
‘Risicodekking voor kwetsbare landen, dát zou een sterke niche zijn voor investeringsprogramma’s’
Arbeidsmigratie tegengaan door werk te creëren in de herkomstlanden. Nederland doet dat middels speciale investeringsprogramma’s voor ontwikkelingslanden. Maar diasporaondernemers zien weinig in nieuwe programma’s als Local Employment in Africa for Development en het Dutch Good Growth Fund. Die zijn ‘frustrerend’, vinden klanten van Teampro en de Somalische Kamer van Koophandel. ‘Waar risico is, wordt een dikkere plak kaas gegeten’
‘Het werd met veel omhaal geïntroduceerd en zou talloze mkb-ers helpen om banen te scheppen in ontwikkelingslanden. Maar van de honderden miljoenen zou in het afgelopen jaar slechts zeventien miljoen zijn gebruikt. Mijn voorlopige conclusie: het programma loopt niet lekker.’ Aan het woord is Rachel Tocklu, directeur van Teampro. Tocklu begeleidt en ondersteunt mkb-ers uit Ethiopië, Tanzania, Oeganda en Kenya die willen zakendoen in Europa en Europese bedrijven die het omgekeerde nastreven.
Een aantal klanten van Teampro heeft vergeefs gepoogd om aanspraak te maken op het medio vorig jaar gestarte Dutch Good Growth Fund (DGGF). Het DGGF richt zich op mkb-ers die willen zakendoen of investeren in opkomende markten of ontwikkelingslanden, en wordt uitgevoerd door onder andere de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en boekhoud- en consultancygigant PWC. Voor het Fonds was aanvankelijk 750 miljoen gereserveerd, dat werd later bijgesteld naar 700 miljoen.
Het DGGF zou een geschenk uit de hemel moeten zijn voor de klanten van Teampro. Een investeringsfonds dat zich richt op landen waar gewone, commerciële banken de vingers liever niet aan willen branden. En die exportkredieten verstrekt waarmee de ondernemers hun risico kunnen dekken. Maar in de praktijk valt het Fonds sommige klanten vies tegen. Volgens Tocklu vragen velen zich zelfs af of het ‘mkb-fonds’ zoals het DGGF ook wordt gepromoot, wel gericht is op het midden- en kleinbedrijf.
Tijdrovend
Voor lokale bedrijven die het nodig hebben, is het praktisch onmogelijk om aanspraak te maken op het DGGF, meent Tocklu. Ze plaatst een viertal kritische kanttekeningen bij het Fonds. ‘De drempel van de instapcriteria voor lokale mkb-ers ligt te hoog. Daarentegen maken grote bedrijven gebruik van het Fonds, terwijl ze vaak ook via andere wegen aan financiering kunnen komen.’
Daarnaast zou de procedure te veel tijd kosten. ‘Daar hebben overheden en logge multinationals misschien geen problemen mee, maar een mkb-er die snel en flexibel moet inspelen op veranderingen in zijn markt, kan zich niet permitteren om kostbare tijd te verliezen aan een bureaucratische procedure waarvan de uitkomst onzeker is.’
Niet aantrekkelijk voor fragiele staten
Ten derde fronsen Tocklu’s klanten de wenkbrauwen bij de “zeer hoge kosten” van het DGGF. Hoewel de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland spreekt van een minimale eigen bijdrage van rond de 20 procent, is dat in de ervaring van Tocklu’s klanten meestal 30 procent. ‘Tegen 8 procent rente. We hebben het hier over ontwikkelingsgeld!’, zegt ze er nadrukkelijk bij. ‘Acht procent is gewoon niet marktconform voor Nederlandse standaarden.’
Tocklu’s vierde kritiek op het DGGF is dat het niet aantrekkelijk is voor wie wil zakendoen in fragiele landen. ‘Voor middeninkomenslanden werkt het misschien wel, maar met de huidige criteria is het ongeschikt voor kwetsbare staten. In de praktijk dekt het niet de risico’s die gemoeid zijn met zakendoen in zulke landen. Waarom zou je werken met bedrijven in Zuid-Soedan, Burundi of Somalië als je voor hetzelfde geld en tegen aanzienlijk minder risico’s terecht kunt in Latijns-Amerika of Azië?’, vraagt ze retorisch.
