
Leiderschap ngo’s keihard nodig voor meer respect mensenrechten
OPINIE – Wie komt op voor boeren in ontwikkelingslanden die hun grond kwijtraken aan transnationale, vaak Westerse, bedrijven? Lange tijd bleef het antwoord vaag en onduidelijk. Maar sinds 2011 zijn er de VN-richtlijnen Business & Human Rights. Enige probleem: ze zijn niet bindend. Hoog tijd om dat te veranderen. Maatschappelijke organisaties moeten daarbij het voortouw nemen.
Dat menig internationaal opererend bedrijf de landrechten van lokale gemeenschappen in ontwikkelingslanden met voeten treedt, is helaas een welbekend fenomeen. Soms uit onwetendheid, maar vaak ook bewust. Zoals in het voorbeeld waarover de Volkskrant op 28 juli berichtte: de suikerrietplantage van het Zweedse EcoEnergy die Tanzaniaanse boeren met weinig of geen compensatie van hun land verdrijft.
Uit het artikel valt op te maken dat EcoEnergy ervoor kiest de Free, Prior and Informed Consent – een internationaal principe dat de rechten van inheemse bevolkingsgroepen beschermt – nagenoeg te negeren. Dit principe geldt ook als basis voor de VN-richtlijnen. Met als gevolg: ontheemde lokale gemeenschappen die niet meer kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften en daarmee direct worden bedreigd in hun voortbestaan.
Wie is nu aansprakelijk voor deze grove mensenrechtenschendingen: het bedrijf of de Tanzaniaanse overheid? Beiden, zeggen de VN-richtlijnen Business & Human Rights (ofwel United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights– UNGP). In deze richtlijnen is vastgelegd dat overheden de plicht hebben om mensenrechten te beschermen en bedrijven de plicht hebben mensenrechten te respecteren. Maar hoe krijg je dat aan hun verstand met slechts “richtlijnen” ofwel soft law? Zo’n 300 ngo’s, onder wie ICCO, doen daarom een oproep voor hard law ofwel een bindend verdrag waardoor een sterke implementatie van de UNGP mogelijk wordt.
En dat valt niet mee, want zowel bedrijven als overheden staan niet te springen om zo’n bindend verdrag. Daarom riep professor John Ruggie, architect van de VN-richtlijnen, deze maand maatschappelijke organisaties op om het voortouw te nemen en met voorstellen te komen die overheden in ontwikkelingslanden moeten bewegen meer wetgeving aan te nemen, zodat de UNGP ook daadwerkelijk kunnen worden geïmplementeerd. ‘When states are this divided and ambivalent, NGO leadership is badly needed’, aldus de – bijna wanhopige – oproep van Ruggie.
Dat ngo leadership moet komen van lokale civil society organisaties. Zij kunnen dankzij hun kennis en netwerk voorstellen ontwikkelen waar de overheid niet om heen kan. Daar waar een overheid geen interesse toont voor mensenrechten, is de civil society juist luis in de pels. En dan is steun van internationale maatschappelijke organisaties, zoals die van het in Nederland gewortelde internationale ICCO, onontbeerlijk. Deze kans om een belangrijk verschil te maken in het leven van mensen, moeten we ons niet laten ontglippen. We zijn er allemaal bij.
Marinus Verweij is voorzitter van de raad van bestuur van ICCO Cooperation