
Vrijdagmiddagborrel: Een nieuwe academische ster
Hij noemt het beleid van minister Ploumen een ‘bijna koloniale vorm’ van hulp en wil zich in tegenstelling tot zijn leermeester Ton Dietz (hoogleraar en directeur van het Afrika Studie Centrum) niet laten inkapselen, maar juist de scherpe randjes van het debat opzoeken. Met professor Bram Büscher (38) heeft de Nederlandse wetenschap op het terrein van ontwikkeling weer een echte ster in huis. En volgens Büscher zelf staat er een nieuwe generatie Nederlandse wetenschappers klaar om de fakkel van de zestigers over te nemen; een generatie die zich actief in het publieke debat over ontwikkelingssamenwerking wil mengen.
‘Ik wil dat ene boek schrijven dat het denken over ontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking zal beïnvloeden en omturnen.’ Dat zei Bram Büscher toen ik hem in het voorjaar van 2005 interviewde. Ik maakte toen een stuk over vijf high potentials in de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking; jonge mensen die het over tien jaar voor het zeggen zouden hebben. Ik wil mezelf niet op de borst kloppen, maar ik had een aantal grote talenten toen al aardig in het vizier.
Zo sprak ik met Francis Weyzig die toen bij SOMO werkte en later samen met Koos de Bruin de persoon zou worden die het onderwerp van Nederland als belastingparadijs voor multinationals op de kaart zou zetten. Francis promoveerde enkele jaren geleden ook op dit onderwerp. Ook sprak ik met de toen 25-jarige Dirk Jan Koch die op het ministerie van Buitenlandse Zaken werkte en vertelde hoe hij al op driejarige leeftijd door de plaatselijke wereldwinkel kroop en betrokken raakte bij de wijde wereld om hem heen. Dirk Jan vertrok later naar Kongo en is na een spraakmakend proefschrift over donordarlings en donorwezen en het prachtige boek De Kongo Codes door minister Ploumen hoogstpersoonlijk weer teruggehaald naar het ministerie waar hij nu de speciale gezant op het gebied van grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen is van de Nederlandse regering. En ik interviewde Bram Büscher die toen op 27-jarige leeftijd bezig was met zijn promotieonderzoek naar grensoverschrijdende natuurparken n Zuidelijke Afrika.
Meer dan waargemaakt
Voor de geheel vernieuwde Vice Versa die over precies twee weken zal verschijnen hebben Ellen Mangnus en ik een groot interview met Bram gedaan. Dat is hot stuff, dat kan ik nu al wel verklappen. Op vijf pagina’s deelt hij met ons zijn interessante visie op ontwikkeling, het beleid van minister Ploumen, de rol van de wetenschap en de manier waarop groene ontwikkelingsorganisaties steeds meer meewerken aan geweld om natuurparken te beschermen.
Bram heeft zijn belofte als high potential meer dan waargemaakt en werd vorig jaar benoemd tot hoogleraar en leerstoelhouder Sociology of Development and Change aan de Wageningen Universiteit. Het is interessant om te zien hoe zijn uitspraken van 11 jaar geleden zich door de tijd verder hebben geëvolueerd. In 2005 zei Bram onder andere: ‘Veel traditionele wetenschappers die zich met ontwikkelingssamenwerking bezighouden focussen te veel op de lokale situatie in een ontwikkelingsland, waar ze vaak onderzoek hebben gedaan in dorp x in land y. Jonge wetenschappers werken meer vanuit de globaliseringsgedachte en zien verbanden tussen de lokale omstandigheden en globalisering.’
Ook zei hij: ‘Ik mis zeggenschap over de hulp bij degenen voor wie de hulp bedoeld is. Mensen uit ontwikkelingslanden krijgen vaak niet de kans om hun eigen problemen in hun eigen context te duiden. Het overgrote deel van het onderzoek in en over ontwikkelingslanden wordt gedaan door mensen uit het westen. 95 procent van de literatuur over ontwikkelingssamenwerking is afkomstig uit westerse landen en het beleid van ontwikkelingsorganisaties is in westers jargon opgeschreven. Westerse onderzoekers en medewerkers van ontwikkelingsorganisaties, opgegroeid in hun eigen waarden- en normsysteem, komen vaak tot andere conclusies over het tot ontwikkeling brengen van een gebied dan mensen ter plekke. De beroemde Poolse schrijver Ryszard Kapuscinski heeft het over een vergrootglas waarmee lokalen hun omgeving bekijken. Westerse buitenstaanders gebruiken juist een groothoeklens.’
