Ontwikkelingslanden, aan tafel!

Christine Lagarde, hoofd van het Internationaal Monetair Fonds.

Het antwoord op de vraag wie de ontwikkelingsdoelen moet betalen, is meer dan simpelweg de rekening verdelen onder overheden, ngo’s en het bedrijfsleven. In Addis Abeba gaat het ook om het veranderen van internationale financiële systemen. Drie kwesties zijn daarbij cruciaal: representatie, schulden en belastingsystemen. Vandaag de eerste van de drie: een eerlijke stem voor elk land in het bepalen van de financiële en economische regels.

Het is een veelgehoord riedeltje in de context van 2015 als het cruciale jaar voor ontwikkeling: ‘iedereen moet meedoen’, ‘we gaan het samen doen’ en ‘met alle partners aan tafel’. Inclusiviteit is het toverwoord geworden voor de nieuwe ontwikkelingsagenda. Want als iedereen meedoet, met betalen én met ontwikkelen, kan de wereld er over een jaar of vijftien heel anders uitzien. Die boodschap is prachtig, maar maakt tegelijkertijd duidelijk dat de nieuwe ontwikkelingsagenda misschien nog wel ambitieuzer is dan de lijst van 17 doelen en 169 subdoelen op het eerste oog lijkt.

Nog ambitieuzer?

Ja, dat zit zo: het antwoord op de vraag wie ontwikkeling moet gaan betalen, is niet simpelweg een kwestie van de rekening verdelen onder de deelnemers. De lijst met nieuwe financieringsbronnen vraagt niet alleen een bijdrage van verschillende (nieuwe) spelers – de private sector, maatschappelijk middenveld, overheden – maar vergt in veel gevallen verandering van systemen. Denk aan het mobiliseren van belastinggeld of het tegengaan van illegale geldstromen. Juist het aanboren van nieuwe financieringsbronnen brengt dus een fundamentelere kwestie op de agenda: ‘systemic issues’, zoals het in conferentiejargon heet. Het veranderen van de regels die het internationale economische en financiële systeem bepalen.

En dáár ligt een cruciale uitdaging als het gaat om de veelbezongen inclusiviteit. Want wie bepaalt dan de internationale regels, die voor een belangrijk deel de basis moeten leggen voor het aanboren van andere financieringsbronnen?

Is er een economisch en financieel wereldbestuur dat dit regelt?

Nee. Althans, er bestaat geen eenduidig bestuur met een afgebakend mandaat dat de regels voor het wereldwijde economisch en financieel systeem bepaalt. Die regels worden gemaakt en beïnvloed door een verzameling economische en financiële instellingen. Het IMF (Internationaal Monetair Fonds) en de Wereldbank zijn daarin de voornaamste internationale spelers. Maar ook onder meer de Financial Stability Board, het Basel-comité, de OECD en de G20 spelen een belangrijke rol, naast tal van regionale (ontwikkelings)banken. Het geheel aan afspraken, wetgeving en richtlijnen die deze organisaties samen maken, zou je kunnen zeggen, vormt het economisch en financieel wereldbestuur.

Is er iets mis met dat ‘wereldbestuur’?

Dat is precies de vraag die in Addis Abeba moet worden gesteld. Sinds het uitbreken van de crisis in 2007/2009 is het internationaal financieel systeem breed ter discussie komen te staan. De wereldeconomie is nog steeds bezig met opkrabbelen, maar het gaat moeizaam. Behalve somberheid over de bereidheid met nieuwe financieringsbronnen over de brug te komen, schept het falen van het systeem ook de mogelijkheid dat systeem te herzien.

Het economisch en financieel bestuur wordt nu gedomineerd door exclusieve clubs voor rijke landen, zoals de OECD en de G20, schrijft Eurodad

Het onderwerp wordt op de agenda gebracht door de grote groep ontwikkelingslanden, van de G77 tot de BRICS en de Least Developed Countries. Zij voelen zich niet voldoende vertegenwoordigd bij de internationale instellingen die de wereldwijde financiële verhoudingen bepalen. Het economisch en financieel bestuur wordt nu gedomineerd door exclusieve clubs voor rijke landen, zoals de OECD en de G20, schrijft Eurodad in een advies over de inzet van Addis. De afspraken die daar worden gemaakt, hebben invloed op het hele systeem. Maar ontwikkelingslanden schuiven daar per definitie niet aan tafel.

Bij het IMF en de Wereldbank geldt wel dat alle landen worden vertegenwoordigd, maar de zetelverdeling in die instellingen is gebaseerd op een quotastelsel dat niet meer de huidige verhoudingen weerspiegelt, stellen critici. Met name de opkomst van economieën die voorheen tot de Derde Wereld behoorden – China, India en Brazilië voorop – maakt dat de bestaande verdeling niet langer houdbaar is. De ‘ontwikkelde economieën’ van de rijke landen hebben samen 58 procent van de stemmen bij het IMF, bij de Wereldbank zijn ze samen goed voor ruim 60 procent van de stemrechten.

Het antwoord op de vraag of opkomende en armere landen voldoende worden vertegenwoordigd in het huidige systeem, luidt volmondig: nee

Ook de Nederlandse Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) stelt dat een grondige herziening nodig is. In 2014 bracht de raad een advies uit over de vraag of kleinere opkomende en armere landen voldoende worden vertegenwoordigd in het huidige systeem. ‘Het antwoord luidt volmondig: nee’, was de conclusie.

Wat moet er gebeuren?

De Doha conferentie in 2008 leverde al een statement op van staatshoofden dat ontwikkelingslanden en economieën in transitie een steviger stem moesten krijgen in besluitvorming over de internationale financiële architectuur. De internationale instituties zouden worden hervormd.

Dat leverde in 2010 een concreet voorstel voor hervormingen op met de IMF Governance and Quota Reform, dat door de VN werd aangenomen. Daarin stond onder meer dat stemrechten van ontwikkelde landen naar opkomende economieën zouden worden verschoven. Zij vertegenwoordigen samen een vijfde van de wereldeconomie, maar hebben opgeteld maar 11 procent stemrechten. De ontwikkelde economieën zouden ongeveer 3 procent van de 58 procent stemrecht inleveren. Maar, zo concludeert een groep van 142 maatschappelijke organisaties, deze ‘al marginale veranderingen’ worden nog steeds door de VS tegengehouden. Amerika ratificeert het pakket niet en heeft genoeg stemrecht om het tegen te houden. Tot op heden is er dus nog niets met het verzoek om hervorming gebeurd.

Maatschappelijke organisaties willen het  primaat voor regelgeving nu bij de VN leggen. Daar zou het mandaat moeten liggen voor het maken van beleid. De G20, schrijft de groep van 142 maatschappelijke organisaties, is een ad hoc organisatie zonder mandaat voor dit soort regelgeving en is per definitie dus de verkeerde plaats. Bovendien, zo schrijft ook Global South in een advies ter voorbereiding op Addis, is een primaire rol voor de VN ‘goed voor universaliteit, gelijkheid en transparantie’.

De G77 zegt bovendien onmiddellijke bekrachtiging te willen van de IMF-hervormingen die in 2010 zijn overeengekomen om het democratisch tekort van de organisatie te balanceren.

Wat is de Nederlandse rol hierin?

Ook Nederland moet blijven aandringen op het aanpassen van stemverhoudingen in de belangrijkste onderdelen van het financieel stelsel, zoals het IMF en de Wereldbank, adviseert het AIV. Anders verliezen de organisaties hun legitimiteit, en dat maakt internationale samenwerking des te moeilijker. Nederland zou als voorbeeld haar zetel bij het IMF kunnen opdelen, schrijft de adviesraad. Bovendien moet het Financial Stability Board, dat nu grotendeels bestaat uit de G20 en andere ontwikkelde economieën, een echt mondiaal coördinatieorgaan worden met evenredige deelname van alle landen, zodat het advies kan geven op monetair en financieel beleid. Daarnaast pleit het AIV voor het ondersteunen van de oprichting van een Global Economic Coordination Council onder de VN die de leiding heeft in financiële en economische kwesties op internationaal niveau. 

Wat mogen we van Addis verwachten?

Het uitkomstdocument van de conferentie is geen juridisch bindend document, maar een politieke verklaring die op zijn minst onderwerpen op de agenda kan zetten. ‘Het moet de discussie openen over het internationaal financieel systeem’, zegt Rolph van der Hoeven, hoogleraar Werkgelegenheid en Ontwikkelingseconomie aan het Institute of Social Studies in Den Haag en lid van de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken.  ‘Ik hoop dat er een referentie wordt gemaakt in de slotverklaring, met aanbevelingen voor onder meer een betere representatie.’

Later deze week leest u hier meer over het aanpakken van schuldenmechanismes, volgende week leggen we het vergrootglas op belastingsystemen.