
Internationale financiële verbondenheid: eindelijk op de agenda?
Het was stil in Nederland – het internationale financiële stelsel had niet de prioriteit op de agenda. Dat is best voor te stellen want het is niet bepaald een sexy onderwerp. Integendeel: het is behoorlijk lastige materie. Toch is het internationale financiële stelsel van groot belang voor internationale samenwerking en verdient het daarom aandacht. De financiële crisis in 2008 heeft er al voor gezorgd dat er maatregelen zijn getroffen voor een beter gecoördineerd optreden, maar er is nog veel te bereiken. Dat blijkt uit het rapport ‘Naar betere mondiale financiële verbondenheid’ van de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken (AIV).
Afgelopen dinsdag werd dit rapport met de titel ‘Naar betere mondiale financiële verbondenheid: het belang van een coherent internationaal economisch en financieel stelsel’, gepresenteerd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het huidige internationale financiële stelsel functioneert niet goed en is dringend aan hervorming toe. Ook ontbreekt er een gezamenlijke aanpak om de financieel-economische stabiliteit in de wereld te bevorderen.
Na de presentatie volgde een inhoudelijk debat met Rolph van der Hoeven (Hoogleraar Economie aan het Institute of Social Studies en voorzitter van de AIV-commissie financiële architectuur), Bram van Ojik (fractievoorzitter GroenLinks) en Peter Grevendonk (hoofd afdeling Afrika, ING). Het werd duidelijk dat een mentaliteitsverandering noodzakelijk is in zowel de politiek, bij NGO’s als in het bedrijfsleven (inclusief de banken uiteraard). Het werd echter ook duidelijk dat niet alle adviezen makkelijk te realiseren zijn, voornamelijk vanwege het probleem van eigen belang (ook die van Nederland!).
Waarom dit adviesrapport?
‘We need to change the way business is conducted in international financial institutions. They need to be reformed’ – Nkosazana Dlamini-Zuma (Zuid-Afrikaanse minister van Buitenlandse Zaken).
Grote opkomende economieën zoals de BRICS hebben het gevoel dat ze ondervertegenwoordigd worden in internationale instellingen als het IMF en de Wereldbank. Als reactie op de financiële crisis was de focus vooral gericht op crisisbeheersing en niet zozeer op het aanpassen van het stelsel aan de hand van de groei van financiële markten overal ter wereld. De toenemende druk op het stelsel vraagt om een herziening van de internationale financiële architectuur; oftewel: een herziening van het geheel aan instanties en regels die de financiële verhoudingen tussen landen bepaalt. De vraag vanuit het ministerie om advies te krijgen ging dan ook over meer coherentie op het terrein van de internationale financiële architectuur. Drie centrale vragen werden gesteld aan de AIV:
- Zijn kleinere opkomende landen en armere landen voldoende vertegenwoordigd?
- Wat zijn de specifieke belangen van deze groep?
- Waar liggen de aangrijpingspunten voor het Nederlandse coherentiebeleid?
Om een overzichtelijk beeld te krijgen van de belangrijkste aandachtspunten van het rapport, volgt hier een samenvatting.
Kleinere opkomende landen en armere landen voldoende vertegenwoordigd?
Het antwoord is simpelweg nee. De manier waarop het quotastelsel is ingericht van belangrijke financiële instanties als het IMF en de Wereldbank houden deze ondervertegenwoordiging in stand (hoewel ze het beter doen dan de G20). Landen uit Afrika ten zuiden van de Sahara hebben twee bestuurszetels in zowel het IMF als de Wereldbank. 1 zetel vertegenwoordigt maar liefst 21 landen.
Het is onterecht dat deze landen ondervertegenwoordigd zijn, want ze zijn ondertussen wel de dupe van negatieve effecten die het internationale financiële stelsel met zich meebrengt. Door de kleine omvang van de economieën in lage-inkomenslanden zijn binnenlandse banken veelal klein. Dit zorgt voor een aantal concurrentienadelen:
- Minder toegang tot de kapitaalmarkt, omdat er geen sprake is van ‘diepgang’. Diepgang is mogelijk wanneer een stabieler economisch en monetair beleid zorgt voor vertrouwen en daardoor nationale financiële markten interessant worden voor buitenlands kapitaal.
- Relatief hogere kosten voor toezicht
- Relatief hogere kosten voor kapitaal- en kennisintensieve automatisering
- Hogere kapitaalkosten vanwege een hoger risico (waarvan de kans bestaat dat dit risico niet reëel is ingeschat)
Belangen van kleinere opkomende en armere landen
Kleinere opkomende en armere landen hebben behoefte aan kapitaal. Hiermee kunnen zij lange termijn investeringen doen in bijvoorbeeld de infrastructuur, midden- en klein bedrijf, groene technologieën maar ook in publieke sectoren: zoals investeren in onderwijs en gezondheidszorg.
Hoezeer kapitaal ook nodig is, lage-inkomenslanden moeten leren van midden-inkomenslanden door anticyclisch beleid in te zetten en inkomende kapitaalstromen in te perken wanneer dat nodig is. De organisatie van de eigen financiële sector speelt daarin een belangrijke rol, maar ook de internationale financiële architectuur kan deze landen helpen via advisering en regulering van internationale kapitaalbewegingen.
Voor de ontwikkeling van lokale financiële sectoren is een nationaal stappenplan noodzakelijk. Naast banken spelen ook verzekeringsbedrijven, pensioenfondsen en aandelenbeurzen een rol in de financiële sector, die meegenomen moeten worden in het stappenplan. Dit stappenplan kan zorgen voor een zekere ‘diepgang’, maar moet ook aandacht besteden aan een functionerende rechtsstaat waarin onder andere corruptie wordt bestrijdt. De internationale financiële structuur kan bijdragen aan het stappenplan, waaronder Nederland.
Aangrijpingspunten voor Nederlands coherentiebeleid
De tien aanbevelingen wat Nederland kan doen voor een beter coherentiebeleid heeft het rapport opgedeeld in vier categorieën: global governance en representativiteit, vergroting van financiële stabiliteit, opbouw van binnenlandse financiële sectoren en coherentie in Nederland.
Global Governance en representativiteit :
- Ondersteunen van de oprichting van het UN Global Economic Coordination Council (GECC). De GECC zou, op een betere manier dan de G20 nu doet, zich kunnen concentreren op belangrijke economische en financiële kwesties, die leiderschap op het hoogst politieke niveau vereisen. Ook is de GECC geschikt om buiten de kaders van de eigen organisatie te opereren en vanwege haar formele karakter ervoor te zorgen dat lage-inkomenslanden voldoende worden vertegenwoordigd.
- Ondersteunen van verdergaande hervormingen binnen instellingen als het IMF, FSB en de Wereldbank, zodat zij zich werkelijk mondiale coördinatieorganen kunnen noemen. Dit zou een belangrijke bijdrage vormen voor het ontwikkelen van een breed gedragen visie over hoe een monetair en financieel beleid beter kan worden geharmoniseerd.
- Aandacht vragen voor het vraagstuk van financiering op de ontwikkelingsagenda van na 2015. Nederland zou hierover bijvoorbeeld een conferentie (eventueel samen met anderen) kunnen organiseren, net zoals is gedaan om de financiering van de Millennium Development Goals te bespreken.
- Nederland moet blijven aandringen op het aanpassen van de zeggenschapsverhoudingen, zodat opkomende landen de ruimte krijgen zich te representeren in instituties als het IMF en de Wereldbank. Nederland kan bijvoorbeeld haar eigen zetel van het IMF opdelen.
- De rol van SDR’s (zogenaamde speciale trekkingskrachten) toekennen, zodat het internationaal financiële stelsel beter kan omgaan met mogelijke negatieve gevolgen van het monetaire beleid van de VS. In andere woorden: meer SDR’s zorgen voor een betere balans tussen monetaire overschotten en tekorten van een land, door ze contracyclisch in te zetten.
- Helpen aan het instellen van een universeel mechanisme voor schuldafhandeling. Dit is van groot belang, niet alleen voor lage-inkomenslanden, maar ook voor Europese landen (Griekenland), zoals gebleken is tijdens de financiële crisis.
Vergroting van financiële stabiliteit:
- Nederlandse beleidsbeïnvloeding in de FSB en IMF aanwenden voor de ondersteuning van initiatieven rondom de regulering van inkomende en uitkomende kapitaalstromen om schommelingen tegen te gaan. Onder andere door blijvend een bijdrage te leveren aan anticyclische faciliteiten, maar daarnaast zorgen voor het verstrekken van langetermijnleningen en shockfunds (om externe schokken op te vangen) die leiden tot meer stabiliteit (zie ook aanbeveling 9).
- Nederland heeft een relatief zware stem in het Basel Committee for Banking en zou deze moeten gebruiken om maatregelen te steunen voor betere toezichtmodellen die rekening houden met de situaties in lage-inkomenslanden en hun bankensector. Banktoezicht is cruciaal voor vertrouwen en een belangrijke voorwaarde voor internationale financiële transacties.
Opbouw van financiële sectoren:
- Helpen met de opbouw van nationale financiële sectoren in lage-inkomenslanden. De positie van Nederland bij ontwikkelingsbanken (Wereldbank en regionale ontwikkelingsbanken, zoals de FMO) kan gebruikt worden om ervoor te zorgen dat deze banken genoeg aandacht besteden aan doelstellingen van financiering (te denken valt ook aan het aanmoedigen van mobiele betaalsystemen en microkrediet) en toezicht en daarmee aan de groei en werkgelegenheid van een land.
Coherentie in Nederland:
- Initiatief nemen voor een overlegstructuur met onder andere ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken, de De Nederlandsche Bank (DNB), de financiële sector, universiteiten, maatschappelijke instellingen en denktanks. Bij de voorbereiding van het AIV advies is gebleken dat er in Nederland uiteenlopende visies bestaan over internationale financiële vraagstukken. Kennis delen leidt tot zinvolle standpunten en een constructieve discussie.
Wat kunnen we in de politiek met deze aanbevelingen?
Deze vraag stelde Bram van Ojik tijdens het debat van afgelopen dinsdag. Hij stelde dat het belangrijk is dat het onderwerp überhaupt weer op de agenda komt, omdat meer coherentie in het internationale financiële stelsel niet alleen in het belang is voor ontwikkelingslanden, maar ook voor Nederland, Europa en de wereld.
Het rapport geeft veel aanbevelingen. We moeten ons volgens Van Ojik ervan bewust zijn dat de politieke haalbaarheid van die aanbevelingen veel te maken heeft met de bereidheid om in ons eigen vlees te snijden. Een voorbeeld: als we als Nederland willen dat instanties als het IMF beter worden vertegenwoordigd, is Nederland dan bereid om onze stoel in het Board of Directors in te wisselen voor een Europese stoel? Een ander voorbeeld is ons belastingstelsel waar veel bedrijven van profiteren, waardoor lage-inkomenslanden veel belastinginkomsten missen. Hier iets aan doen is aan de ene kant al iets waar de Kamer al jaren mee bezig is om meer inzicht in te krijgen, maar brengt aan de andere kant ook de concurrentiepositie van Nederland in gevaar.
Acties ondernemen aan de hand van de aanbevelingen, komen dus heel dichtbij. Toch is het goed om na te denken hoe het internationale financiële ontwikkelingsbeleid ondersteunend kan zijn aan de agenda van internationale samenwerking, ook omdat er op geen enkele begroting zoveel is bezuinigd als op de begroting van internationale samenwerking.
Peter Grevendonk is het eens dat het Nederlandse eigen belang een barrière kan vormen voor hervormingen in het internationale financiële stelsel. Desondanks gelooft hij dat er een verschil kan worden gemaakt in de samenwerking en coördinatie op de korte termijn. Zo heeft Grevendonk als hoofd afdeling Afrika bij de ING het mandaat gekregen om veel meer te investeren in Afrika. Hij geeft toe dat investeren in Afrikaanse landen qua governance een behoorlijke arbeids- en kapitaalintensievebusiness is. De trend is echter goed.
Een commissielid Financiële Architectuur zegt dat we ons moeten verdiepen in de details, omdat werken aan details al grote consequenties kunnen hebben. Maar als we echt de internationale financiële architectuur willen hervormen, is er een verandering van mentaliteit nodig: minder handelen uit eigen belang, meer van elkaar leren: van de politiek, NGO’s en het bedrijfsleven.
Het volledige rapport lezen? Ga naar