bedrijf het bindende advies heeft opgevolgd en geeft een vonnis overeenkomstig zijn Arbitragereglement. Als een bedrijf er dan nòg niets mee doet, kan het Instituut het voorleggen aan de voorzieningenrechter – het arbitraal vonnis krijgt dan dezelfde kracht als een vonnis van de overheidsrechter.

Training en stappenplan

Bedrijven krijgen bovendien hulp om hun afspraken na te komen. Er zijn werkgroepen ingesteld voor de negen deelgebieden. Daar zitten ngo’s, vakbonden en per werkgroep een handjevol bedrijven bij. Die werkgroepen zijn nu bezig met het opstellen van stappenplannen, die door bedrijven kunnen worden gevolgd als zij vinden dat het relevant is voor hun bedrijf.

Zo zit Karen Bouwsma van CNV Internationaal in de werkgroep over vakbonden, en zij mag een voorzet doen voor het stappenplan dat er eind deze maand moet liggen. ‘Ik leg de lat hoog. We willen tot heldere doelen en rolverdelingen komen. Bijvoorbeeld: hoe kan je als bedrijf actief helpen onafhankelijke vakbonden in een fabriek een kans te geven? Wat kunnen de overheid en de vakbonden doen om gezamenlijk verbetering voor vrijheid van vakvereniging en collectieve onderhandeling in gang te zetten?’

Ook voor leefbaar loon is er een werkgroep. Tamar Hoek van Solidaridad werkt daaraan: ‘Via een training helpen we hun actieplan voor leefbaar loon in te vullen. Hoe bereken je dat? Wat voor vragen stel je aan je leveranciers? Of we helpen ze met het opzetten van een collectief project, met contacten, of beleidsbeïnvloeding van lokale overheden.’

De sterke punten

Wie bij een convenant denkt aan ellenlang praten en papieren werkelijkheden, zal bij het textielconvenant een aantal elementen zien die beloven dat het convenant méér is dan een stuk papier:

Niet vrijblijvend

Het convenant kent vrij sterke juridische mechanismen: daarmee is het niet vrijblijvend. Dat is een breuk met de aanpak uit het verleden, toen het bleef bij plannen en verklaringen. Zoals het Plan van Aanpak waarmee de textielsector in 2013 kwam. Tamar Hoek van Solidaridad zag daar geen heil in: ‘Bedrijven konden gewoon achteroverleunen en nietsdoen. Dat is bij dit convenant niet meer mogelijk.’ Te verwachten valt dat bedrijven weinig trek hebben in een gang naar het Nederlands Arbitrage Instituut, wat een stok achter de deur is om de plannen tot uitvoering te laten komen.

‘Bedrijven konden gewoon achteroverleunen en nietsdoen. Dat is bij dit convenant niet meer mogelijk’

Als de partijen er echt niet samen uitkomen, kunnen bedrijven ook uit het convenant worden gezet. ‘Met veel tamtam’, zegt Jos Huber, die als senior beleidsadviseur bij Buitenlandse Zaken verantwoordelijk is voor het textielconvenant. De verwachting is dat het gevaar van naming and shaming voor bedrijven voldoende afschrikking vormt om die ‘sanctie’ te ontlopen.

Hoe dan ook, de algemene verwachting is dat het niet zo ver komt. Marjan Schippers, plaatsvervangend directeur Internationale Marktordening en Handelspolitiek bij Buitenlandse Zaken: ‘Wij gaan ervan uit dat de bedrijven die zich bij het convenant aansloten, van goede wil zijn. Liever dan ons te richten op sancties tegen díe bedrijven, kijken we naar bedrijven die er niet bij zijn aangesloten. Het moet niet zo zijn dat je er liever níet in zit. We hopen dat er een positief effect van uitgaat.’

Een structurele aanpak

Het is een structurele aanpak, terwijl het beleid voorheen om incidenten draaide. Suzan van der Meij, coördinator bij MVO Platform, juicht daarom het convenant (en convenanten in het algemeen) voorzichtig toe: ‘Al het mvo-beleid was het stimuleren en toejuichen van koplopers, het geven van schouderklopjes aan degenen die het goed doen. Dan mis je een harde realiteit. Ploumen erkent dat er een structureel probleem is, waar structureel beleid voor nodig is.’

