
De vijftig miljoen van Ploumen is een ‘ridicuul’ voorstel
BLOG -Minister Ploumen haalde afgelopen week de voorpagina’s met haar plan om 50 miljoen euro beschikbaar te stellen om te investeren in de Afrikaanse economie om de stroom van vluchtelingen in te dammen. Maar volgens Paul Hoebink, hoogleraar ontwikkelingssamenwerking in Nijmegen, is het een ‘ridicuul’ voorstel. En het geld gaat naar landen waar helemaal niet de meeste economische vluchtelingen vandaan komen.
En ineens was ontwikkelingssamenwerking zo maar voorpagina: minister Ploumen maakte bekend dat ze vijftig miljoen beschikbaar stelde om te investeren in de Afrikaanse economie om de stroom van economische vluchtelingen in te dammen. Ze zag dit gebaar vooral als een signaal, zo legde zij in haar opinieartikel verderop in de Volkskrant uit, vooral als een signaal aan haar Europese collega’s als een oproep tot meer investeringen in Afrika.
50 miljoen, het is nog niet eens een druppel op die spreekwoordelijke gloeiende plaat. Ik denk dat die Europese collega’s gaan zeggen: ‘Mevrouw Ploumen, u heeft net zo’n anderhalf miljard bezuinigd op ontwikkelingssamenwerking, u bent gezakt van 0,7 procent van het Bruto Nationaal Product naar 0,57 procent in 2015; en nu haalt u geld uit een al bestaand potje en moeten wij onder de indruk zijn? Ik zou zeggen dat u zich moet houden aan de afspraken die we in 2002 en 2005 in Europees verband hebben gemaakt en zo snel mogelijk terug moet naar die 0,7 procent.’
Inderdaad, die 50 miljoen is bestaand geld (leningen), niets extra’s dus, dat de minister haalt uit het zogenaamde Dutch Good Growth Fund. Ze zet eigenlijk een ringetje om een deel van wat daarin zit en bestemd dat voor drie landen Senegal, Ghana en Tunesië, landen die al op de lijst van 68 landen staan die in aanmerking komen voor leningen uit dat fonds.
Let wel, dat fonds heeft drie bestemmingen: leningen voor MKB uit Nederland (rozentelers in Ethiopië, frambozentelers in Tanzania), voor MKB in de 68 landen zelf (vooral via investeringsfondsen, zoals nota bene op Mauritius) en bevordering van Nederlandse exporten (zoals katoenspinmachines naar Ghana). Waar daar het verband gelegd kan worden met redenen van jongeren om de risicovolle reis naar Europa aan te gaan, vereist hogere wiskunde en geen simplistische slogans van ‘we investeren toch …’.
Iets vreemds
Er is nog iets vreemds aan die landenkeuze, want niet alleen zijn we al dertig jaar geleden gestopt met het geven van hulp aan Tunesië, vorig jaar met die aan Senegal en ook Ghana staat op de lijst van landen waar we op niet lange termijn zullen stoppen. Veel belangrijker nog: zijn dit nu de drie landen waar de meeste economische vluchtelingen uit Afrika vandaan komen? Nee, natuurlijk niet. Eerst en vooral komen er uit Sub-Sahara Afrika politieke vluchtelingen, uit Somalië en Eritrea. Onder de economische vluchtelingen staat Nigeria in 2014 aan kop en het gaat in Nederland, als we kijken naar geregistreerde nieuwkomers, om zeer kleine aantallen. Tunesiërs en Senegalezen gaan toch eerst en vooral naar Frankrijk.
De minister heeft gelijk, als ze stelt dat Europa er alleen op gericht lijkt om mensen tegen te houden, zoals we ook overal nu weer pleidooien horen om de defensiebegroting te verhogen. Het is hetzelfde als het financieren van de brandweer en nooit kijken naar de oorzaken van de brand en daar iets aan doen.
Terecht vraagt minister Ploumen dus aandacht voor die oorzaken. In principe willen mensen niet migreren, maar eerst en vooral een toekomst in hun eigen land opbouwen. Dan moeten mensen hoop hebben op die betere toekomst, zoals ook de migratiestromen vanuit Nederland naar Australië, Nieuw-Zeeland en Canada stopten, toen de naoorlogse wederopbouw weer hoop gaf. Maar die hoop geef je niet met vijftig miljoen en al helemaal niet als die vijftig miljoen vooral een subsidie voor het eigen Nederlandse bedrijfsleven is.
Wat dan wel?
Wat dan wel? Eerst en vooral niet alles hier willen verzinnen, maar in overleg met regeringen daar kijken naar bijvoorbeeld werkgelegenheidsprogramma’s voor jongeren. Trainingsprogramma’s om technici op te leiden, van loodgieters tot elektriciens. Want laten we niet vergeten, dat Sub-Sahara Afrika ‘boomt’, dat de snelle economische groeiers daar te vinden zijn (ondanks dalende olieprijzen). Maar het is veelal een groei zonder dat er veel werkplekken gecreëerd worden. Daarna ook, eerlijker handel, zodat voor al die jongeren die het platteland ontvluchten naar de stad, de landbouw weer een sector wordt, waarin niet alleen te zwoegen, maar ook een behoorlijk inkomen te verdienen valt.
Eigenlijk is dit zeer jammer. Op haar eigen Ministerie staat deze Minister vooral bekend als de minister voor Buitenlandse Handel, geliefd bij het bedrijfsleven. Door NRC Handelsblad werd ze onlangs omschreven als de minister voor Buitenlandse Hulp en Ontwikkelingssamenwerking, maar die ontwikkelingssamenwerking heeft ze tot nu toe verwaarloosd. Des te treuriger is het, dat als ze dan eindelijk aandacht besteed aan ontwikkelingssamenwerking ze met zo’n ridicuul voorstel komt.
Paul Hoebink is Bijzonder Hoogleraar Ontwikkelingssamenwerking en directeur van het Centrum voor Internationale Ontwikkelingsvraagstukken (CIDIN) van de Radboud Universiteit Nijmegen.