Raising The Game-debat: ‘Nederland moet het voortouw nemen in Addis Abeba’

VERSLAG – Wat moet tijdens de Finance for Development-top in Addis Abeba in juli zeker niet onbesproken blijven? Dat is de vraag die vraag die woensdag het dynamische Raising The Game-debat domineerde. De uiteenlopende meningen en adviezen vormden af en toe haast een wervelstorm, die door de volle zaal van De Balie in Amsterdam raasde. Over één ding waren de sprekers het uiteindelijk eens: Nederland moet het voortouw nemen in Addis Abeba.

Kritiek weerlegt minister Lilianne Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking doorgaans met speels gemak. Een verheffing van haar stem zal je niet vlug horen. Toch deed de minister woensdagavond iets waarop ze doorgaans niet snel wordt betrapt: ze maakte zich boos. Heel kort, maar toch. De minister voelde zich genoodzaakt haar belastingbeleid even te verdedigen.

‘Nederland heeft met haar eigen financiële stelsel een geweldig probleem gecreëerd’, legde OxfamNovib-directeur Farah Karimi tijdens het slotgesprek aan de minister voor. ‘Er zijn talloze brievenbusfirma’s in ons land gevestigd en multinationals ontduiken op grote schaal belasting. Ontwikkelingslanden zijn hiervan de dupe. Ik mis hierbij de passie om dit aan te pakken. Mijn vraag aan u is dan ook: waarom bent u daar niet boos over?’ De opmerking schoot bij Ploumen in het verkeerde keelgat.

‘Nederland spant zich juist geweldig in om dit te veranderen’, reageerde zij direct. ‘Luister eens. Nu is er voor het eerst een land dat ontwikkelingslanden aanbiedt over oneerlijke belastingverdragen te heronderhandelen. Nu is er voor het eerst een land met een staatssecretaris van Financiën die zegt brievenbusmaatschappijen de deur uit te willen zetten. Nu is er voor het eerst een land dat zegt: wij doen afstand van onze eigen belastingvoordelen die we hebben dankzij investeringen in ontwikkelingslanden. Dat er nog behoorlijk veel te doen is, dat ben ik zeer met u eens. Maar ik vind het werkelijk onzinnig om te beweren dat Nederland op dit punt te weinig doet. Dat is gewoon niet waar. Kijk eens naar het Verenigd Koninkrijk, dat doet op dit punt juist bijna niets.’

Minister Ploumen: ‘Er is inderdaad nog behoorlijk veel te doen, maar ik vind het werkelijk onzinnig om te beweren dat Nederland te weinig doet. Dat is gewoon niet waar’

Sense of urgency

De felle uitspraken van Karimi en Ploumen zijn tekenend voor de bij vlagen scherpe discussie die de twee deze avond met elkaar voerden. Hun gesprek was een kritische afsluiter van de twee uur durende ‘talkshow’, waarin het publiek in hoog tempo werd overladen met meningen en feiten. Die gingen voornamelijk over de toekomst van ontwikkelingssamenwerking, over belastingverdragen, over de Sustainable Development Goals en over de aankomende Finance for Development-top in Addis Abeba. Niettemin wist presentator en gespreksleider van de avond Andrew Makkinga alles soepel aan elkaar te praten.

Hoewel Ploumen met haar vurige reactie een glimp van haar geestdrift prijsgaf, is het de vraag of zij volgende maand in Ethiopië daadwerkelijk potten kan breken. Tijdens het debat gaf zij meermalen aan hoe lastig het is andere partijen van haar visie te overtuigen. Zo kon haar recente oproep aan Europese landen om af te zien van belastingvrijstellingen in ontwikkelingslanden op weinig bijval rekenen. Onderzoekster Gabi Spitz van Kaleidos Research onderstreepte de problematiek woensdag nog eens extra. Volgens haar bevindingen bestaat er onder politici amper een sense of urgency over het hervormen van belastingverdragen. Sterker nog: geen enkele Nederlandse volksvertegenwoordiger zou zich er zelfs druk om maken.

Ploumen staat er  straks in Ethiopië alleen voor. Tot verbazing van presentator Makkinga, die ervan uitging dat minister Dijsselbloem van Financiën haar zou vergezellen. ‘Hoe graag hij dat ook zou willen, zijn agenda laat dat niet toe. Hij heeft er écht geen tijd voor. Het is te makkelijk om te zeggen dat de sense of urgency ontbreekt als Dijsselbloem en de Britse premier Cameron aangeven niet te komen’, benadrukt Ploumen.