Sectorbreed

Het convenant in sectorbreed. Tamar Hoek: ‘Een zaak als H&M heeft in z’n eentje veel massa, maar kleinere bedrijven hebben veel minder macht als ze maar tweeduizend stuks bij een fabriek afnemen. Het voordeel van een collectieve aanpak is dat je gezamenlijk acties kunt bedenken om de problemen op te lossen.’

Van Muiswinkel: ‘Het heeft niet zoveel zin als ik in m’n eentje roep dat ik in een fabriek een leefbaar loon wil, maar gezamenlijk wel. Bovendien kan ik leren van andere bedrijven die verder zijn dan ons bedrijf. Je hoeft niet het wiel opnieuw uit te vinden. Je hebt er opeens veel sparringpartners bij.’

Groepsdruk

Er kan groepsdruk vanuit gaan. De voorlopers willen graag dat de SER goed en kritisch beoordeelt (waarom zouden ze anders hun best doen?); de achterblijvers willen niet onderdoen voor de rest. En het SER-secretariaat kan de plannen vergelijken. Huber: ‘Het kan zeggen: je buurman zit in dezelfde situatie als jij, die denkt veel meer te doen. Wij noemen dat een race to the top-effect.’

Samenwerking

Het is een multi-stakeholderinitiatief. Dat past geheel in de trend van samen problemen oplossen. ‘Bedrijven hebben de kennis en kunde van de ngo’s en vakbonden nodig’, zegt Han Bekke, voorzitter van textielbranchevereniging Modint. ‘Zij kunnen ons handvatten geven voor verduurzaming.’

Van Muiswinkel is blij met een aanpak die vooral gericht is op samenwerking. ‘Laatst zijn we aangeschreven door de Landelijke India Werkgroep en de Schone Kleren Campagne vanwege de arbeidsomstandigheden in een van de fabrieken waarvan wij inkopen. Maar omdat het gevoelige informatie betrof en ze mensen niet in gevaar wilden brengen, maakten ze de fabrieksnamen niet bekend: iedere fabriek kreeg slechts een nummer. Wij werden bijvoorbeeld gelinkt aan nummer negen. Tsja, hoe moet ik dan weten welke fabriek dat is, als ik veertig tot vijftig leveranciers heb? Ik hoop dat we via dit convenant mekaar kunnen helpen.’

Due diligence en transparantie

De verplichte due diligence-analyse maakt bedrijven bewust van hun risico’s. Dat is belangrijk, want hoe moet je als bedrijf anders de misstanden in je keten aanpakken als je niet weet wat er gebeurt? Karen Bouwsma: ‘Vaak bellen we merken op, en die zeggen dat ze niet weten wat de misstanden zijn of waar ze produceren. Dat kunnen ze nu niet langer zeggen: het ligt op tafel, je kunt ze op hun verantwoordelijkheid aanspreken.’

Zonder convenant zou menig bedrijf niet zo uitgebreid een due diligence-proces doorlopen. Van Muiswinkel: ‘De mensen die inkochten bij de leveranciers moesten daarop letten – maar goed, dan slipt er weleens iets tussendoor. Nu ben je er een stuk zorgvuldiger mee bezig.’

En de bedrijven maken hun productielocaties openbaar. Weliswaar samengevoegd, maar de SER kent ze – en kan bedrijven bij een misstand aanspreken.

Praktijkgericht

Het is praktijk- en actiegericht, en biedt op die manier een handleiding voor het naleven van de Oeso-richtlijnen. Die staan namelijk wel op papier – maar dan? Van Muiswinkel: ‘Waar begin je? Wat is je startpunt? Kleding inkopen is een vak, maar mvo is ook een vak. Dat heb je niet van vandaag op morgen in de vingers. Ik moet alles weten, uiteindelijk, van de knoop op de jas tot de rits, tot van welke katoenplant de binnenvoering van die jas is gemaakt. Ik denk: dat red ik nooit. Maar het kàn wel; in de voedselketen doen ze het al. Als het erbij gaat horen, dan hoort het erbij. Maar je moet eerst wel weten hóe.