Bijna koloniaal
In het interview dat Ellen en ik een paar weken geleden bij hem thuis hadden in Wageningen gaat Bram vooral in op het groeidenken van onze maatschappij en stelt daar kritische vragen bij. Over het beleid van minister Ploumen zegt hij bijvoorbeeld. ‘Ze framet het als modern, met de combinatie van hulp en handel. Toch is het eigenlijk bijna een koloniale vorm van ontwikkelingshulp. Dat hele lineaire denken. Vroeger had je Walter Rostow met de vijf stadia van economische ontwikkeling waar landen doorheen moesten. In het Nederlandse ontwikkelingsbeleid is dat nu teruggebracht tot drie stadia. Je hebt landen die niet voor zichzelf kunnen zorgen en hulp moeten krijgen, landen die in transitie zijn en landen waarmee we handel kunnen drijven. Daarbij is er volgens Nederland maar één mogelijke manier van ontwikkeling: van hulp ga je via een periode van transitie naar een neoliberale manier van handel.’
Gevraagd naar de hulp en handelsagenda van de minister, zegt hij: ‘Ik ben daar geen voorstander van, omdat hulp en handel op dezelfde manier worden geïnterpreteerd: namelijk volgens dat idee van kapitaal als geld inzetten om nog meer geld te verdienen. Het idee van een private sector stimuleren en mensen in ontwikkelingslanden leren om ondernemers te worden is precies de verkeerde kant van waar we heen moeten. We moeten juist contact zoeken met die delen in het Zuiden die daar tegenin gaan en alternatieve modellen zoeken.’
Baanbrekend
Bram Büscher wil met zijn vakgroep topwetenschap bedrijven en is al goed op weg. Zijn eigen onderzoek op het gebied van natuurbescherming en ontwikkeling is baanbrekend en zet de toon. Hij denkt zelf dat de nieuwe generatie wetenschappers fundamenteel anders te werk gaat dan de vorige. In het interview komen we uitgebreid te spreken over zijn leermeester Ton Dietz, hoogleraar en directeur van het Afrika Studie Centrum. Hij zegt daarover: ‘Je ziet bij Ton, maar ook bij anderen, dat ze onderdeel zijn van de generatie wetenschappers die als eerste uit de ivoren toren van de universiteit moesten komen en partnerschappen met andere partijen gingen afsluiten. Daar zat toen best wat in omdat de universiteiten onder druk stonden om te bewijzen waarom we er zoveel geld aan uitgaven. Dit heeft veel goodwill opgeleverd maar is tegelijk soms ook wat ten koste gegaan van een scherpe, kritische academische stem. Als je financieel, institutioneel, organisatorisch en persoonlijk in steeds meer verbanden bent ingekaderd, kan dat natuurlijk ten koste gaan van de vrijheid om zaken wat scherper te kunnen stellen. Daarnaast kost dat soort werk ongelofelijk veel tijd, die je dan niet kunt besteden aan onderzoek en publiceren op het hoogste niveau.’
Op de vraag of zijn generatie dat anders doet, zegt hij: ‘Ik denk het wel. Kijk naar de Universiteit van Amsterdam met mensen als Rivke Jaffe en Dennis Rodgers, die Isa Baud is opgevolgd als hoogleraar. Of naar Marja Spierenburg (de nieuwe hoogleraar ontwikkelingsstudies in Nijmegen, mb). Zij zoeken net als ik iets meer de wetenschappelijk scherpe randjes op. Ik ben daarnaast ook heel selectief in waar ik wel en niet aan deelneem. Ik bescherm mijn tijd ook als een leeuw om na te kunnen denken en met inhoud bezig te zijn. Op woensdag en vrijdag bijvoorbeeld heb ik geen afspraken. Wij willen in onze vakgroep wetenschap van de allerhoogste kwaliteit laten zien en publiceren in alle topbladen. Met je wetenschappelijk onderzoek moet je respect afdwingen. Vanuit die basis kun je je mengen in het publieke debat.’
Ik zou zeggen: ruim baan voor deze nieuwe generatie wetenschappers. Het debat over ontwikkeling en mondiale samenwerking zou zo maar weer spannend, scherp en inhoudelijk kunnen worden.
En wilt u het hele interview met Bram lezen? Wordt dan snel nog even lid van Vice Versa.