
Het afkraken van de WHO
COLUMN – Dat WHO-bashing zou beginnen na de ebolacrisis was te voorzien, mede omdat de organisatie al bij de uitbraak van de varkensgriep/Mexicaanse griep in 2009 forse kritiek had gekregen. Het rapport van het panel van deskundigen onder leiding van oud-Oxfam-directeur Barbara Stocking van deze zomer bevat inderdaad stevige kritiek op de Wereldgezondheidsorganisatie, maar noemt geen namen en rugnummers. Zo blijven – tot verdriet van sommigen – verantwoordelijken voor het falen van de WHO ‘onbestraft’. Het panel wijst echter ook nadrukkelijk naar de lidstaten van de WHO.
Daar is allereerst al de oude klacht die ook in het review rapport van de Mexicaanse griep opdook dat veel landen in weerwil van de (wettelijk bindende) Internationale Gezondheidsregeling van 2005, hun zaken rond het detecteren van en rapporteren over besmettelijke ziekten, zoals bijvoorbeeld polio en de vogelgriep, niet op orde hebben. Het betekent dat maar 64 landen zich hebben geprepareerd, dat wil zeggen de basisfuncties hebben klaar staan, voor een uitbraak van een besmettelijke ziekte. Maar er is meer: in weerwil van de Gezondheidsregeling hebben 40 landen op individuele basis reis- en andere beperkingen afgekondigd op het hoogtepunt van de ebola-crisis. Dat trof niet alleen de handel van West-Afrikaanse landen zwaar, maar hinderde ook de verzending van hulpgoederen en de uitzending van hulpverleners. De Internationale Gezondheidsregeling wil nu juist verhinderen dat landen extra zwaar getroffen worden als ze te maken krijgen met een epidemie. Dat zou immers kunnen leiden tot onderrapportage en uitstel van belangrijke beslissingen, zoals ook in de eerste maanden van de ebolacrisis bleek.
Dat de WHO-lidstaten boter op hun hoofd hebben, onderstreept het panel ook door aan te geven dat minder dan 25 procent van de WHO-inkomsten komt uit ‘core-bijdragen’ en de grote rest betaald wordt, geoormerkt, voor speciale programma’s en projecten. Als de Bill en Melinda Gates Foundation (en de lidstaten) daar vooral hun geld inzetten, gaat dat ook ten koste van de operationele kosten en de centrale taken van de WHO. Het panel wijst er fijntjes op dat de lidstaten recentelijk weigerden om het algehele budget van de WHO met vijf procent te verhogen, terwijl de organisatie sinds 2000 maar liefst een derde van zijn koopkracht is kwijtgeraakt. Al het ge-bla-bla, ook na de ebola-crisis, van onze wereldleiders over het belang van een mondiale aanpak van gezondheidsproblemen, verdampt dus weer eens geheel als er boter bij de vis moet komen en harde dollars op tafel moeten worden gelegd.
Dat alles gezegd hebbend, is het duidelijk dat het panel ook nadrukkelijk wijst op het falen van de (leiding van de) WHO in deze crisis. De woorden zijn, zeker voor de diplomatieke taal die meestal in dit soort rapporten wordt gebezigd, behoorlijk stevig: ‘De WHO beschikt momenteel niet over de capaciteit en de organisatiecultuur om in een gezondheidsnoodsituatie een antwoord te geven.’ Het is eerder gezegd: de WHO-leiding, alsook de regionale WHO-afdeling en de landelijke WHO-kantoren, hebben nadrukkelijk gefaald in de ebola-crisis. Het enige excuus dat daarvoor misschien nog kan gelden is dat het regionale kantoor te maken heeft gehad met heftige bezuinigingen en dat er nog geen tien mensen werken op besmettelijke ziektes.
Het gevaar is nu dat gezien het nadrukkelijk falen van de WHO, lidstaten gaan aansturen op het oprichten van een parallelle organisatie voor de uitbraak van besmettelijke ziektes. Sinds 2000 zijn er al enkele tientallen nieuwe mondiale initiatieven gelanceerd voor ziektes en gezondheidsinterventies. Voor elke ‘vergeten’ ziekte lijkt er inmiddels een mondiaal fonds te zijn. Daar zitten zeker succesvolle organisaties en activiteiten bij, zoals het Global Fund voor aids, malaria en tuberculose (GFATM) of voor vaccinaties (GAVI). Het grote probleem van die enorme versnippering is toch dat dat allemaal neerdaalt op toch al zwakke, en soms corrupte, ministeries van gezondheidszorg. En nog belangrijker: dat die versnippering nog verder neerdaalt tot het niveau waar het werkelijk om draait, de eerstelijns gezondheidszorg.
Het antwoord van het panel is dat er geen nieuwe aparte organisatie op mondiaal niveau moet komen, maar wel een apart crisiscentrum binnen de WHO dat ook onder een aparte, onafhankelijke raad van toezicht zou moeten komen. Als dat de scepsis over de WHO wegneemt en verdere versnippering tegenhoudt, is dat misschien wel het beste compromis.
En Nederland? Vlak voor de zomer stuurde de minister de nieuwe ‘scorecards’ voor internationale organisaties naar de Kamer en daarin kreeg de WHO een paar flinke onvoldoendes. Maar wat de Nederlandse visie op het wegwerken van die onvoldoendes is en waar het met de WHO naartoe zou moeten werd niet duidelijk. Bij die visieloosheid is er één geruststelling: door alle bezuinigingen, ook op de WHO bijdragen, is Nederland binnen de WHO een speler van veel geringer betekenis geworden.