Via het convenant krijgen bedrijven ondersteuning. Bovendien kunnen de praktijken in het convenant als voorbeeld dienen voor bedrijven die nog niet zo ‘ver’ zijn. Gerard Oonk, die vanuit de Landelijke India Werkgroep in de stuurgroep van het convenant zit: ‘Soms zeggen bedrijven: het kan niet. Via het convenant doe je praktijkervaring op, die heb je nodig om te laten zien hoe het kan.’

De ‘zwaktes’

Dan de discussie. Want natuurlijk is er kritiek – de Schone Kleren Campagne en Somo trokken zich niet voor niets terug. Enkele veelgehoorde bezwaren op het convenant, plus ‘weerwoord’:

Concreet genoeg?

De afspraken zijn niet concreet genoeg. Taalgebruik is vooral op het niveau van ‘initiatief nemen om’, ‘analyseren of’, ‘bekijken of’, ‘streven naar’. Het gebrek aan harde afspraken was een onoverkomelijk punt voor de Schone Kleren Campagne. Woordvoerder Suzan Cornelissen: ‘Neem het Bangladesh Veiligheidsakkoord; dat was specifiek in z’n doelstellingen en de weg daarnaartoe. Zoiets hadden we hierbij ook graag gezien: meetbare en concrete doelen.’

‘We hadden graag meetbare en concrete doelen gezien’

Met name op het vlak van leefbaar loon waren de bewoordingen volgens Schone Kleren zwak. Waar nu staat dat er naar een leefbaar loon wordt gestreefd in 2020, had de Schone Kleren Campagne graag een concreet schema gezien over hoe bedrijven het gat tussen het huidige en het leefbare loon willen dichten. ‘Hoeveel berekeningen moeten we nog maken, hoeveel projecten nog aangaan, hoeveel stappenplannen nog instellen? Wat wij in het convenant wilden zien zijn prijsberekeningen waarin het loon wordt meegenomen, openlijk committeren aan een benchmark, tijdsgebonden resultaatverplichtingen met tussenstappen hoe dat bereikt moet worden, samenwerking met lokale vakbonden en ngo’s. Bedrijven kunnen nu al de keuze maken een leefbaar loon in te stellen; die gezamenlijke macht hebben ze. Ga de samenwerking aan met andere merken die in dezelfde fabrieken produceren. We missen de wil en de daadkracht in het convenant.’

Volgens Han Bekke stond Schone Kleren daarmee echter te ver van de bedrijfsrealiteit. ‘Vanuit concurrentieoverwegingen’, verklaart Bekke. Plus: als je met z’n allen afspreekt meer te betalen, krijg je de Autoriteit Markt & Consumenten op je dak. ‘Bovendien is Nederland een klein land. Als één bedrijf bij een fabriek een leefbaar loon eist en de andere doen dat niet, wat voor effect heb je dan? En hoe weet je dat het geld terechtkomt bij de werknemers en niet bij de managers?’ Kortom: het is niet zo simpel om in een paar jaar tijd zo’n leefbaar loon te bereiken, benadrukt Bekke.

Geen lokale partijen

Lokale partijen zoals vakbonden en brancheorganisaties zitten niet in het convenant. Ook al gaan CNV en FNV ervan uit dat zij de lokale vakbonden voor het grootste deel vertegenwoordigen, critici zeggen dat daarmee niet alle geluiden worden vertolkt.

Steekproefsgewijs

De controles zijn steekproefsgewijs. En een steekproef is, uiteraard, niet een volledige controle. Cornelissen: ‘Juist de lokale vakbonden en maatschappelijke organisaties die ontbreken hadden die controles kunnen uitvoeren; zij zouden de ogen ter plekke kunnen zijn.’ Maar de aangesloten Nederlandse vakbonden zijn wel van plan hun lokale collega’s een actieve rol daarin te geven, ook al is dit niet expliciet bepaald in het convenant. Halverwege de looptijd van het convenant staat een onafhankelijke evaluatie gepland. Bouwsma: ‘Daarna kan een en ander verder worden aangescherpt.’