Fiscaal kolonialisme

Makkinga’s verwondering is niet geveinsd. Er staan immers genoeg delicate fiscale kwesties op de agenda in Addis Abeba waarbij Dijsselbloem de minister kan bijstaan, zo blijkt tijdens het panelgesprek over belasting. Hierin komt naar voren dat verouderde Europese belastingafspraken kwaad bloed zetten bij ontwikkelingslanden en opkomende economieën. Ramon Dwarkasing, oprichter van en managing partner bij Dwarkasing&Partners – een onderneming die organisaties wereldwijd helpt met onder andere fiscaal beleid – zegt dat er door deze afspraken nog altijd sprake is van zogenaamd ‘fiscaal kolonialisme’. Dwarkasing: ‘We hebben nu een internationaal belastingsysteem dat in 1920 is ontworpen door Europese landen. Via dat systeem wordt belasting geheven op basis van de plaats waar bedrijven hun hoofdkantoor hebben gevestigd. Dit wordt ook wel ‘fiscaal kolonialisme’ genoemd. Daar moeten we echt vanaf. De BRICS-landen pikken het niet langer dat dit systeem overeind wordt gehouden. Ik zie dat hierdoor een aantal economische blokken zullen vormen. Elk blok zal zich afvragen: hoe ga ik mijn eigen economische belangen verdedigen? Helaas zie ik hiervoor geen directe oplossing.’

Francis Weyzig, beleidsadviseur over tax justice bij OxfamNovib, vult aan: ‘Er is wel een initiatief om belastingontduiking in te dammen  van de OESO. BRICS- en ontwikkelingslanden zijn het daar niet mee eens. Logisch, want zij praten nu niet mee en willen een gelijkwaardige stem. Ik denk wel dat er uiteindelijk een geloofwaardig orgaan zou kunnen komen waarin gelijkwaardigheid en transparantie centraal staan. Waarom zouden we immers met z’n allen geheimzinnig willen doen over geld? Om dat te bereiken is nog wel een lange weg te gaan.’

Nederland voortrekkersland

Moet Nederland wel of niet het voortouw nemen tijdens de discussies in Addis Abeba? Er worden woensdagavond voortdurend statements over gemaakt. Ook in het debat over de rol die de private sector bij ontwikkeling kan spelen zijn de meningen verdeeld.

Volgens Danielle Hirsch, directeur van BothEnds, moet Ploumen vooral pleiten voor bedrijfshulp op het gebied van milieu en duurzaamheid.  ‘Wij zijn geneigd de rol van bedrijven in deze situatie te romantiseren. Bedenk goed hoe we bedrijven kunnen helpen beter op het milieu en de duurzaamheid te letten. In de ontwikkelingssector heeft iedereen de mond vol van de 0,7-procentnorm, maar waarom richten we ons niet op die overige 99,3 procent? Denk eens goed na over wat deze enorme groep aan bedrijven aan ontwikkeling kan bijdragen.’

‘Zonder een sterk bedrijfsleven geen ontwikkelingen,’ zegt Nanno Kleiterp, bestuursvoorzitter van ontwikkelingsbank FMO. ‘De sleutel tot succes ligt in de handen van bedrijven, maar de focus hoort hierbij wel te liggen op duurzaamheid en inclusieve groei. Een paar zaken zijn daarbij belangrijk, zoals additionaliteit, ontwikkelingsimpact en scherpe milieumaatregelen. De FMO let op deze punten, voordat ze in zee gaat met bedrijven.’

Schending mensenrechten

De opmerkingen van Kleiterp vormen een dankbaar bruggetje naar de discussie die BothEnds en de FMO eerder via de media voerden, over het financieren van de Panamese Barro Blanco-dam. Volgens de ngo is de ontwikkelingsbank hierbinnen niet goed omgegaan met de rechten van inheemse volkeren die rondom de geplande dam wonen. Hirsch: ‘BothEnds vraagt zich af of de FMO met de bouw van de dam de rechten van inheemse volkeren wel goed waarborgt. Bij veel grote ontwikkelingsprojecten van de FMO, maar bijvoorbeeld ook bij die van de Wereldbank, zie je dat de rechten van inheemse volkeren stelselmatig worden geschonden.’

Hirsch: ‘Dit is mijn boodschap aan FMO: luister metéén en doe dat niet pas vier jaar later.’

Hirsch vervolgt: ‘Onze regering is keihard voor mensenrechten, dus politiek gezien vinden wij die schending niet acceptabel. De opdracht van een ontwikkelingsbank is ook een politieke opdracht, namelijk om ontwikkeling te brengen, gegeven bepaalde condities. Bij BothEnds zien wij het aantal conflicten omtrent ontwikkeling en mensenrechten alleen maar toenemen en momenteel wordt daar nog veel te onzorgvuldig mee omgesprongen. In sommige gevallen gaat het er zelfs denigrerend aantoe en worden conflicten niet serieus genomen.’

Kleiterp reageert verdedigend: ‘FMO stelt zich zeker niet denigrerend op tegenover inheemse volkeren. Voordat wij aan een project beginnen, staat de vraag hoe je omgaat met lokale belangen altijd centraal. Dat is in Panama net zo complex als hier. Je moet rekening houden met de lokale overheid, lokale en nationale belangen en met het bedrijfsleven. Je maakt daarbij een afweging van de impact van het project, in dit geval is het voorargument energie voor een heleboel huishoudens, daar tegenover staan de belangen van de lokale bevolking. Een afweging daarin maken is lastig en daarover moet dialoog worden gevoerd. Vooruitgang zorgt per definitie voor conflicten, daarom moeten we bij elk nieuw project heel zorgvuldig naar de verschillende belangen kijken.’

Hirsch vindt het antwoord niet bevredigend. ‘Waar het BothEnds vooral om gaat, is dat er altijd een moment is, vaak relatief vroeg in het besluitvormingsproces, waarop er iemand opstaat die protesteert. Al is dit maar één lokale boer, naar hem wordt op dat moment blijkbaar niet geluisterd. Ontwikkelingsbanken moeten er meteen bij zijn als een persoon laat weten dat er iets grondig misgaat. Dit is mijn boodschap aan FMO: luister metéén en doe dat niet pas vier jaar later.’

Te weinig betrokken

Tijdens de slotdiscussie met Farah Karimi geeft minister Ploumen aan hoe zij probeert bedrijven te motiveren na te denken over hun ontwikkelingsrol. ‘Binnen dertien sectoren ga ik overeenkomsten afsluiten, die ervoor moeten zorgen dat bedrijven straks exact weten wat zich in de productieketens afspeelt. Zo zetten we bijvoorbeeld in op conflictvrij tin uit Congo en  is er een initiatief om alleen nog maar fair trade goud te kopen. Ook streef ik ernaar om wereldwijd de mijnbouwsector te verduurzamen. Dat zijn drie voorbeelden van concrete initiatieven waarvan ik hoop dat andere landen zich erbij aansluiten.’

Karimi: ‘Van minister Ploumen wil ik meer initiatief zien bij het aanpakken van zaken die handel al heel lang belemmeren.’

‘Goede initiatieven’, stelt Karimi. ‘Maar de vraag is: wat kunnen we op dit gebied van overheden verwachten? Bedrijven worden daarnaast te vaak benaderd als actoren en aan de markt als geheel wordt weinig aandacht besteedt. U kunt niet met alle bedrijven in alle landen afspraken maken. Een overheid kan daar wél voor zorgen. Mijn probleem met uw beleid is dat het eenzijdig gericht is op het bedrijfsleven als actor en daarbij gebruikt u publieke middelen ten behoeve van bedrijven. Terwijl dat hun eigen verantwoordelijkheid is.’

Ploumen meent dat dit niet helemaal klopt. ‘Wij helpen textielbedrijven in Bangladesh om hun arbeidsomstandigheden te verbeteren, omdat we zien dat de Bengaalse overheid haar taak verzaakt om dit te doen. Daarom investeren wij daarin.’

Dat antwoord blijkt voor Karimi niet afdoende. ‘Dat neemt niet weg dat ik van u, als minister die zich richt op hulp én handel, graag meer initiatief zou willen zien om zaken aan te pakken die handel al heel lang belemmeren. Denk aan tariefescalatie en de manier waarop kwalitatieve regels voor producten samengesteld worden. Hoe zit het daarmee?’

Ploumen verdedigt zich.  Ze is van mening dat ze juíst door haar huidige portefeuille een heleboel dingen kan doen, die zij als zuivere hulpminister nooit had gekund. ‘Bovendien doe ik een heleboel dingen die een minister van Handel in het verleden al had moeten doen. Ik heb er bijvoorbeeld voor gezorgd dat de handelsovereenkomsten tussen Europa en Afrika eerlijker zijn geworden. Deze zijn nog niet perfect, maar wel beter dan ooit tevoren. Als het gaat om normen voor voedselveiligheid: het dilemma daarover is heel ingewikkeld. Binnen TTIP willen we geen verlaging van kwaliteitsstandaarden, maar ik wil wél maximale toegang van Afrikaanse bedrijven tot Europese markten. Daarom moeten we Afrikaanse industrieën helpen aan onze kwaliteitsstandaarden te voldoen. Naar mijn beste eer en geweten doe ik daar al heel veel aan.’

