
Samenwerking in Mali op basis van vertrouwen
INTERVIEW – Een topdown constructie om boeren in het zuiden van Mali in coöperaties te organiseren werkt niet, blijkt uit onderzoek waarop Ellen Mangnus vandaag promoveert. Ontwikkelingsorganisaties zetten hoog in op zulke coöperaties, omdat boeren samen sterker zouden staan. Maar tijdens haar onderzoek ontdekte Mangnus dat deze coöperaties nauwelijks functioneren, of zelfs niet eens meer bestaan. Er wordt echter wél veel samengewerkt, maar op andere manieren.
Vertrouwen is een sleutelwoord in de bestaande samenwerkingen tussen lokale boeren en handelaren in Mali. Bewezen betrouwbaarheid, vriendschap, maar ook een goede familie, een integere vader, liggen aan de basis van samenwerking. ‘Het is ontzettend geworteld, en alle mensen kennen elkaar ook. In kleine dorpen wegen deze sociale structuren gewoon nog heel zwaar. Dit soort zaken nemen wij helemaal niet mee in ontwikkelingsinterventies. Mensen in een coöperatie bij elkaar zetten en iedereen de statuten laten tekenen: dat werkt daar niet’, verklaart Mangnus. ‘Handelaren zijn heel selectief als het gaat om lidmaatschap. Er wordt in handel echt gekeken wie er bekwaam is. In de ontwikkelingssector wordt vaak ingezet op inclusiveness en het idee dat iedereen mee moet doen, maar als je kijkt naar organisatievormen die het in Mali goed doen heeft dat te maken met gewoon capabele mensen.’
Verrassende conclusies dus, waar Mangnus in eerste instantie zelf moeite mee had: ‘Ik ging iets onderzoeken wat niet bleek te functioneren. Mijn blik is verruimd.’
Standaard model coöperaties
Ontwikkelingsorganisaties maken veel gebruik van een standaardmodel coöperaties. Het idee om de arme boer, die het in zijn eentje niet redt of slecht toegang tot de markt heeft, sterker te maken. In zo’n coöperatie wordt samengewerkt, en heeft iedereen het recht om mee te beslissen. Het blijkt echter dat dit vaak niet lukt, er is onderlinge strijd of de coöperaties stoppen zodra de donor geen geld meer geeft. Toch wordt er op het platteland van Mali juist heel veel samengewerkt, zag Mangnus. Maar hoe werkt dat? En waarom werken de coöperaties, waarin veel geld wordt geïnvesteerd, dan weer niet? Om inzicht te krijgen in hoe mensen zich organiseren besloot zij deze boerencoöperaties te onderzoeken.
Ellen Mangnus werkt als adviseur duurzame economische ontwikkeling bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT), en begon daarnaast in 2010 aan dit promotieonderzoek aan de Universiteit Wageningen. Negen maanden lang observeerde ze in twee dorpen in het zuiden van Mali boeren en handelaren. Ze zag veel samenwerking, en heeft vervolgens door middel van veel diepte-interviews onderzocht hoe deze samenwerkingen tot stand komen en werken.
Tegenvaller
Mangnus baalde flink toen ze er in Mali achter kwam dat haar onderzoeksfenomeen, boerencoöperaties, niet bleek te bestaan. ‘Dat was een tegenvaller. Ik had bedacht dat ik een sesamcoöperatie ging onderzoeken en bekijken waarom de boeren voor een coöperatieverband hebben gekozen. Toen kwam ik er daar achter dat ze wel een coöperatie vormden qua statuten, formeel dus, maar functioneren als coöperatie deden ze totaal niet. Er was wel een samenwerkingsverband, maar vooral gebaseerd op oude vriendschappen, en niet omdat het een arme groep boeren was die anders geen toegang tot de markt had.’ Mangnus ging kijken naar hoe deze samenwerking er dan uitziet, hoe het ontstond en waarom dit wel werkt.
‘Hier bleek een lange geschiedenis van samenwerking in de katoen aan vooraf te zitten. De kantoenprijzen gingen omlaag, en toen bedachten de boeren om iets met sesam te gaan doen. Deze samenwerking is dus zelf ontstaan, uit noodzaak, zonder donoren. Het is ook niet democratisch begonnen, de president was gewoon de dorpsleider.’
In de ontwikkelingssamenwerking wordt er vaak vanuit gegaan dat er een bepaalde waardeketen is waarin iedereen een schakel is: de boer, de handelaar, de transporteur. Mangnus ontdekte ook dat dit gedachtengoed niet klopt in Mali: ‘Al die boeren zijn zelf ook handelaar. De ene had een vrachtwagentje en die vervoerde het, maar was ook boer. De ander was soms even een periode weg om ergens anders te werken. Alles is veel beweeglijker, en de manier van samenwerking is niet zo structureel als wij denken.’
Case studies
Mangnus heeft twee case studies onderzocht: de sesamcoöperatie, waar dus vanuit vroeger al een samenwerkingsverband was. ‘Deze boeren zijn gewoon slim geweest door zich formeel als coöperatie te laten registreren, zo konden ze geld van donoren ontvangen. Maar als coöperatie werd er niet gewerkt.’ De tweede case study was een topdown, door een ontwikkelingsorganisatie opgelegde granencoöperatie. Deze bestond zelfs helemaal niet meer. Maar er werd daar wel veel samengewerkt door graanhandelaren.
‘Dat bood veel inzichten in de handelaarsnetwerken. Iemand start als hulpje van een handelaar, en groeit vervolgens door. Het is een lang proces, en achttien jaar later is zo iemand dan zelf de grote handelaar.’ Mensen werken alleen samen met wie ze veel samenwerkingservaring hebben. ‘In die topdown coöperaties werd samenwerking opgelegd, dus ook tussen mensen die nog nooit hadden gehandeld of niet hadden bewezen dat ze betrouwbaar zijn. Dat liep dus gewoon stuk, omdat het hen gaat om vertrouwen en expertise.’ Ook zijn bestaande handelaarsnetwerken, in tegenstelling tot organisatiemodellen van ontwikkelingsorganisaties, berekend op de ‘fluïde werkelijkheid’ van mensen die komen en gaan en die zowel boer als transporteur zijn.
Aanbevelingen
Mangnus vindt het moeilijk om echt concrete aanbevelingen voor de ontwikkelingssector te formuleren. ‘Soms snap ik niet waarom er niet beter wordt gekeken naar wat bestaande structuren zijn. Hoe werkt überhaupt handel daar? Als je naar de markt gaat zie je handelaren met grote weegschalen zitten, en die kopen gewoon alles op: sorghum, millet, enzovoorts. Maar bepaalde coöperaties kochten dan bijvoorbeeld alleen graan. Dat is voor een boer niet handig, die gaat liever naar iemand die alles opkoopt in plaats van naar allemaal verschillende kopers.’
‘En let dus in ieder geval goed op bestaande structuren en machtsverhoudingen. En geschiedenis. Als mensen gewend zijn om in hiërarchie te werken gaan ze dat niet ineens anders doen. Goed kijken wat voor activiteit mensen doen, en hoe je daar vanuit kunt verklaren hoe ze zich organiseren en of dat logisch is. Dat betekent dus dat je iedere situatie apart moet beoordelen.’