Een overbelast secretariaat?

Kan het secretariaat het allemaal wel aan? Het telt vier mensen. Die moeten alle due diligence-rapporten lezen en beoordelen, evenals de plannen van aanpak, en beslissen over eventuele vervolgstappen. Cornelissen: ‘Ter vergelijking: de Fair Wear Foundation telt meer dan dertig personeelsleden en heeft ook medewerkers in productielanden.’ Kun je dan een gedegen controle uitvoeren, hoe graag je ook wil? Het secretariaat laat weten nu nog niet te kunnen zeggen of vier personeelsleden al dan niet te weinig is.

In elk geval: de secretariaatsleden hebben het enorm druk.

Cherry picking?

Bedrijven kunnen zelf de prioriteiten kiezen waarop ze inzetten. Niet ieder bedrijf hoeft zich aan te sluiten bij de stappenplannen en projecten die bij de werkgroepen van de negen prioriteitsgebieden worden ontworpen. Maar: bedrijven die een probleem tegenkomen waarvoor een collectief project bestaat dat aansluit bij de inhoud van het stappenplan, hebben wel wat uit te leggen aan het SER-secretariaat.

Volgens critici: cherry picking. Volgens bedrijven: reëel. Han Bekke: ‘Als in Polen geen kinderarbeid is en er is vrijheid van vakvereniging, dan kan men zich beter richten op Myanmar.’ Maar je kunt ook een andere vergelijking maken. Cornelissen: ‘Als er sprake is van ernstige vakbondsschendingen in Bangladesh en dwangarbeid in India, wat kies je dan?’

‘Als er sprake is van ernstige vakbondsschendingen in Bangladesh en dwangarbeid in India, wat kies je dan?’

Een duivels dilemma: dat begrijpt Van Muiswinkel ook wel. ‘Maar als je geen prioriteiten stelt, is het bij voorbaat kansloos. Je kunt domweg niet alles tegelijkertijd aanpakken’, aldus van Muiswinkel, die met z’n vijftig textielleveranciers zich al voor een hele uitdaging ziet staan om erachter te komen wat er precies gebeurt in de keten. ‘Natuurlijk wil je dat iedereen die voor je werkt gelukkig is, maar binnen mijn leven krijg ik niet alles opgelost. Als over vijf jaar, wanneer het convenant wordt geëvalueerd, de hele branche schoon is, dan is dat een godswonder. Dat moet je ook niet verwachten, maar je moet wel stappen hebben gezet.’

Dat het convenant een lijst met schone kleding biedt, zoals Ploumen beweerde tijdens het ondertekenen, is dus veel te vroeg gejuicht.

Geen individuele transparantie

De individuele due diligence-rapporten, de plannen van aanpak en de productielocatie-eisen zijn alleen voor de ogen van het SER-secretariaat bestemd. Wil een ngo bepalen of een Nederlands bedrijf betrokken is bij een misstand in een fabriek, dan moet die in een groep van zo’n zestig bedrijven vissen. Dat individuele transparantie mogelijk is, bewijzen H&M en C&A door hun lijst van leveranciers online bekend te maken.

Maar die openheid is niet voor ieder (kleiner) bedrijf weggelegd. Van Muiswinkel: ‘Als ik nu mooie spijkerbroeken maak bij een goede lokale fabriek, en iedereen weet bij welke fabriek ik die broeken laat maken – wie zegt me dat anderen dan niet naar diezelfde fabriek overstappen? En mij zo met grotere bestellingen wegdrukken? Ik kan je zeggen: moesten die lijsten individueel openbaar worden gemaakt, dan stapten veel bedrijven er niet in.’

