
Polderwetenschap over mondiale voedselzekerheid
Genoeg voeding voor een groeiende wereldbevolking, die ook nog geproduceerd wordt op een duurzame manier. Dat beogen de Sustainable Development Goals 2 en 12. Zijn die twee doelen wel te verenigen? En welke onderzoeksuitdagingen liggen er op dit snijvlak? Een interview met onderzoekster Lia van Wesenbeeck van het Centre for World Food Studies van de VU in Amsterdam, die op 9 maart bij NWO-WOTRO de werkgroep voorzat met de taak deze doelen te linken aan de Nationale Wetenschapsagenda.
Breng een zaal vol beleidsmedewerkers, wetenschappers en professionals uit de beroepspraktijk bij elkaar om het over voedselzekerheid en de circulaire economie te hebben, en een levendige discussie is gegarandeerd. Eentje die tot abstracte hoogtes reikt, want hoe groot is de cirkel van een circulaire economie eigenlijk? Hebben we het hier over dorpen die alle grondstoffen lokaal hergebruiken of over nationale overheden die met elkaar bedenken hoe de voedselproductie duurzamer kan? En hoe bestudeer je een circulaire economie?
‘Voor het bestuderen van voedselzekerheid is de ketenbenadering behulpzaam’, legt een van de aanwezigen uit. ‘Van producent tot consument en van zaadje tot karbonaadje; door alle stappen in het productieproces in kaart te brengen kun je eenvoudig opsporen waar kansen liggen om de keten productiever te maken, of efficiënter, of bijvoorbeeld geschikt voor lokale markten.’ Het was al revolutionair om de keten omgekeerd te bekijken: van consument naar productie. Maar dan komt de crux, want zo’n lineaire benadering staat haaks op het idee van circulariteit – hergebruik van grondstoffen – omdat je in de keten het gemaakte product juist doorgeeft.
Al snel komt de zaal tot overeenstemming: eigenlijk zou iedere schakel van een voedselketen op zichzelf circulair moeten zijn, dus alle actoren in de keten zouden hun werkzaamheden moeten uitvoeren zonder de omgeving te schaden. Visueel ziet dit eruit als een keten van cirkels.
Of is het toch niet zo eenvoudig? ‘Een circulaire economie kan wel eens ten koste gaan van voedselzekerheid’, wordt er door een deelnemer naar voren gebracht. Denk bijvoorbeeld aan pesticiden; daar zijn veel boeren in ontwikkelingslanden echt gebaat bij. Als je die zou weren om naar een circulaire economie te gaan, benadeel je de boer. ‘Niet zo pessimistisch’, merkt een andere deelnemer op. ‘Recycling en hergebruik bieden ook mogelijkheden voor nieuwe banen.’
‘Mensen, we moeten nu echt aan de slag met het formuleren van onderzoeksthema’s’, brengt Lia van Wesenbeeck, onderzoeker aan de Vrije Universiteit en voorzitter van de sessie, de zaal tot bedaren. De beoogde onderzoeksvragen moeten de Nationale Wetenschapsagenda koppelen aan de uitdagingen van de Sustainable Development Goals (SDG’s). Een korte terugblik met Lia van Wesenbeeck na de sessie:
Wat betekent de Nationale Wetenschapsagenda voor u?
‘Ik zie het als een goede mogelijkheid om weer eens vast te stellen wat Nederland belangrijk vindt. Universiteiten zijn vaak disciplinair georganiseerd. Zo kijken wetenschappers bijvoorbeeld vanuit de economische wetenschappen naar een bepaalde problematiek, of juist vanuit de culturele antropologie, of de ecologie. Terwijl veel maatschappelijke problemen juist om een interdisciplinaire aanpak vragen. Ze zijn zo complex, daar kun je niet met één manier van kijken een oplossing voor vinden. De wetenschapsagenda is een manier om al die verschillende perspectieven te organiseren en als overheid één gezicht te laten zien: dit is wat Nederland belangrijk vindt als het gaat om wetenschappelijk onderzoek.’
Hoe ziet u de koppeling tussen de Nationale Wetenschapsagenda en de Sustainable Development Goals?
‘Ik vind het heel belangrijk dat er een verbinding is tussen de Nationale Wetenschapsagenda en de Sustainable Development Goals. Nederland is ontzettend klein en het is pretentieus te denken dat we helemaal onze eigen weg kunnen gaan. De wetenschapsagenda is een van de manieren om te laten zien dat we heel serieus met de doelen aan de gang gaan. Als de wereld besluit in te zetten op ontwikkeling en dat vast te leggen in de SDG’s, dan moeten we daar in Nederland zeker met onze onderzoekagenda op aansluiten. Het mag ook best om fundamenteel onderzoek gaan, als het maar bijdraagt aan de doelen.
Bovendien bieden de SDG’s ons een kader: ze maken ons ervan bewust waar we het allemaal voor doen. Dat is heel inspirerend. Denk aan mijn vak, de wiskundige economie. Soms ben ik alleen maar bezig met formules maken. De SDG’s helpen me eraan herinneren dat ik dat niet zomaar doe. Dat doe ik omdat ik hoop bij te dragen aan een beter inzicht in de wereld. Dit probeer ik ook mee te geven aan studenten: wat je ook doet, het moet relevant zijn. Ik zie die druk niet als een belemmering maar juist als een prikkel.’
Hoe kijkt u terug op de sessie?
‘Ik leerde onlangs van een vriendin dat je nooit een discussie in een grote groep moet organiseren, omdat er dan altijd twee of drie mensen domineren. Zij raadde me aan mensen in groepjes van drie in te delen. Drie zou het ideale aantal zijn om tot een diepgaande discussie en evenwichtige conclusies te komen. Vandaag heb ik dat geprobeerd, en inderdaad, het werkte! Ik vond de sessie verrassend dynamisch. Van tevoren was ik bang dat het bijvoorbeeld alleen maar over recycling zou gaan, maar we kwamen toch echt wel tot bijzondere vragen. Hoe verhoudt de roep om circulariteit zich tot de vraagstukken over voedselzekerheid? Wat is de invloed van ongelijk verdeelde macht?’
Welke expertise heeft de Nederlandse wetenschap op dit terrein?
‘We zeggen vaak dat Nederland ervaring heeft het gebied van landbouw en water. Dat is wel zo, maar misschien zit onze expertise meer in een vaardigheid, namelijk het organiseren van complexe besluitvormingsprocessen. Wij hebben zoveel ervaring met het eeuwige overleggen, het zogenaamde polderen. We hebben de expertise om overleg zo te organiseren dat niemand buitengesloten wordt. Ik denk dat we die vaardigheid meer moeten gebruiken. Je kunt er actoren mee bij elkaar brengen, bijvoorbeeld in ketens.
Nederland heeft bovendien als voordeel dat het een klein land is. We worden niet snel als bedreiging gezien en daardoor is samenwerken onze kracht, bij handel en ook bij landbouw bijvoorbeeld. Als klein land hebben we op allerlei vlakken moeten samenwerken en netwerken met andere partijen.’
Wat is de meest innovatieve aanpak die uit de sessie voortkwam?
‘We hebben het gehad over decentrale technologie: technologie die lokaal ingezet kan worden om duurzamer te produceren en leven. Denk aan lokale energieopwekking. Innovatief vond ik dat we ook hebben gesproken over technologie die genderstructuren positief kan beïnvloeden. Bijvoorbeeld door het lichter maken van activiteiten – denk aan weven of aan bepaalde landbouwactiviteiten.
Welke mogelijkheden bieden ICT en decentrale technologie voor circulaire economie en voor inclusieve ontwikkeling? Zo’n vraagstelling vergt visie: hoe ziet de toekomst eruit en hoe kunnen we zorgen dat in de toekomst zoveel mogelijk mensen vorm kunnen geven aan hun eigen leven? Wat vereist dat van instituties en technologie?’
Wat zou de ideale uitkomst van deze NWA-route kunnen zijn?
‘Het zou heel goed zijn als de Nederlandse regering zich weer meer realiseert dat er een groot belang is om kennisopbouw te ondersteunen. We doen veel in de wereld als het gaat om interveniëren in ontwikkelingsprocessen, maar snappen we nu eigenlijk wel wat we aan het doen zijn? Er is enorm veel bezuinigd bij de onderwijsministeries en op ontwikkelingssamenwerking, en we zijn daardoor het grote plaatje uit het oog verloren. Het zou goed zijn als in de kennisagenda ook weer erkenning komt voor het belang van kennis over mondiale vraagstukken, zodat we niet alleen bezig zijn met de dingen die belangrijk zijn voor Nederland, in Nederland.’