‘Een goede niche’
Probeert het DGGF niet iets wat banken al veel beter kunnen? Volgens Tocklu is dat te kort door de bocht. ‘Met het DGGF kiest Nederland nadrukkelijk voor landen en markten die banken meestal links laten liggen. We zouden een stap verder moeten gaan met risicodekking voor bedrijven die naar kwetsbare landen gaan. Dát zou pas een sterke niche zijn voor het DGGF. Maar, dan ga je terug naar een soort PSI-achtig instrument.’
Het Private Sector Investeringsprogramma was een subsidieprogramma voor innovatieve investeringsprojecten in ontwikkelingslanden dat dit jaar is gesloten. ‘Met PSI is jarenlang ervaring en expertise opgebouwd en duurzame werkgelegenheid gecreëerd in vooral kwetsbare landen. Dat je zo’n goedlopend programma stopzet, vind ik onbegrijpelijk. PSI maakte het aantrekkelijk voor bedrijven om in risicolanden actief te worden. Als je vooral daar banen weet te scheppen, dan draag je bij aan duurzame ontwikkeling en voorkom je gedwongen migratie van velen’, besluit Tocklu.
‘Ronduit frustrerend’
Het Local employment in Africa for Development (LEAD) is een ander recent programma waarmee Nederland de oorzaken van gedwongen arbeidsmigratie uit Afrika hoopt tegen te gaan. De 25 miljoen grote subsidieregeling was speciaal bedoeld voor Nederlandse maatschappelijke organisaties en sociale ondernemers om banen te creëren in kwetsbare landen als Algerije, Egypte, Eritrea, Libië, Mali, Nigeria, Somalië en Tunesië. Zij konden tot 28 september jongstleden een voorstel indienen.
‘LEAD is een mooi programma op papier, maar in de praktijk ronduit frustrerend.’ Zo weet Hussein Mohamed Ahmed, een Somalisch-Rotterdamse ondernemer en vertegenwoordiger van de Somalische Kamer van Koophandel. Zijn leden klagen steen en been over zowel LEAD als het DGGF.
‘Geen stap vooruit’
Ahmed vertelt over een Somaliër die jarenlang in Nederland in de bouw werkte en onlangs is teruggekeerd naar Mogadishu. Daar is hij verder gegaan in de bouwsector. ‘Echter, de technologie loopt mijlenver achter op wat hij in Nederland gewend was. Hij wilde daarom samenwerken met Nederlandse partners om een grote opdracht – de bouw van een wijk net buiten Mogadishu – te realiseren. Maar hij komt geen stap vooruit met de huidige subsidieregelingen. Voor LEAD had hij een Nederlandse penvoerder nodig. Die wilde pas meehelpen nadat hij in Somalië eerdere projecten van de man had bestudeerd. Maar de voorwaarden staan dat niet toe en dus was het snel einde verhaal.’
Misschien biedt het DGGF een uitkomst? ‘Aanvankelijk was hij enthousiast. Toen hij het eisenpakket nader bekeek, werd al snel duidelijk: de komende vijf jaar maakt hij geen enkele kans. Zowel van LEAD als het DGGF zijn de instapcriteria simpelweg niet realistisch voor mkb-ers en diasporaondernemers’, verzucht Ahmed. ‘Met zulke maatstaven kunnen alleen grote consultancybedrijven gebruikmaken van die programma’s.’
Volgens Ahmed blijft met regelingen als LEAD en DGGF de wederopbouw van kwetsbare landen een zaak van ngo’s en hyperconsultants. ‘De ngo’s hebben in Somalië hun werk al gedaan tijdens de ergste crisis. Nu is het de beurt aan het mkb om de economie langzaam op te bouwen. En daarna kunnen de megaconsultants die verder ontwikkelen. Sla je de opbouwfase over waarin het mkb zo cruciaal is, dan blijft het land doormodderen.’
‘Dikkere plak kaas’
Nederland kan wat Somalië betreft veel leren van Turkije en China, vindt Ahmed. Waar Nederland bedrijven afraadt om naar Somalië af te reizen, dekt de Turkse overheid de risico’s voor de ondernemers die de stap wel durven te maken. ‘Het nadeel van de Turken is dat ze geen lokale banen creëren, want ze nemen hun eigen personeel mee. Maar ze klaren de klus wel. Ook de Chinezen zitten in de verste uithoeken van het land. Zij zijn pragmatisch en flexibel. Terwijl wij hier bureaucratisch en risicomijdend zitten te doen, krijgen de Turken en Chinezen de beste klussen. Waar risico is, wordt een dikkere plak kaas gegeten. Zij begrijpen dat als geen ander, nu Nederland nog’, zegt Ahmed.