Niet iedereen is aan boord

Los van de inhoudelijke bezwaren die er kunnen zijn, heeft het convenant twee praktische beperkingen. Ten eerste: nog niet iedereen doet mee. Momenteel beslaat het convenant zo’n dertig procent van de markt – en hoeveel het aantal aangesloten labels sinds vorig jaar is gestegen van 60 naar 70,  blijkt het best lastig om de beoogde tachtig procent te halen. Het midden- en kleinbedrijf, dat niet zoals het grootbedrijf bekend is met mvo, heeft nog koudwatervrees. Of het is zich er onvoldoende van bewust – zo schreef het Nederlandse kledingbedrijf SuperTrash in een e-mail naar Vice Versa het een interessant initiatief te vinden en er ‘absoluut mee bezig te zijn’, maar nu nog niet over ‘genoeg interessante informatie te beschikken’. Ook geven bedrijven aan niet in Aziatische landen te af te nemen.

Een van de grotere Nederlandse merken die niet meedoen is Scotch & Soda. Het bedrijf verklaart in een e-mail al op eigen initiatief veel van de door het convenant genoemde maatregelen te treffen en aangesloten te zijn bij het BSCI-initiatief. De rapportageverplichtingen die het Convenant stelt gingen voor Scotch & Soda te ver. ‘Deze eisen komen niet altijd volledig overeen met de verplichtingen die door andere initiatieven worden gesteld. Scotch & Soda heeft een periode van snelle groei doorgemaakt en wil zich pas binden aan het convenant op het moment dat zij er zeker van is dat haar organisatie aan alle door het convenant gestelde verplichtingen kan voldoen.’ Liever zorgvuldig dan vlug, vindt Scotch & Soda.

Maar de grootste moeilijkheid om de tachtig procent te halen zit erin dat een groot deel van de Nederlandse markt wordt bediend door grote internationale bedrijven. Die hebben niet direct trek om in allerlei verschillende initiatieven te zitten – en Nederland is voor hun toch een kleine afzetmarkt.

‘H&M is bezorgd over het vooruitzicht dat internationaal opererende bedrijven te maken krijgen met meervoudige nationale initiatieven met eigen eisen, normen en aanbevelingen’

Zo heeft, tot teleurstelling van vele deelnemers, H&M haar handtekening niet gezet, en ook Primark niet, noch Inditex. H&M verklaart: ‘H&M is bezorgd over het vooruitzicht dat internationaal opererende bedrijven te maken krijgen met meervoudige nationale initiatieven met eigen eisen, normen en aanbevelingen. Verschillende normen voor rapportering en nationale criteria zal betekenen dat internationaal opererende bedrijven aanzienlijke middelen moeten te investeren in meerdere parallelle rapportages en dit – samen met potentieel tegenstrijdige eisen en normen – zal leiden tot tegenstrijdige situaties en onduidelijkheid voor alle betrokken actoren, met inbegrip van leveranciers.’ Ook hier worden andere initiatieven genoemd, zoals de Sustainable Apparel Coalition en het Ethical Trade Initiative. Met het eerste pogen kledingmerken auditnormen en procedures van leveranciers te harmoniseren via de Higg Index, juist om die versnippering aan initiatieven te voorkomen, zo geeft het bedrijf aan.

Nederland: goed voor één procent van de textielhandel

Als het al een probleem is dat de Nederlandse markt niet geheel wordt bediend, dan is het ontnuchterend te beseffen dat Nederland slechts één procent van de wereldwijde markt beslaat. Dus wat kan zo’n convenant dan uithalen? Han Bekke: ‘Zonder Europese aanpak heeft het convenant in feite weinig nut. Niettemin moet je ergens beginnen en dat is wat we in Nederland hebben gedaan.’

Dat Nederland slechts beperkte invloed kan uitoefenen, beseft Buitenlandse Zaken ook – en daarom wordt actief samengewerkt met Duitsland, dat eenzelfde soort initiatief heeft (de Textil Bündnis), en worden er gesprekken gevoerd in Brussel om tot een soortgelijke Europese aanpak te komen. ‘Zij kijken met veel interesse naar Nederland’, zegt Marjan Schippers.

Het is geen wet

Als je de voorkeur geeft aan een wet, dan kom je met de convenanten bedrogen uit: het convenant is namelijk geen wet. Maar is dat erg? Morgen op deze website meer over wetgeving. Ook neemt Vice Versa dan een kijkje bij de andere convenanten en belicht het de rol van de overheid.

Auteur
Selma Zijlstra

Datum:
30 mei 2017
Categorieën: