
Kamerleden stellen Ploumen de verkeerde vraag
OPINIE – Uit een artikel over het kritische rapport van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (BOR) blijkt dat het onmogelijk vast te stellen is of de 4,1 miljard euro die Nederland jaarlijks uitgeeft aan ontwikkelingssamenwerking effectief wordt besteed. Ploumen verweert zich met dozen vol onderzoek, maar Kamerleden Eric Smaling (SP) en Joost Taverne (VVD) lijken niet overtuigd. Dr. Kellie Liket (Erasmus Universiteit) geeft de critici lik op stuk: Smaling en Taverne moeten volgens haar andere vragen stellen aan Ploumen.
‘De heren vragen hoeveel er gedaan is met het geld, ten opzichte van wat de planning was. Dat heeft echter geen zin zolang we niet weten of wat we doen de problemen (HIV infecties, meisjes die analfabetisch zijn, etcetera) effectief oplost.
Een ontwikkelingsbudget hebben is legitiem als het Ministerie het geld van het Nederlandse publiek effectiever uitgeeft dan wanneer iedere Nederlander dat zelf zou moeten doen met donaties aan goede doelen. Vragen van kamerleden zoals Smaling en Taverne dragen niet bij aan die legitimiteit. Het verhoogt louter verantwoordingsdruk op het Ministerie, die zij verlegt op de ngo’s die het werk in de landen uitvoeren.
Je zou zelfs kunnen stellen dat de vragen van Smaling en Taverne bijdragen aan de ineffectiviteit van hulp. Ze verpesten het voor de Nederlander die echt wel dankbaar is als wij als land bijdragen aan een wereld waarin miljoenen mensen en kinderen een kans krijgen niet te leiden of dood te gaan aan problemen waarvoor de oplossingen op de plank liggen.
Juiste vragen
Smaling, Taverne en hun collega’s moeten het Ministerie de juiste vragen gaan stellen. Deze zijn:
1. Wat is de argumentatie voor de focus op aids, voorbehoedsmiddelen of onderwijs voor meisjes en andere geselecteerde problemen? Zijn er gedegen analyses die laten zien dat we hier het meeste verschil kunnen maken voor het meeste aantal mensen?
2. Wat is de filosofie achter allerlei voorschriften aan ngo’s hoe zij het oplossen van die problemen moeten aanpakken (bijvoorbeeld: Buitenlandse Zaken (BZ) vormt zogenaamde ‘strategische partnerschappen’ met ngo’s maar alleen als zij het door BZ geselecteerde instrument ‘pleiten en beïnvloeden’ gebruiken)?
3. Hoe selecteert het Ministerie ‘partners’ (ngo’s die het werk doen) die voor de minste Euro’s het meeste verschil maken op de door het Ministerie zorgvuldig geselecteerde doelen?
De dozen van Ploumen
Bovenstaande vragen kunnen niet beantwoord worden met de dozen die Ploumen
meebracht naar de kamer. De dozen van Ploumen zit vol dure evaluaties die Nederlandse ngo’s moesten uitvoeren van het Ministerie. Deze evaluatie kijken naar tussen doelen (bijvoorbeeld uitdelen van condooms) waarvan de link met de uiteindelijke problemen die we op proberen te lossen (bijvoorbeeld voorkomen HIV) zwak of onbekend is.
Het zijn niet de evaluaties die de ngo’s hebben (laten) uitvoeren in opdracht van het Ministerie die bovenstaande vragen gaan beantwoorden. Het is werk dat het Ministerie zelf moet doen. Bestaand bewijs gebruiken om een goed OS-beleid te ontwikkelen.
Alleen als het Ministerie aan de slag gaat om bovenstaande vragen te beantwoorden, kan de Nederlander erop vertrouwen dat OS-gelden – op basis van de bestaande kennis – zo goed mogelijk worden uitgegeven. Dat Nederland bijdraagt aan een betere wereld. Bijdragen aan een betere wereld gaat niet lukken met een focus op het behalen van zelf gestelde targets die op het niveau van het aantal uitgedeelde condooms zitten.’