
Het Vinkje en het varken: wint de economie het van de gezondheid?
COLUMN – In haar reactie op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) ‘Naar een voedselbeleid’ geeft het kabinet aan dat het van plan is om het Nederlandse landbouwbeleid daadwerkelijk om te vormen naar een voedselbeleid. Ze wil daarbij een mondiaal perspectief hanteren en ‘volksgezondheid, duurzaamheid en robuustheid’ in samenhang bezien. Dat juicht Mariska Meurs van Wemos van harte toe. Om het kabinet hierbij nog een extra duwtje in de rug te geven, belichten we hieronder een paar onderwerpen waar volgens ons nog meer winst valt te behalen.
Vraag én aanbod
Eén van de onderwerpen die centraal staan in het WRR-rapport is de verandering van ons voedingspatroon: minder zuivel en vlees, meer groenten, fruit en vezels. Omdat dat beter is voor het milieu én voor de volksgezondheid. De kabinetsreactie gaat hier weliswaar uitgebreid op in, maar komt met eenzijdige oplossingen en legt de bal bij consumenten. De productie en consumptie van alternatieve eiwitten moeten omhoog, zoals ook de consumptie van groente, fruit en vezels.
Maar wat schieten we daarmee op, als niet tegelijkertijd de productie en consumptie wordt ontmoedigd van voedingsmiddelen die belastend zijn voor gezondheid en milieu? Het WRR-rapport geeft juist wel die aanbeveling: ‘Voorkomen moet worden dat de overheid met financiële of andere prikkels de productie van voedsel bevordert, waarvan diezelfde overheid de burgers direct of indirect adviseert de consumptie te minderen.’ Dat het kabinet hier niet op ingaat, kan betekenen dat de kwestie te gevoelig ligt. Om een werkelijke verandering in het voedselbeleid te bereiken is het namelijk nodig om gezondheid en milieu even zwaar – of zwaarder – te laten wegen als het economisch belang van onze vlees- en zuivelsector. Die uitdaging wil het kabinet kennelijk niet aan.
Van het Vinkje naar het stoplicht
De oplossingen uit de kabinetsreactie blijven hangen bij de keuzes van de consument. Men wil ‘het Vinkje’ beter uitleggen. Gemarkt als ‘de betere keuze binnen een productgroep’, is het Vinkje nooit echt geland bij de consument. Vooral: het heeft niet geleid tot gezondere en duurzamere keuzes. Het geeft hoop dat het kabinet dit inziet, maar het is ontmoedigend dat men geen keuze durft te maken voor andere vormen van etikettering die bewezen effectiever zijn. Een goed voorbeeld van wat wél werkt is het Britse stoplichtsysteem waarin voedselproducten in drie categorieën worden geplaatst: ‘minder gezonde keuze’ (rood), ‘oké keuze’ (geel) en ‘gezondere keuze’ (groen). Recent onderzoek door de Universiteit van Wageningen laat zien dat dit systeem veel begrijpelijker is voor consumenten dan een systeem dat vergelijkbaar is met het Vinkje. De Gezondheidsraad hield al in 2008 een pleidooi om alleen logo’s te plaatsen op gezonde producten. Het WRR-rapport roept niet voor niets op tot een keuze voor twee aparte, gemakkelijk te interpreteren, stoplichtsystemen: een voor duurzaamheid en een voor gezondheid. Waarom dus energie (en geld!) verspillen aan het uitleggen van een codering die niemand goed begrijpt?
Dit gegoochel sluit aan bij een ander thema dat een prominente plek heeft in het WRR-rapport maar niet aan bod komt in de reactie van het kabinet: de machtsverhoudingen in de wereld van ons voedsel. Het kabinet gaat voorbij aan de kansen die liggen bij het actiever aansturen en reguleren van de – vaak internationaal opererende – voedselverwerkende bedrijven en supermarkten. Bijvoorbeeld: rem de marketing van ongezonde producten af, gebruik belastingmaatregelen om bepaalde producten onaantrekkelijker te maken en stel duidelijke etikettering verplicht. Wij verwelkomen het stoplichtsysteem ook aan deze kant van het kanaal!
Coherentie en een mondiaal perspectief – alleen wanneer het ons financieel uitkomt?
Het kabinet haalt in haar reactie onder meer het Chatham House Report aan: Livestock – Climate Change’s Forgotten Sector: Global Public Opinion on Meat and Dairy Consumption. Ook dit rapport benadrukt de urgentie van het verminderen van de wereldwijde consumptie van vlees en zuivel. Als we daar niet in slagen, is het onwaarschijnlijk dat we de opwarming van de aarde beneden de kritieke grens van twee graden Celsius kunnen houden. Maar er is hoop: het Chatham House Report toontaan dat consumenten in de dichtbevolkte landen China, Brazilië en India als eerste bereid zijn om hun consumptiepatroon aan te passen.
Maar wat doet Nederland? We richten een Sino-Dutch Dairy Development Centre op. Daarmee dragen we bij aan de verdere ontwikkeling van de Chinese zuivelsector. Terwijl het Chatham House Report ons nu juist vertelt dat Chinezen best terug willen naar hun traditionele, sojarijke voedingspatroon waarin zuivel nauwelijks een rol speelt! En onze voormalige staatssecretaris van Economische Zaken doet haar best om het overschot aan Nederlands varkensvlees te slijten in Azië. In een recente brief aan de Tweede Kamer is ze hierover zeer duidelijk. Ze wil zelfs een exportattaché aanstellen die haar daarbij helpt.
Het is moeilijk te begrijpen hoe deze export te rijmen valt met wereldwijde gezondheid en klimaatbeheersing. Op langere termijn zijn de Nederlandse varkenshouders overigens ook niet geholpen, want op deze manier schuiven we een structurele oplossing voor het overschot aan varkens alleen maar voor ons uit. Om Dick Veerman in zijn artikel op Foodlog te parafraseren: het varkensvraagstuk zit moddervast in gewoontedenken. Het mondiale perspectief is hier voorlopig ver te zoeken.
Voedsel, hulp en handel
Maar er is meer dat doet vermoeden dat coherentie geen prioriteit is in het kabinetsbeleid. In de beleidsbrief Voedselzekerheid stellen de staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Internationale Samenwerking en Buitenlandse Handel dat zij ‘een substantiële bijdrage’ willen leveren aan ‘de duurzame ontwikkeling van de veehouderij in de context van eindige natuurlijke hulpbronnen, klimaatverandering en bedreigingen van de gezondheid van mens en dier.’ In de huidige context lijkt verdere ontwikkeling van de veehouderij – laat staan het exporteren van het Nederlandse overschot aan varkensvlees – op geen enkele manier gepast.
In dit kader is het al niet meer verrassend, wel teleurstellend, dat het kabinet in haar reactie niet rept over de invloed van handels- en investeringsverdragen. Het WRR-rapport is ook hier duidelijk in: ‘Onderhandelingen over bilaterale handelsverdragen – zoals het Transatlantic Trade and Investment Partnership tussen Europa en de VS – bieden een kans om de belangen van ecologische houdbaarheid en gezondheid internationaal steviger te verankeren.’
Wij horen graag van het kabinet hoe zij invulling wil geven aan deze uitdaging.
Mariska Meurs is beleidsonderzoeker mondiale gezondheid bij Wemos