
Ambassade met hulpbudget vs. ambassade zonder hulpbudget
‘De wereld verandert, nu de ambassades nog,’ schreven Petra van Stienen en Sjoerd Sjoerdsma in het NRC Handelsblad. Maar als je het aan ambassadeurs Jolke Oppewal (Burundi) en Marion Derckx (de Filipijnen) vraagt, veranderen de ambassades hard mee. Vorige week waren alle ambassadeurs in Den Haag voor de jaarlijkse ambassadeursconferentie. Vice Versa ging met hen in gesprek over de impact van de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking op de ambassades in Burundi en de Filipijnen.
Van de vijftien landen waarmee Nederland nog steeds een langdurige bilaterale hulprelatie heeft, is Burundi er één. Niet vanwege de kansen op handelsgebied, maar omdat het een fragiel land is met grote armoede. Nederland wil nu eerst vooral bijdragen aan de stabiliteit. Met de Filipijnen heeft Nederland geen bilateraal ontwikkelingsprogramma meer: handel is er belangrijk. Hoe gaan ambassadeurs Oppewal van Burundi en Derckx van de Filipijnen om met de agenda, hun beschikbare budgetten en organisatorische capaciteit?
Focus op handel
Oppewal: ‘De private sector is belangrijk, investeringen zijn belangrijk en daarin heeft Nederland veel te bieden. Dit geldt ook voor Burundi. Maar voor Burundi in veel mindere mate dan voor landen als Ghana en Kenia, landen die in een heel andere fase van ontwikkeling zitten. Burundi is een heel arm land met een traumatisch en gewelddadig verleden. Kijk de lijstjes van de internationale organisaties er maar op na: er is er bijna geen één waar Burundi niet te vinden is in de laatste vijf of tien landen. Of het nu gaat om voedselonzekerheid of armoede. Ook ligt Burundi ver van de wereldmarkt af en heeft het land een zeer kleine economie.’
Voor de landen die het echt nodig hebben zoals Burundi, is het goed dat Nederland een langdurige, substantiële hulprelatie aangaat, volgens Oppewal. ‘Nederland heeft de afgelopen tien jaar een relatie met Burundi opgebouwd om de transitie door te maken naar duurzame stabiliteit. Burundi zit in een fase van professionalisering van het leger en de politie. Ook gaat Burundi dit jaar naar de stembus, dat is een heel erg precair proces. Het kan ook misgaan en dan valt het land terug in conflict in plaats van dat het op weg gaat naar verdere democratisering. Dus daar ligt onze agenda. Maar wil je het land stabiel houden, dan moet je niet alleen zorgen voor een geloofwaardig politiek proces maar is ook economische groei nodig.’
Heineken
Oppewal merkt dat de handel in Burundi opkomend is. ‘De grootste investeerder in Burundi is een Nederlander: Heineken. De afgelopen anderhalf jaar hebben we die drie handelsmissies gehad met bedrijven die geïnteresseerd zijn in Burundi, dus het begint wel een beetje te komen. Er is ook behoefte naar. Investeerders zijn heel erg belangrijk om meer toegevoegde waarde te creëren aan landbouwproducten zoals koffie, thee en tuinbouwproducten.’
Meer aandacht voor handel in Burundi gaat alleen niet gelijk zorgen voor meetbare effecten op het Nederlandse BNP. Oppewal legt uit: ‘Eerst moet het ondernemersklimaat verbeteren, ervoor worden gezorgd dat er een betere rechtspraak is en dat het makkelijk is om een bedrijf op te richten. Als dat eenmaal gegroeid is, dan komt er langzamerhand een fase waarin er een middenklasse ontstaat. Dat zie je aan Rwanda die een stap voor ligt op Burundi. Je ziet ook dat een handelsmissie naar Rwanda al veel meer bedrijven trekt.’
In tegenstelling tot de ambassade in Burundi is er voor de Filipijnen geen bilateraal hulpbudget meer beschikbaar. De nieuwe ambassadeur Marion Derckx legt zich daar bij neer. ‘Er moesten enorme bezuinigingen doorgevoerd worden. Als minister moet je dan kiezen en dat zijn zware afwegingen. Dan wordt er gekozen wat er gekozen wordt en is het niet aan mij om daar iets van te vinden. Het is gewoon een werkelijkheid waar ik mee moet werken.’ Maar ze kijkt graag naar de mogelijkheden: ‘De Filipijnen heeft een prachtige economische groei van vijf tot zeven procent per jaar.’
Als het aan Derckx ligt zijn de Filipijnen klaar voor een agenda die zich richt op handel. ‘Het land kan het zelf. Natuurlijk moet er wel een wil zijn. Die politieke wil, die is er nu. President Aquino heeft serieuze maatregelen getroffen om corruptie te bestrijden en ongelijkheid aan te pakken. Het effect is dat er een enorm optimisme heerst in het land. Er zijn heel veel opkomende sociale ondernemingen en veel bedrijven die aan maatschappelijk verantwoord ondernemen doen. Daar kan Nederland nog wat van leren.’
Andersom kunnen de Filipijnen ook nog wat van Nederland leren. Derckx: ‘Nederland heeft veel expertise op het gebied van landbouw. Neem bijvoorbeeld de tomaten. Als je normaal tomaten verbouwt heb je zestig liter water nodig voor één kilo tomaten. Hier in Nederland doen we dat met twee of drie liter water. Wij hebben zoveel kennis die we kunnen overdragen daar. Dat hoeft niet perse met hulp, dat kan ook in bijvoorbeeld joint ventures. Dat gebeurt over de hele wereld en dat kan ook in de Filipijnen.’
Efficiënte samenwerking
Het werk van een ambassade op het gebied van ontwikkelingssamenwerking gaat verder dan de financiering alleen. Oppewal: ‘Je probeert partijen bij elkaar te brengen en zoekt naar organisaties die resultaten kunnen leveren die wij graag willen bereiken. Als ambassade trekken wij niet onze handen er van af als er eenmaal geld is gegeven. Nee, dan gaan we in gesprek, kijken we hoe we partners kunnen koppelen aan Burundese organisaties. Zowel ngo’s, media, maar ook de overheid. We hebben bijvoorbeeld goed contact met de afdeling gezinsplanning op het ministerie van Gezondheid. Zo zorg je dat de programma’s van de ngos en het beleid van de overheid op elkaar aansluiten. We kunnen via jongerenprogramma’s wel zeggen dat het goed is om condooms te gebruiken, maar als er vervolgens geen condooms beschikbaar zijn, dan schiet het niet op.’
Derckx moet het zien te doen zonder hulpbudget. Handel kan banen creëren, maar niet alle problemen kunnen met handel worden opgelost. Kan de Nederlandse ambassade nu nog wel iets doen tegen bijvoorbeeld de mensenhandel in de Filipijnen? Derckx: ‘Dat gebeurt op andere manieren. De Filipijnen zelf nemen mensenhandel heel serieus. We hebben een goede samenwerking met de Filipijnse autoriteiten. In 2012 vermoedden wij dat er sprake was van mensenhandel: honderden kindermeisjes en mensen in de binnenvaart werkten met dubbele contracten. We hebben het visumproces onderzocht, de verantwoordelijke organisaties aangepakt en de mensen uit hun situatie verlost. Het is in dit soort gevallen heel belangrijk om een efficiënte samenwerking tussen twee landen te hebben.’
Noodhulp
Er werd door Nederland veel geld voor noodhulp beschikbaar gesteld na de supertyfoon Haiyan in 2013. Samenwerking is essentieel, maar werken hulporganisaties wel goed samen of zitten ze elkaar juist in de weg? Derckx kan nog niet uit eigen waarneming zeggen of het geld efficiënt is besteed. ‘Ik ben er nog niet geweest maar minister Ploumen wel, afgelopen zomer’. Ze was onder de indruk van hoe de Filipijnen zich alweer hadden hersteld.’ Wat ze wel kan zeggen is dat de voorbereiding op een nieuwe tyfoon in december (die achteraf gelukkig afboog en weinig schade veroorzaakte) indrukwekkend was: ‘De Filipijnen verrichtten de grootste evacuatie sinds de Tweede Wereldoorlog. Een miljoen mensen werd in een paar dagen verplaatst en dat verliep ordelijk en effectief. Ook was de distributie van de noodhulppakketten veel beter geregeld.’
Het is een goede zaak dat er veel geld beschikbaar wordt gesteld voor noodhulp volgens Derckx. De Filipijnse overheid heeft echter wel een voorkeur met wie ze samenwerken: ‘Als ze hulp nodig hebben, willen ze dat wel doen met de organisaties die al ter plekke zijn. Ze willen niet dat de hele wereld invliegt. Er wordt bij Buitenlandse Zaken druk nagedacht over wat de beste manier is om in de toekomst noodhulp te verschaffen. Als de overheid goed in staat is om te coördineren, dan moet je hen dat laten doen. In de Filipijnen zijn er enorme stappen gemaakt op dat gebied en het is hartstikke goed dat daar dan geld voor is, zodat efficiënt gedaan kan worden wat nodig is.’