
‘Nu begint het pas’
Een zorgvuldige procedure, dat stond bij het ministerie van Buitenlandse Zaken voorop in de selectie voor de strategische partnerschappen. Joris van Bommel, plaatsvervangend hoofd van de afdeling Maatschappelijke Organisaties van de Directie Sociale Ontwikkeling en dagelijks betrokken bij het proces, lichtte het vrijdagavond direct na het bekendmaken van de partnerschappen toe.
Het lijkt een beetje een traditie: belangrijk nieuws bekendmaken op de vrijdag laat in de middag, als de vrijdagmiddagborrels zijn begonnen of belangrijke concerten worden bezocht (in het geval van Vice Versa’s hoofdredacteur Marc Broere: Queen). Moest er tot het laatst toe worden getobt dat het nieuws pas om vijf uur naar buiten kwam? Joris van Bommel, plaatsvervangend hoofd van de afdeling Maatschappelijke Organisaties van de Directie Sociale Ontwikkeling en dagelijks betrokken bij het proces, glimlacht: ‘Het heeft niets met de vrijdag te maken hoor, het komt omdat de minister heeft beloofd dat ze uiterlijk vandaag uitsluitsel zou geven. Het is een zorgvuldig proces, dus die tijd heb je nodig. Je wilt dat iedere organisatie ook op dezelfde tijd het bericht krijgt, dus alles moet goed op papier staan.’ Toch was het tot op het laatste moment nog even weegwerk voor de uiteindelijke selectie van 25 partnerschappen.
Waar kijk je dan naar in die laatste afweging?
‘Laat ik eerst beginnen met het proces uitleggen. Dit keer zochten we naar een selectie van allianties om met het ministerie een partnerschap aan te gaan. Dan moet je een zorgvuldig proces hebben. Je kunt niet meer vragen aan organisaties om te komen met een uitgewerkt voorstel met indicatoren. We wilden juist hun visie weten op capaciteitsversterking op het gebied van bepleiten en beïnvloeden, en hun track record daarop. In de beoordeling kun je dat niet met een checklist aftikken. Dat moet dus op een andere manier worden aangepakt.’
‘Dus je kijkt eerst naar de drempelcriteria. Daarna moet je een inhoudelijke beoordeling doen. In eerste instantie werd dat gedaan door teams die bestonden uit iemand van de afdeling maatschappelijke organisaties, iemand van een themadirectie binnen Buitenlandse Zaken afhankelijk van het thema van het voorstel dat is ingediend, en een externe expert op het gebied van lobby and advocacy, capaciteitsopbouw of Theory of Change – bijvoorbeeld mensen van MDF, het Belgische ACE of ECDPM. Die moesten uiteindelijk met een oordeel komen. Je kunt met een heel mooie Theory of Change komen, maar als je track record onvoldoende is, waar haal je dan de zekerheid vandaag dat dat ook uitgevoerd kan worden? Daarna werd een pitch gehouden. Die was bedoeld om organisaties de mogelijkheid te geven hun voorstel mondeling toe te lichten, maar dat was geen doorslaggevende factor. Deze teams gaven een inhoudelijke beoordeling.’
‘In de tweede fase analyseerde een beoordelingscommissie alle voorstellen in z’n geheel en vergeleek ze met elkaar. Dat waren twee mensen van Buitenlandse Zaken, Louise Anten en Job Runhaar, en twee mensen van buitenaf, Thea Hilhorst van de Wageningen Universiteit en Phil Compernolle, een onafhankelijk consultant. Deze commissie heeft de aanvragen beoordeeld op kwaliteit van capaciteitsversterking voor pleiten en beïnvloeden, op basis van bewezen ervaring. Ook keken ze naar aantoonbaar strategisch potentieel van de organisatie om verandering te bewerkstelligen en doelstellingen te bereiken.’
‘En natuurlijk dat je aan capaciteitsopbouw doet. Je kunt een goede lobby and advocacy club zijn, maar kun je ook aantonen hoe je organisaties versterkt om die rol te spelen? Heel goed dat je hier in Nederland homorechten versterkt, maar kun je ook aantonen hoe je clubs in het Zuiden helpt met die capaciteitsversterking om dat zelf in hun eigen landen te doen?’
‘Ook kijk je naar de samenstelling van de allianties. Bij alle aanvragen is gekeken naar de samenstelling van de alliantie of de keuze om alleen in te dienen. Zijn het allianties die elkaar aanvullen, zijn ze complementair en hoe wordt de rol van het ministerie gezien? Of, als je in je eentje hebt ingediend, en daar waren er redelijk veel van, wat zijn daar de voordelen van?’
‘Die commissie heeft vervolgens met alle 56 allianties interviews van anderhalf uur afgenomen met specifieke vragen. Dat was tijdrovend, maar je moet iedereen de ruimte geven om goed te snappen wat organisaties bedoelen. Op basis van het totale plaatje werd een eindoordeel gegeven. Organisaties konden scoren van A, verrassend uitmuntende voorstellen, B ook ontzettend goede voorstellen, C voldoende, tot E. Geen enkele organisatie scoorde een E.’
Wie kregen de A-score?
‘Dat waren Oxfam Novib, Both Ends, Pax en IUCN. Verder waren er 18 B’s. De A’s en B’s gingen sowieso door. Van de 56 waren er 27 die de C-score kregen, wat een voldoende is. Dat een ngo in de C-categorie zat wil helemaal niet zeggen dat het van slechte kwaliteit was. We hadden ook kunnen stoppen bij de 18 – er was immers gezegd dat er maximaal 25 partnerschappen zouden worden geselecteerd, maar dat konden er ook minder worden. Ook de aanvragen die met een C zijn beoordeeld zijn van goede kwaliteit. We hebben daarom gekozen om de 18 aanvragen met een A of B score aan te vullen tot de maximaal 25. Daarbij hebben we binnen de C-categorie nogmaals goed gekeken naar lobby en advocacy, capaciteitsontwikkeling en strategisch potentieel.’
Wanneer heeft iemand een goede visie over het partnerschap? Als ze zelf een goede visie hebben of wanneer die overeenkomt met wat het ministerie vindt?
‘De visies zijn allemaal beoordeeld op de Theory of Change en de track record. In een strategisch partnerschap wil je af van die louter subsidierelatie. Dus je moet heel erg uitkijken dat je vanuit de kant van het ministerie alles gaat dichttimmeren, maar tegelijkertijd moet het wel passen. We gaan nu het proces in dat we de partnerschappen gaan invullen: we streven naar een ‘gezamenlijk strategisch doel’ waarin de partners en het ministerie hun eigen rol hebben. Maar het uiteindelijke opstellen van het programma is zaak van de organisaties.’
‘Het gaat ook over Samenspraak en Tegenspraak, daar is de minister heel duidelijk over geweest. Als je naar duurzame inclusieve ontwikkeling wilt streven, moet je ook je tegenspraak organiseren. Dat maakt je scherper. Is dat altijd leuk? Nee, er zijn clubs bij waar best wel discussie over is geweest of je die nu wel moet nemen. Die zijn er wel degelijk ingekomen, dat kun je zien op de lijst.’
Daar is dus wel intern discussie over geweest?
‘Ja, maar dat speelt niet mee in de beoordeling. Daarom hebben we gekozen voor de gelaagdheid. Die consistentie van zo’n tussenteam die alles nog naliep en de commissie die onafhankelijk opereerde en de uiteindelijke beslissing nam.’
Is er in die keuze ook de inhoud van thema’s meegenomen?
‘De minister heeft zich ver van de inhoudelijke beoordeling gehouden, ze zei: “kijk maar wat er komt, ik wil verrast worden”. Veel voorstellen lagen sowieso op de terreinen van de beleidsagenda van de minister. Het waren onderwerpen die echt op de breedte van de speerpunten van het beleid zaten. De A’s en B’s gaven spontaan al een redelijke spreiding. In de keuze voor de C’s is het wel ter sprake gekomen: moeten we misschien selecteren op diversiteit, of op innovatie? Maar de minister zei uitdrukkelijk dat ze de allerbeste wilde hebben. Op basis daarvan is nog eens gekeken naar de versterking op het gebied van lobby en advocacy en het strategisch potentieel.’
‘Een externe adviescommissie heeft uiteindelijk het hele selectieproces getoetst. Dat waren professor Paul ’t Hart, hoogleraar bestuurskunde universiteit van Utrecht, Judith Jeurissen van de Rijksacademie van Financiën en Henri Jorritsma die bij het IOB heeft gewerkt. Die hebben daar positief over geoordeeld: ze vonden het een gedurfd en vernieuwend proces.’
Er zitten redelijk weinig Zuidelijke penvoerders in. Was de kwaliteit slecht?
‘Er hadden maar zes penvoerders ingediend, daarvan zit er een in. Veel mensen vinden dat jammer, maar als je kijkt naar het totaalplaatje is dat nog niet eens zo’n gekke score. Maar de kwaliteit van de meesten was inderdaad nog niet goed genoeg, een aantal vielen er al af bij de drempeltoets, en er waren een aantal C- en D-scores. In een stuk of zeven allianties zitten trouwens wel Zuidelijke partners.’
De lijst is enigszins voorspelbaar: de “groten” zitten er weer bij.
‘De beoordelingscommissie heeft echt gekeken naar het voorstel, hoe dat zit. Er zit veel expertise in die clubs, en ook hun track records kloppen. De beoordelingscommissie heeft alle voorstellen beoordeeld op zowel de track record als de ingediende Theory of Change.’
Wat wordt vanaf nu het proces?
‘In maart hebben we een grote startconferentie. Daarna gaan we gezamenlijk kijken, wat betekent het nu? Hoe kunnen we de komende tijd tot een gezamenlijk strategisch doel komen tussen het ministerie en de strategische partners? En hoe kunnen we dat uitwerken in een programmavoorstel. Samen met de ambassades en themadirecties. Daar hebben we de komende jaar voor.’
Over dat laatste: tijdens de ambassadeursconferentie zouden enkele ambassadeurs toch hun twijfels hebben geuit omdat de ruimte voor ngo’s krimpt. Als ambassade word je dan in zo’n partnerschap met ngo’s geassocieerd, en dat zou in de weg kunnen staan van de diplomatieke relaties.
‘Niet alleen voor de ngo’s maar voor BZ is dit nieuw. Het zal op punten een zoektocht worden. En daar hebben ook ambassadeurs en verschillende BZ-directies een rol in. En sommige hebben tot nu toe misschien weinig ervaring met partnering met ‘ngo’s.’
Het is kwart voor zeven en Van Bommel moet zich haasten naar zijn volgende afspraak. Terwijl bij vele ngo’s de champagne nog rijkelijk vloeit, of juist de kater met bier wordt weggespoeld, gaan ze op het ministerie nog even door. De planning voor de invulling van de partnerschappen zal verder worden besproken. Van Bommel heeft er alle vertrouwen in dat het een leuk proces gaat worden. ‘Nu begint het pas.’
In februari wordt het totale subsidieplafond bekend gemaakt, evenals de wijze waarop de beschikbare middelen worden verdeeld.