Gespreksleider Makkinga springt de minister bij. ‘Klopt het ook niet dat OxfamNovib haar handen hier juist een beetje vanaf heeft getrokken’, vraagt hij Karimi. Zij geeft hem deels gelijk, maar benadrukt dat de ngo nu andere prioriteiten stelt. ‘OxfamNovib kijkt in welke sector ze een rol van betekenis kan spelen. Een paar jaar geleden hebben wij daarom besloten ons te focussen op de financiële sector, omdat dit een hele grote rol speelt  binnen ontwikkeling en omdat er destijds geen enkele andere organisatie mee bezig was. Daar is bijvoorbeeld de Eerlijke Bankwijzer uit voortgekomen.’

Kloof papier werkelijkheid

Daarmee belandt de discussie vanzelf weer bij het thema belastingverdragen. Ploumen: ‘Onder de noemer van het Addis Abeba Tax Initiative heeft Nederland een aantal belastinginitiatieven klaarliggen. Zo wil ik erop toezien dat ontwikkelingslanden kunnen aanschuiven bij aanstaande belastingoverleggen, iets wat zij nu niet of nauwelijks kunnen doen. Daarvoor moeten landen straks twee keer zoveel geld krijgen, om hun belastingdiensten te versterken. Vaak hebben die nu niet eens de capaciteiten om belastingverdragen te doorzien. Dat moet veranderen. Daarom wil ik dat er meer geld beschikbaar komt om landen te helpen om hun eigen belastingdienst te versterken. Maar ook hiervoor geldt dat dit erg lastig is te verwezenlijken.’

Als Makkinga tegen het einde de discussie opengooit, blijkt dat niet alleen Ploumen soms twijfelt over de haalbaarheid van bepaalde plannen. Cordaid-voorzitter Simone Filippini spreekt hierover het nadrukkelijkst haar zorg uit. Zij is ervan overtuigd dat het halen van de Sustainable Development Goals hoe dan ook niet mogelijk is. ‘Ik maak mij zorgen om de enorme kloof tussen papier en werkelijkheid. Volgens het laatste OESO-rapport over fragiele staten ligt dit aantal staten inmiddels op 52. Er is echter niet eens een oplossing of specifiek beleid voor dit probleem. Het woord ‘fragiel’ mag niet eens genoemd worden. Men wil het niet horen. Daarom weet ik nu al honderd procent zeker dat het doel van de Sustainable Development Goals niet gehaald wordt;  er is geen specifiek, alomvattend beleid om de problemen echt aan te pakken.’ Als voorbeeld noemt ze de stroom vluchtelingen die vanuit fragiele staten de Middellandse Zee opvaart. ‘Die stroom vormt een probleem dat moet worden aangepakt. In de fragiele landen wonen zeshonderd miljoen jonge mensen zonder toekomstperspectief, die wachten op arbeid en scholing. Mijn vraag is dus: hoe gaan we met hén om?’

Minister Ploumen benadrukt dat ze niet hoort bij de partijen die niet over fragiele staten willen praten. ‘Het zijn juist de landen uit de G77 die dit om allerlei politieke redenen niet willen. Als je kijkt naar het deel van de officiële development assistence dat naar fragiele staten gaat, dan is dat veel te weinig. In Nederland gaat dat wat omhoog, maar ik zal mij daarvoor blijven inzetten. De Sustainable Development Goals-agenda is een stuk politieker. Ik deel de zorgen van mevrouw Filippini, maar ben minder pessimistisch. Juist omdat inclusiviteit zo prominent op de agenda staat.’ Maar, besluit Ploumen strijdvaardig: ‘Ik zou het beestje “fragiele staten” bij de naam willen noemen, maar als dat nu leidt tot enorm verhitte debatten die uiteindelijk niets oplossen. Dan noemen we het anders, maar doen we wel wat er gedaan moet worden.’

Het debat werd afgesloten met een verwijzing naar de Europese Unie, die zich onlangs hercommiteerde aan de 0,7 % – in 2030 wel te verstaan. ‘Geen gelopen race’, volgens minister Ploumen. ‘Maar we liepen ook niet voorop’, zo besloot Andrew Makkinga het debat.

Auteur
Lennaert Rooijakkers

Datum:
15 juni 2015
Categorieën: